Gecoördineerde tekst van
17 februari 1994
(FR=Texte français - DE=deutscher Text)
(FR - DE)
Inhoud
- TITEL I: HET FEDERALE BELGIË, ZIJN
SAMENSTELLING EN ZIJN GRONDGEBIED
TITEL Ibis ALGEMENE
BELEIDSDOELSTELLINGEN VAN HET FEDERALE BELGIË, DE GEMEENSCHAPPEN EN DE
GEWESTEN
TITEL II DE BELGEN EN HUN RECHTEN
TITEL III DE MACHTEN
-
- HOOFDSTUK I: DE FEDERALE KAMERS
-
- Afdeling I: De Kamer van
volksvertegenwoordigers
- Afdeling II: De Senaat
- HOOFDSTUK II: DE FEDERALE WETGEVENDE
MACHT
- HOOFDSTUK III: DE KONING EN DE FEDERALE
REGERING
-
- Afdeling I: De Koning
- Afdeling II: De federale Regering
- Afdeling III: De bevoegdheden
- HOOFDSTUK IV: DE GEMEENSCHAPPEN EN DE
GEWESTEN
-
- Afdeling I: De organen
-
- Onderafdeling I: De Gemeenschaps-
en Gewestparlementen
- Onderafdeling II: De Gemeenschaps-
en Gewestregeringen
- Afdeling II: De bevoegdheden
-
- Onderafdeling I: De
gemeenschapsbevoegdheden
- Onderafdeling II: De
gewestbevoegdheden
- Onderafdeling III: Bijzondere
bepalingen
- HOOFDSTUK V: HET GRONDWETTELIJK HOF, DE
VOORKOMING EN DE REGELING VAN CONFLICTEN
-
- Afdeling I: De voorkoming van de
bevoegdheidsconflicten
- Afdeling II: Het Grondwettelijk Hof
- Afdeling III: De voorkoming en de
regeling van de belangenconflicten
- HOOFDSTUK VI: DE RECHTERLIJKE MACHT
- HOOFDSTUK VII: DE RAAD VAN STATE EN DE
ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES
- HOOFDSTUK VIII: DE PROVINCIALE EN
GEMEENTELIJKE INSTELLINGEN
TITEL IV: DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN
TITEL V: DE FINANCIËN
TITEL VI: DE GEWAPENDE MACHT
TITEL VII: ALGEMENE BEPALINGEN
TITEL VIII: DE HERZIENING VAN DE GRONDWET
TITEL IX: INWERKINGTREDING EN
OVERGANGSBEPALINGEN
Gecoördineerde tekst
van 17 februari 1994
(FR=Version française - DE=Deutsche Fassung)
TITEL I
HET
FEDERALE BELGIË, ZIJN SAMENSTELLING EN ZIJN GRONDGEBIED
- Art. 1
België is een federale
Staat, samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten.
- Art. 2
België omvat drie
gemeenschappen : de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de
Duitstalige Gemeenschap.
- Art. 3
België omvat drie
gewesten : het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Gewest.
- Art. 4
België omvat vier
taalgebieden : het Nederlandse taalgebied, het Franse taalgebied, het
tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en het Duitse taalgebied.
Elke
gemeente van het Rijk maakt deel uit van een van deze taalgebieden.
De
grenzen van de vier taalgebieden kunnen niet worden gewijzigd of gecorrigeerd
dan bij een wet, aangenomen met de meerderheid van de stemmen in elke taalgroep
van elke Kamer, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van elke
taalgroep aanwezig is en voor zover het totaal van de ja-stemmen in beide
taalgroepen twee derden van de uitgebrachte stemmen bereikt.
- Art. 5
Het Vlaamse Gewest omvat de
provincies Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en
West-Vlaanderen. Het Waalse Gewest omvat de provincies Henegouwen, Luik,
Luxemburg, Namen en Waals-Brabant.
De wet kan, indien daartoe redenen
zijn, het grondgebied indelen in een groter aantal provincies.
Een wet
kan bepaalde gebieden, waarvan zij de grenzen vaststelt, aan de indeling in
provincies onttrekken, ze onder het rechtstreekse gezag plaatsen van de
federale uitvoerende macht en ze een eigen statuut toekennen. Deze wet moet
worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid.
- Art. 6
De onderverdelingen van de
provincies kunnen alleen door de wet worden vastgesteld.
- Art. 7
De grenzen van de Staat,
van de provincies en van de gemeenten kunnen niet worden gewijzigd of
gecorrigeerd dan krachtens een wet.
TITEL
Ibis
ALGEMENE BELEIDSDOELSTELLINGEN VAN HET FEDERALE
BELGIË, DE GEMEENSCHAPPEN EN DE GEWESTEN
- Art. 7bis
Bij de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden streven de
federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten de doelstellingen na van een
duurzame ontwikkeling in haar sociale, economische en milieu-gebonden aspecten,
rekening houdend met de solidariteit tussen de generaties.
TITEL II
DE
BELGEN EN HUN RECHTEN
- Art. 8
De
staat van Belg wordt verkregen, behouden en verloren volgens de regelen bij de
burgerlijke wet gesteld.
De Grondwet en de overige wetten op de
politieke rechten bepalen welke de vereisten zijn waaraan men moet voldoen,
benevens de staat van Belg, om die rechten te kunnen uitoefenen.
In
afwijking van het tweede lid kan de wet het stemrecht regelen van de burgers
van de Europese Unie die niet de Belgische nationaliteit hebben, overeenkomstig
de internationale en supranationale verplichtingen van België.
Het stemrecht bedoeld in het vorige lid kan door de wet worden uitgebreid tot
de in België verblijvende niet-Europese Unie onderdanen, onder de
voorwaarden en op de wijze door haar bepaald.
Overgangsbepaling
De wet bedoeld in het vierde lid kan niet
worden aangenomen vóór 1 januari 2001.
- Art. 9
Naturalisatie wordt
verleend door de federale wetgevende macht.
- Art. 10
Er
is in de Staat geen onderscheid van standen.
De Belgen zijn gelijk
voor de wet; zij alleen zijn tot de burgerlijke en militaire bedieningen
benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere gevallen door een
wet kunnen worden gesteld.
De gelijkheid van vrouwen en mannen is
gewaarborgd.
- Art. 11
Het genot van de rechten
en vrijheden aan de Belgen toegekend moet zonder discriminatie verzekerd
worden. Te dien einde waarborgen de wet en het decreet inzonderheid de rechten
en vrijheden van de ideologische en filosofische minderheden.
- Art. 11bis
De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen voor
vrouwen en mannen de gelijke uitoefening van hun rechten en vrijheden, en
bevorderen meer bepaald hun gelijke toegang tot de door verkiezing verkregen
mandaten en de openbare mandaten.
De Ministerraad en de Gemeenschaps-
en Gewestregeringen tellen personen van verschillend geslacht.
De wet,
het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel organiseren de aanwezigheid van
personen van verschillend geslacht binnen de bestendige deputaties van de
provincieraden, de colleges van burgemeester en schepenen, de raden voor
maatschappelijk welzijn, de vaste bureaus van de openbare centra voor
maatschappelijk welzijn en in de uitvoerende organen van elk ander
interprovinciaal, intercommunaal of binnengemeentelijk territoriaal
orgaan.
Het voorgaande lid is niet van toepassing wanneer de wet, het
decreet of de in artikel 134 bedoelde regel de rechtstreekse verkiezing
organiseren van de bestendig afgevaardigden van de provincieraden, van de
schepenen, van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn, van de leden
van het vast bureau van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of van
de leden van de uitvoerende organen van elk ander interprovinciaal,
intercommunaal of binnengemeentelijk territoriaal orgaan.
- Art. 12
De vrijheid van de
persoon is gewaarborgd.
Niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen
die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft.
Behalve bij
ontdekking op heterdaad kan niemand worden aangehouden dan krachtens een met
redenen omkleed bevel van de rechter, dat moet worden betekend bij de
aanhouding of uiterlijk binnen vierentwintig uren.
- Art. 13
Niemand kan tegen zijn
wil worden afgetrokken van de rechter die de wet hem toekent.
- Art. 14
Geen straf kan worden
ingevoerd of toegepast dan krachtens de wet.
- Art. 14bis
De doodstraf is afgeschaft.
- Art. 15
De woning is
onschendbaar; geen huiszoeking kan plaatshebben dan in de gevallen die de wet
bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft.
- Art. 16
Niemand kan van zijn
eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de wijze
bij de wet bepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling.
- Art. 17
De straf van
verbeurdverklaring der goederen kan niet worden ingevoerd.
- Art. 18
De burgerlijke dood is
afgeschaft; hij kan niet opnieuw worden ingevoerd.
- Art. 19
De vrijheid van
eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk
gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffing van de
misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden
gepleegd.
- Art. 20
Niemand kan worden
gedwongen op enigerlei wijze deel te nemen aan handelingen en aan plechtigheden
van een eredienst of de rustdagen ervan te onderhouden.
- Art. 21
De Staat heeft niet het
recht zich te bemoeien met de benoeming of de installatie der bedienaren van
enige eredienst of hun te verbieden briefwisseling te houden met hun overheid
en de akten van deze overheid openbaar te maken, onverminderd, in laatstgenoemd
geval, de gewone aansprakelijkheid inzake drukpers en openbaarmaking.
Het burgerlijk huwelijk moet altijd aan de huwelijksinzegening voorafgaan,
behoudens de uitzonderingen door de wet te stellen, indien daartoe redenen
zijn.
- Art. 22
Ieder heeft recht op
eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de
gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald.
De wet, het
decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat
recht.
- Art.
22bis(tweede
wijziging)
Elk kind heeft recht op eerbiediging van
zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit.
Elk
kind heeft het recht zijn mening te uiten in alle aangelegenheden die het
aangaan; met die mening wordt rekening gehouden in overeenstemming met zijn
leeftijd en zijn onderscheidingsvermogen.
Elk kind heeft recht op
maatregelen en diensten die zijn ontwikkeling bevorderen.
Het belang
van het kind is de eerste overweging bij elke beslissing die het kind aangaat.
De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen
deze rechten van het kind.
- Art. 23
Ieder heeft het recht een
menswaardig leven te leiden.
Daartoe waarborgen de wet, het decreet of
de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige
plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de
voorwaarden voor de uitoefening bepalen.
Die rechten omvatten
inzonderheid :
1° het recht op arbeid en op de vrije keuze van
beroepsarbeid in het raam van een algemeen werkgelegenheidsbeleid dat onder
meer gericht is op het waarborgen van een zo hoog en stabiel mogelijk
werkgelegenheidspeil, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke
beloning, alsmede het recht op informatie, overleg en collectief
onderhandelen;
2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de
gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand;
3° het
recht op een behoorlijke huisvesting;
4° het recht op de bescherming
van een gezond leefmilieu;
5° het recht op culturele en
maatschappelijke ontplooiing.
- Art. 24
§ 1. Het onderwijs
is vrij; elke preventieve maatregel is verboden; de bestraffing van de
misdrijven wordt alleen door de wet of het decreet geregeld.
De
gemeenschap waarborgt de keuzevrijheid van de ouders.
De gemeenschap
richt neutraal onderwijs in. De neutraliteit houdt onder meer in, de eerbied
voor de filosofische, ideologische of godsdienstige opvattingen van de ouders
en de leerlingen.
De scholen ingericht door openbare besturen bieden,
tot het einde van de leerplicht, de keuze aan tussen onderricht in een der
erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer.
§ 2. Zo
een gemeenschap als inrichtende macht bevoegdheden wil opdragen aan een of meer
autonome organen, kan dit slechts bij decreet, aangenomen met een meerderheid
van twee derden van de uitgebrachte stemmen.
§ 3. Ieder heeft
recht op onderwijs, met eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden.
De toegang tot het onderwijs is kosteloos tot het einde van de leerplicht.
Alle leerlingen die leerplichtig zijn, hebben ten laste van de gemeenschap
recht op een morele of religieuze opvoeding.
§ 4. Alle leerlingen
of studenten, ouders, personeelsleden en onderwijsinstellingen zijn gelijk voor
de wet of het decreet. De wet en het decreet houden rekening met objectieve
verschillen, waaronder de eigen karakteristieken van iedere inrichtende macht,
die een aangepaste behandeling verantwoorden.
§ 5. De inrichting,
erkenning of subsidiëring van het onderwijs door de gemeenschap wordt
geregeld door de wet of het decreet.
- Art. 25
De drukpers is vrij; de
censuur kan nooit worden ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëist
van de schrijvers, uitgevers of drukkers.
Wanneer de schrijver bekend
is en zijn woonplaats in België heeft, kan de uitgever, de drukker of de
verspreider niet worden vervolgd.
- Art. 26
De Belgen hebben het
recht vreedzaam en ongewapend te vergaderen, mits zij zich gedragen naar de
wetten, die het uitoefenen van dit recht kunnen regelen zonder het echter aan
een voorafgaand verlof te onderwerpen.
Deze bepaling is niet van
toepassing op bijeenkomsten in de open lucht, die ten volle aan de
politiewetten onderworpen blijven.
- Art. 27
De Belgen hebben het
recht van vereniging; dit recht kan niet aan enige preventieve maatregel worden
onderworpen.
- Art. 28
Ieder heeft het recht
verzoekschriften, door een of meer personen ondertekend, bij de openbare
overheden in te dienen.
Alleen de gestelde overheden hebben het recht
verzoekschriften in gemeenschappelijke naam in te dienen.
- Art. 29
Het briefgeheim is
onschendbaar.
De wet bepaalt welke agenten verantwoordelijk zijn voor
de schending van het geheim der aan de post toevertrouwde brieven.
- Art. 30
Het gebruik van de in
België gesproken talen is vrij; het kan niet worden geregeld dan door de
wet en alleen voor handelingen van het openbaar gezag en voor
gerechtszaken.
- Art. 31
Geen voorafgaand verlof
is nodig om vervolgingen in te stellen tegen openbare ambtenaren wegens daden
van hun bestuur, behoudens wat ten opzichte van de ministers en de leden van de
Gemeenschaps- en Gewestregeringen is bepaald.
- Art. 32
Ieder heeft het recht elk
bestuursdocument te raadplegen en er een afschrift van te krijgen, behoudens in
de gevallen en onder de voorwaarden bepaald door de wet, het decreet of de
regel bedoeld in artikel 134.
- Art. 33
Alle machten gaan uit van
de Natie.
Zij worden uitgeoefend op de wijze bij de Grondwet
bepaald.
- Art. 34
De uitoefening van
bepaalde machten kan door een verdrag of door een wet worden opgedragen aan
volkenrechtelijke instellingen.
- Art. 35
De federale overheid is
slechts bevoegd voor de aangelegenheden die de Grondwet en de wetten, krachtens
de Grondwet zelf uitgevaardigd, haar uitdrukkelijk toekennen.
De
gemeenschappen of de gewesten zijn, ieder wat hem betreft, bevoegd voor de
overige aangelegenheden onder de voorwaarden en op de wijze bepaald door de
wet. Deze wet moet worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4,
laatste lid.
Overgangsbepaling
De wet bedoeld
in het tweede lid bepaalt de dag waarop dit artikel in werking treedt. Deze dag
kan niet voorafgaan aan de dag waarop het nieuw in titel III van de Grondwet in
te voegen artikel in werking treedt dat de exclusieve bevoegdheden van de
federale overheid bepaalt.
- Art. 36
De federale wetgevende
macht wordt gezamenlijk uitgeoefend door de Koning, de Kamer van
volksvertegenwoordigers en de Senaat.
- Art. 37
De federale uitvoerende
macht, zoals zij door de Grondwet is geregeld, berust bij de Koning.
- Art. 38
Elke gemeenschap heeft de
bevoegdheden welke haar door de Grondwet of door de wetten aangenomen krachtens
deze laatste, worden toegekend.
- Art. 39
De wet draagt aan de
gewestelijke organen welke zij opricht en welke samengesteld zijn uit verkozen
mandatarissen de bevoegdheid op om de aangelegenheden te regelen welke zij
aanduidt met uitsluiting van die bedoeld in de artikelen 30 en 127 tot 129 en
dit binnen het gebied en op de wijze die zij bepaalt. Deze wet moet worden
aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid.
- Art. 40
De rechterlijke macht
wordt uitgeoefend door de hoven en rechtbanken.
De arresten en
vonnissen worden in naam des Konings ten uitvoer gelegd.
- Art. 41 (wijziging van de terminologie)
De uitsluitend gemeentelijke of provinciale belangen worden door de
gemeenteraden of de provincieraden geregeld volgens de beginselen bij de
Grondwet vastgesteld.
De in artikel 134 bedoelde regel stelt de
bevoegdheden, de werkingsregels en de wijze van verkiezing vast van de
binnengemeentelijke territoriale organen die aangelegenheden van gemeentelijk
belang kunnen regelen.
Die binnengemeentelijke territoriale organen
worden opgericht in gemeenten met meer dan 100.000 inwoners op initiatief van
de gemeenteraad. Hun leden worden rechtstreeks verkozen. Ter uitvoering van een
wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, regelt
het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel de overige voorwaarden
waaronder en de wijze waarop dergelijke binnengemeentelijke territoriale
organen kunnen worden opgericht.
Dat decreet en die in artikel 134
bedoelde regel moeten worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van
de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het
betrokken Parlement aanwezig is.
Over de aangelegenheden van
gemeentelijk of provinciaal belang kan in de betrokken gemeente of provincie
een volksraadpleging worden gehouden. De in artikel 134 bedoelde regel regelt
de nadere uitwerking en de organisatie van de volksraadpleging.
- Art. 42
De leden van beide Kamers
vertegenwoordigen de Natie en niet enkel degenen die hen hebben verkozen.
- Art. 43
§ 1. Voor de bij de
Grondwet bepaalde gevallen worden de gekozen leden van elke Kamer in een
Nederlandse en een Franse taalgroep ingedeeld op de bij de wet vastgestelde
wijze.
§ 2. De senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 1°,
3° en 6°, vormen de Nederlandse taalgroep van de Senaat. De senatoren
bedoeld in artikel 67, § 1, 2°, 4° en 7°, vormen de Franse
taalgroep van de Senaat.
- Art. 44
De Kamers komen van
rechtswege bijeen ieder jaar, de tweede dinsdag van oktober, behalve wanneer
zij reeds voordien door de Koning zijn bijeengeroepen.
De Kamers
moeten ieder jaar ten minste veertig dagen in zitting blijven.
De
zitting wordt door de Koning gesloten.
De Koning heeft het recht de
Kamers in buitengewone zitting bijeen te roepen.
- Art. 45
De Koning kan de Kamers
verdagen. Evenwel mag de verdaging, zonder instemming van de Kamers, de termijn
van een maand niet overschrijden, noch gedurende eenzelfde zitting worden
herhaald.
- Art. 46
De Koning heeft enkel het
recht de Kamer van volksvertegenwoordigers te ontbinden wanneer zij, bij
volstrekte meerderheid van haar leden :
1° hetzij een motie van
vertrouwen in de federale Regering verwerpt en niet binnen een termijn van drie
dagen, te rekenen van de dag van de verwerping van de motie, een opvolger voor
de Eerste Minister voor benoeming aan de Koning voordraagt;
2° hetzij
een motie van wantrouwen tegen de federale Regering aanneemt en niet tegelijk
een opvolger voor de Eerste Minister voor benoeming aan de Koning
voordraagt.
Over moties van vertrouwen en wantrouwen kan slechts
gestemd worden na verloop van achtenveertig uur, volgend op de indiening van de
motie.
Bovendien kan de Koning bij ontslag van de federale Regering de
Kamer van volksvertegenwoordigers ontbinden, nadat deze daarmee bij volstrekte
meerderheid van haar leden heeft ingestemd.
De ontbinding van de Kamer
van volksvertegenwoordigers heeft de ontbinding van de Senaat tot gevolg.
Het ontbindingsbesluit bevat oproeping van de kiezers binnen veertig dagen
en bijeenroeping van de Kamers binnen twee maanden.
- Art. 47
De vergaderingen van de
Kamers zijn openbaar.
Elke Kamer vergadert evenwel met gesloten
deuren, op verzoek van haar voorzitter of van tien leden.
Zij beslist
daarna, bij volstrekte meerderheid, of de vergadering in het openbaar zal
worden hervat ter behandeling van hetzelfde onderwerp.
- Art. 48
Elke Kamer onderzoekt de
geloofsbrieven van haar leden en beslecht de geschillen die hieromtrent
rijzen.
- Art. 49
Men kan niet tegelijk lid
van beide Kamers zijn.
- Art. 50
Een lid van een van beide
Kamers dat door de Koning tot minister wordt benoemd en de benoeming aanneemt,
houdt op zitting te hebben en neemt zijn mandaat weer op wanneer de Koning een
einde heeft gemaakt aan zijn ambt van minister. De wet stelt de nadere regelen
van zijn vervanging in de betrokken Kamer vast.
- Art. 51
Een lid van een van beide
Kamers dat door de federale Regering wordt benoemd tot een ander bezoldigd ambt
dan dat van minister en de benoeming aanneemt, houdt onmiddellijk op zitting te
hebben en treedt niet weder in functie dan krachtens een nieuwe verkiezing.
- Art. 52
Bij iedere zitting
benoemt elke Kamer haar voorzitter, haar ondervoorzitters en stelt haar bureau
samen.
- Art. 53
Elk besluit wordt bij
volstrekte meerderheid van stemmen genomen, behoudens hetgeen door de
reglementen der Kamers zal worden bepaald met betrekking tot verkiezingen en
voordrachten.
Bij staking van stemmen is het behandelde voorstel
verworpen.
Geen van beide Kamers kan een besluit nemen indien niet de
meerderheid van haar leden aanwezig is.
- Art. 54
Behoudens voor de
begrotingen alsook voor de wetten waarvoor een bijzondere meerderheid is
vereist, kan een met redenen omklede motie, ondertekend door ten minste drie
vierden van de leden van een der taalgroepen en ter tafel gelegd na de
indiening van het verslag en vóór de eindstemming in openbare
vergadering, verklaren dat de bepalingen die zij aanwijst in een ontwerp of
voorstel van wet de betrekkingen tussen de gemeenschappen ernstig in het
gedrang kunnen brengen.
In dat geval wordt de parlementaire procedure
opgeschort en de motie verwezen naar de Ministerraad, die binnen dertig dagen
daarover zijn gemotiveerd advies geeft en de betrokken Kamer uitnodigt zich uit
te spreken hetzij over dit advies, hetzij over het eventueel geamendeerde
ontwerp of voorstel.
Deze procedure kan slechts eenmaal worden
toegepast door de leden van een taalgroep betreffende eenzelfde ontwerp of
voorstel van wet.
- Art. 55
De stemmingen geschieden
bij zitten en opstaan of bij naamafroeping; over de wetten in hun geheel wordt
altijd bij naamafroeping gestemd. Verkiezingen en voordrachten van kandidaten
geschieden bij geheime stemming.
- Art. 56
Elke Kamer heeft het
recht van onderzoek.
- Art. 57
Het is verboden in
persoon aan de Kamers verzoekschriften aan te bieden.
Elke Kamer
heeft het recht de bij haar ingediende verzoekschriften naar de ministers te
verwijzen. De ministers zijn verplicht omtrent de inhoud uitleg te verstrekken,
zo dikwijls als de Kamer het eist.
- Art. 58
Geen lid van een van
beide Kamers kan worden vervolgd of aan enig onderzoek onderworpen naar
aanleiding van een mening of een stem, in de uitoefening van zijn functie
uitgebracht.
- Art. 59
Behalve bij ontdekking op heterdaad kan geen lid van een van beide Kamers,
tijdens de zitting en in strafzaken, worden verwezen naar of rechtstreeks
gedagvaard voor een hof of een rechtbank, of worden aangehouden dan met verlof
van de Kamer waarvan het lid deel uitmaakt.
Behalve bij ontdekking op
heterdaad kunnen de dwangmaatregelen waarvoor het optreden van een rechter is
vereist, ten opzichte van een lid van een van beide Kamers, tijdens de zitting
en in strafzaken, alleen worden bevolen door de eerste voorzitter van het hof
van beroep op verzoek van de bevoegde rechter. Deze beslissing wordt aan de
voorzitter van de betrokken Kamer meegedeeld.
Huiszoeking of
inbeslagneming krachtens het voorgaande lid kan alleen geschieden in
aanwezigheid van de voorzitter van de betrokken Kamer of van een door hem
aangewezen lid.
De vervolging in strafzaken van een lid van een van
beide Kamers kan, tijdens de zitting, enkel worden ingesteld door de ambtenaren
van het openbaar ministerie en de bevoegde ambtenaren.
In elke stand
van het onderzoek kan het betrokken lid van een van beide Kamers, tijdens de
zitting en in strafzaken, aan de Kamer waarvan hij deel uitmaakt de schorsing
van de vervolging vragen. Deze Kamer dient hiertoe met een meerderheid van twee
derden van de uitgebrachte stemmen te beslissen.
De hechtenis van een
lid van een van beide Kamers of zijn vervolging voor een hof of een rechtbank
wordt tijdens de zitting geschorst indien de Kamer waarvan het lid deel
uitmaakt, het vordert.
- Art. 60
Elke Kamer bepaalt, in
haar reglement, de wijze waarop zij haar bevoegdheden uitoefent.
Afdeling
I
De Kamer van volksvertegenwoordigers
- Art. 61
De leden van de Kamer van
volksvertegenwoordigers worden rechtstreeks gekozen door de burgers die volle
achttien jaar oud zijn en die niet verkeren in een der gevallen van uitsluiting
bij de wet bepaald.
Ieder kiezer heeft recht op slechts
één stem.
- Art. 62
De samenstelling van de
kiescolleges wordt door de wet geregeld.
De verkiezingen geschieden
volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging dat door de wet wordt
vastgesteld.
De stemming is verplicht en geheim. Zij heeft plaats in
de gemeente, behoudens de bij de wet te stellen uitzonderingen.
- Art. 63
§ 1. De Kamer van
volksvertegenwoordigers telt honderdvijftig leden.
§ 2. Elke
kieskring telt zoveel keren een zetel als de federale deler in het cijfer van
de bevolking van de kieskring begrepen is. De federale deler wordt verkregen
door het bevolkingscijfer van het Rijk te delen door honderdvijftig.
De overblijvende zetels worden toegewezen aan de kieskringen met het grootste
nog niet vertegenwoordigde bevolkingsoverschot.
§ 3. De indeling
van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers over de kieskringen wordt
door de Koning bepaald in verhouding tot de bevolking.
Het cijfer van
de bevolking van elke kieskring wordt om de tien jaar vastgesteld door een
volkstelling of door enig ander middel, bepaald door de wet. De Koning maakt
binnen een termijn van zes maanden de uitslagen bekend.
Binnen een
termijn van drie maanden na die bekendmaking bepaalt de Koning het aantal
zetels dat aan iedere kieskring toekomt.
De nieuwe indeling wordt
toegepast vanaf de eerstvolgende algemene verkiezingen.
§ 4. De
wet bepaalt de kieskringen; zij bepaalt eveneens de voorwaarden waaraan men
moet voldoen om kiezer te zijn, alsmede het verloop van de
kiesverrichtingen.
- Art. 64
Om verkiesbaar te zijn
moet men :
1° Belg zijn;
2° het genot hebben van de burgerlijke
en politieke rechten;
3° de volle leeftijd van eenentwintig jaar hebben
bereikt;
4° zijn woonplaats hebben in België.
Geen andere
voorwaarde tot verkiesbaarheid kan worden vereist.
- Art. 65
De leden van de Kamer van
volksvertegenwoordigers worden gekozen voor vier jaar.
De Kamer wordt
om de vier jaar vernieuwd.
- Art. 66
Ieder lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers geniet een jaarlijkse
vergoeding van twaalfduizend frank.
Binnen de grenzen van de Staat
hebben de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers vrij verkeer op alle
verkeerswegen door de openbare overheden geëxploiteerd of in concessie
gegeven.
Aan de Voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers
kan een jaarlijkse vergoeding worden toegekend, aan te rekenen op de dotatie
bestemd voor de dekking der uitgaven van deze vergadering.
De Kamer
bepaalt het bedrag dat van de vergoeding mag worden ingehouden als bijdrage in
de lijfrente- of pensioenkassen waarvan zij de oprichting wenselijk acht.
- Art. 67 (wijziging van de terminologie)
§ 1. Onverminderd artikel 72, telt de Senaat eenenzeventig
senatoren, van wie :
1° vijfentwintig senatoren, overeenkomstig artikel
61 gekozen door het Nederlandse kiescollege;
2° vijftien senatoren,
overeenkomstig artikel 61 gekozen door het Franse kiescollege;
3° tien
senatoren, aangewezen door en uit het Parlement van de Vlaamse Gemeenschap,
Vlaamse Parlement genoemd;
4° tien senatoren, aangewezen door en uit
het Parlement van de Franse Gemeenschap;
5° een senator, aangewezen
door en uit het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap;
6° zes
senatoren, aangewezen door de senatoren bedoeld in 1° en 3°;
7°
vier senatoren, aangewezen door de senatoren bedoeld in 2° en 4°.
Bij de algehele vernieuwing van hun Parlement die niet samenvalt met de
vernieuwing van de Senaat, behouden de senatoren bedoeld in het eerste lid,
3º tot 5º, die geen zitting meer hebben in hun Parlement, het mandaat
van senator tot de opening van de eerste zitting na de vernieuwing van hun
Parlement.
§ 2. Ten minste een van de senatoren bedoeld in §
1, 1°, 3° en 6°, heeft op de dag van zijn verkiezing zijn
woonplaats in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
Ten minste zes
van de senatoren bedoeld in § 1, 2°, 4° en 7°, hebben op de
dag van hun verkiezing hun woonplaats in het tweetalige gebied
Brussel-Hoofdstad. Indien niet ten minste vier van de senatoren bedoeld in
§ 1, 2°, op de dag van hun verkiezing hun woonplaats hebben in het
tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, moeten ten minste twee van de senatoren
bedoeld in § 1, 4°, op de dag van hun verkiezing hun woonplaats
hebben in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
- Art. 68 (wijziging van de terminologie)
§
1. Het totaal aantal senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 1°, 2°,
3°, 4°, 6° en 7°, wordt in elke taalgroep, op grond van het
stemcijfer van de lijsten behaald bij de verkiezing van de senatoren bedoeld in
artikel 67, § 1, 1° en 2°, verdeeld volgens het stelsel van
evenredige vertegenwoordiging dat door de wet wordt vastgesteld.
Voor
de aanwijzing van de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 3° en
4°, komen alleen de lijsten in aanmerking waarop ten minste een senator
bedoeld in artikel 67, § 1, 1° en 2°, gekozen is en voor zover
voldoende op deze lijsten gekozen leden zitting hebben in, naar gelang van het
geval, het Parlement van de Vlaamse Gemeenschap of het Parlement van de Franse
Gemeenschap.
Voor de aanwijzing van de senatoren bedoeld in artikel
67, § 1, 6° en 7°, komen alleen de lijsten in aanmerking waarop
ten minste een senator bedoeld in artikel 67, § 1, 1° en 2°,
gekozen is.
§ 2. Voor de verkiezing van de senatoren bedoeld in
artikel 67, § 1, 1° en 2°, is de stemming verplicht en geheim. Zij
heeft plaats in de gemeente, behoudens de bij de wet te stellen
uitzonderingen.
§ 3. Voor de verkiezing van de senatoren bedoeld
in artikel 67, § 1, 1° en 2°, bepaalt de wet de kieskringen en de
samenstelling van de kiescolleges; zij bepaalt eveneens de voorwaarden waaraan
men moet voldoen om kiezer te zijn, alsmede het verloop van de
kiesverrichtingen.
De wet regelt de aanwijzing van de senatoren
bedoeld in artikel 67, § 1, 3° tot 5°, met uitzondering van de
nadere regelen die overeenkomstig een wet, aangenomen met de meerderheid
bepaald in artikel 4, laatste lid, door de Gemeenschapsparlementen, elk voor
zich, bij decreet worden vastgesteld. Dat decreet moet worden aangenomen met
een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat
de meerderheid van de leden van het betrokken Parlement aanwezig is.
De senator bedoeld in artikel 67, § 1, 5°, wordt aangewezen door het
Parlement van de Duitstalige Gemeenschap bij volstrekte meerderheid van de
uitgebrachte stemmen.
De wet regelt de aanwijzing van de senatoren
bedoeld in artikel 67, § 1, 6° en 7°.
- Art. 69
Om tot senator gekozen of
aangewezen te kunnen worden moet men :
1° Belg zijn;
2° het
genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten;
3° de volle
leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt;
4° zijn woonplaats
hebben in België.
- Art. 70
De senatoren bedoeld in
artikel 67, § 1, 1° en 2°, worden gekozen voor vier jaar. De
senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 6° en 7°, worden aangewezen
voor vier jaar. De Senaat wordt om de vier jaar geheel vernieuwd.
De
verkiezing van de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 1° en 2°,
vindt op dezelfde dag plaats als de verkiezingen voor de Kamer van
volksvertegenwoordigers.
- Art. 71
De
senatoren genieten geen wedde.
Zij hebben evenwel recht op vergoeding
van hun onkosten; die vergoeding is vastgesteld op vierduizend frank per
jaar.
Binnen de grenzen van de Staat hebben de senatoren vrij verkeer
op alle verkeerswegen door de openbare overheden geëxploiteerd of in
concessie gegeven.
- Art. 72
De kinderen van de Koning
of, indien er geen zijn, de Belgische nakomelingen van de tot regeren
gerechtigde tak van het koninklijk stamhuis zijn van rechtswege senator op de
leeftijd van achttien jaar. Zij zijn eerst stemgerechtigd op de leeftijd van
eenentwintig jaar. Zij worden niet meegerekend bij het bepalen van het
aanwezigheidsquorum.
- Art. 73
Elke vergadering van de
Senaat die mocht worden gehouden buiten de zitting van de Kamer van
volksvertegenwoordigers, is van rechtswege nietig.
HOOFDSTUK
II
DE FEDERALE WETGEVENDE MACHT
- Art. 74
In afwijking van artikel
36 wordt de federale wetgevende macht gezamenlijk uitgeoefend door de Koning en
de Kamer van volksvertegenwoordigers voor :
1° het verlenen van
naturalisaties;
2° de wetten betreffende de burgerrechtelijke en
strafrechtelijke aansprakelijkheid van de ministers van de Koning;
3°
de begrotingen en de rekeningen van de Staat, onverminderd artikel 174, eerste
lid, tweede zin;
4° de vaststelling van het legercontingent.
- Art. 75
Het recht van initiatief
behoort aan elke tak van de federale wetgevende macht.
Behalve voor de
aangelegenheden bedoeld in artikel 77 worden de wetsontwerpen voorgelegd aan de
Kamers op initiatief van de Koning, ingediend in de Kamer van
volksvertegenwoordigers en vervolgens overgezonden aan de Senaat.
De
wetsontwerpen houdende instemming met verdragen voorgelegd aan de Kamers op
initiatief van de Koning, worden ingediend in de Senaat en vervolgens
overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.
- Art. 76
Een wetsontwerp kan door
een Kamer eerst worden aangenomen nadat daarover artikelsgewijs is gestemd.
De Kamers hebben het recht de artikelen en de voorgestelde amendementen te
wijzigen en te splitsen.
- Art. 77
De Kamer van
volksvertegenwoordigers en de Senaat zijn gelijkelijk bevoegd voor :
1°
de verklaring tot herziening van de Grondwet en de herziening van de
Grondwet;
2° de aangelegenheden die krachtens de Grondwet door beide
wetgevende Kamers dienen te worden geregeld;
3° de wetten bedoeld in de
artikelen 5, 39, 43, 50, 68, 71, 77, 82, 115, 117, 118, 121, 123, 127 tot 131,
135 tot 137, 140 tot 143, 145, 146, 163, 165, 166, 167, § 1, derde lid,
§ 4 en § 5, 169, 170, § 2, tweede lid, § 3, tweede en derde
lid, § 4, tweede lid, en 175 tot 177, evenals de wetten ter uitvoering van
de voormelde wetten en artikelen;
4° de wetten aan te nemen met de
meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, evenals de wetten ter uitvoering
hiervan;
5° de wetten bedoeld in artikel 34;
6° de wetten
houdende instemming met verdragen;
7° de wetten aangenomen
overeenkomstig artikel 169 om de naleving van internationale of supranationale
verplichtingen te verzekeren;
8° de wetten op de Raad van State;
9° de organisatie van de hoven en rechtbanken;
10° de wetten tot
goedkeuring van samenwerkingsakkoorden tussen de Staat, de gemeenschappen en de
gewesten.
Een wet aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4,
laatste lid, kan andere wetten aanduiden waarvoor de Kamer van
volksvertegenwoordigers en de Senaat gelijkelijk bevoegd zijn.
- Art. 78
In de andere
aangelegenheden dan die bedoeld in de artikelen 74 en 77, wordt het wetsontwerp
dat door de Kamer van volksvertegenwoordigers is aangenomen, overgezonden aan
de Senaat.
Op verzoek van ten minste vijftien van zijn leden
onderzoekt de Senaat het wetsontwerp. Dat verzoek wordt geformuleerd binnen
vijftien dagen na de ontvangst van het ontwerp.
De Senaat kan, binnen
een termijn die zestig dagen niet te boven mag gaan :
- beslissen dat er
geen reden is om het wetsontwerp te amenderen;
- het ontwerp na amendering
aannemen.
Indien de Senaat zich niet binnen de voorgeschreven termijn
heeft uitgesproken of indien hij de Kamer van volksvertegenwoordigers in kennis
heeft gesteld van zijn beslissing om het wetsontwerp niet te amenderen, zendt
de Kamer van volksvertegenwoordigers het ontwerp over aan de Koning.
Indien het ontwerp is geamendeerd, zendt de Senaat het over aan de Kamer van
volksvertegenwoordigers, die een definitieve beslissing neemt door alle of
sommige van de door de Senaat aangenomen amendementen hetzij aan te nemen,
hetzij te verwerpen.
- Art. 79
Indien de Kamer van
volksvertegenwoordigers tijdens de in artikel 78, laatste lid, bedoelde
behandeling een nieuw amendement aanneemt, wordt het wetsontwerp teruggezonden
naar de Senaat, die zich over het geamendeerde ontwerp uitspreekt. De Senaat
kan, binnen een termijn die vijftien dagen niet te boven mag gaan :
-
beslissen dat hij instemt met het door de Kamer van volksvertegenwoordigers
geamendeerde ontwerp;
- het ontwerp na een nieuwe amendering aannemen.
Indien de Senaat zich niet binnen de voorgeschreven termijn heeft
uitgesproken of indien hij de Kamer van volksvertegenwoordigers in kennis heeft
gesteld van zijn beslissing om in te stemmen met het door de Kamer van
volksvertegenwoordigers goedgekeurde ontwerp, zendt de Kamer het ontwerp over
aan de Koning.
Indien het ontwerp opnieuw is geamendeerd, zendt de
Senaat het over aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, die een definitieve
beslissing neemt door het wetsontwerp hetzij aan te nemen, hetzij te
amenderen.
- Art. 80
Indien de federale
Regering bij de indiening van een in artikel 78 bedoeld wetsontwerp de
spoedbehandeling vraagt, bepaalt de in artikel 82 bedoelde parlementaire
overlegcommissie de termijnen waarbinnen de Senaat zich moet uitspreken.
Wordt in de commissie geen overeenstemming bereikt, dan wordt de termijn
waarbinnen de Senaat zijn evocatierecht kan uitoefenen, verminderd tot zeven
dagen en de termijn van behandeling bedoeld in artikel 78, derde lid, tot
dertig dagen.
- Art. 81
Indien de Senaat in de
aangelegenheden bedoeld in artikel 78 een wetsvoorstel aanneemt op grond van
zijn recht van initiatief, wordt het wetsontwerp overgezonden aan de Kamer van
volksvertegenwoordigers.
Binnen een termijn die zestig dagen niet te
boven mag gaan, neemt de Kamer een definitieve beslissing door het wetsontwerp
hetzij te verwerpen, hetzij aan te nemen.
Indien de Kamer het
wetsontwerp amendeert, wordt het teruggezonden naar de Senaat, die erover
beraadslaagt volgens de regelen bepaald in artikel 79.
Bij toepassing
van artikel 79, derde lid, neemt de Kamer binnen vijftien dagen een definitieve
beslissing.
Beslist de Kamer niet binnen de in het tweede en het
vierde lid voorgeschreven termijnen, dan komt de in artikel 82 bedoelde
parlementaire overlegcommissie binnen vijftien dagen bijeen, die de termijn
bepaalt waarbinnen de Kamer uitspraak moet doen.
Wordt in de commissie
geen overeenstemming bereikt, dan moet de Kamer binnen zestig dagen uitspraak
doen.
- Art. 82
Een parlementaire
overlegcommissie, paritair samengesteld uit leden van de Kamer van
volksvertegenwoordigers en van de Senaat, regelt de bevoegdheidsconflicten
tussen de twee Kamers en kan, in onderlinge overeenstemming, te allen tijde de
in de artikelen 78 tot 81 voorgeschreven termijnen van onderzoek verlengen.
Is er geen meerderheid in de twee samenstellende delen van de commissie,
dan beslist deze bij meerderheid van twee derden van haar leden.
Een
wet bepaalt de samenstelling en de werkwijze van de commissie, alsmede de
berekeningswijze van de in de artikelen 78 tot 81 gestelde termijnen.
- Art. 83
Elk wetsvoorstel en elk
wetsontwerp vermeldt of het een aangelegenheid regelt bedoeld in artikel 74, in
artikel 77 of in artikel 78.
- Art. 84
Alleen de wet kan een
authentieke uitlegging van de wetten geven.
HOOFDSTUK III
DE KONING EN DE FEDERALE REGERING
- Art. 85
De grondwettelijke macht
van de Koning gaat bij erfopvolging over op de natuurlijke en wettige
nakomelingschap, in de rechte lijn, van Z.M. Leopold, Joris, Christiaan,
Frederik van Saksen-Coburg en volgens eerstgeboorterecht.
De in het
eerste lid bedoelde nakomeling die huwt zonder toestemming van de Koning of van
hen die, bij gebreke van de Koning, zijn macht uitoefenen in de bij de Grondwet
bepaalde gevallen, verliest zijn recht op de kroon.
Hij kan echter in
zijn recht worden hersteld door de Koning of door hen die, bij gebreke van de
Koning, zijn macht uitoefenen in de bij de Grondwet bepaalde gevallen, doch
alleen met instemming van beide Kamers.
- Art. 86
Bij gebreke van
nakomelingschap van Z.M. Leopold, Joris, Christiaan, Frederik van
Saksen-Coburg, kan de Koning zijn opvolger benoemen, mits de Kamers daarmee
instemmen op de wijze als in artikel 87 is voorgeschreven.
Indien geen
opvolger op deze wijze is benoemd, is de troon onbezet.
- Art. 87
De Koning kan niet
tegelijk hoofd van een andere Staat zijn zonder instemming van beide
Kamers.
Geen van beide Kamers kan hierover beraadslagen, wanneer niet
ten minste twee derden van haar leden aanwezig zijn, en het besluit is alleen
dan aangenomen, indien het ten minste twee derden van de uitgebrachte stemmen
heeft verkregen.
- Art. 88
De persoon des Konings is
onschendbaar; zijn ministers zijn verantwoordelijk.
- Art. 89
De civiele lijst wordt
door de wet vastgesteld voor de duur van de regering van elke Koning.
- Art. 90
Bij overlijden van de
Koning komen de Kamers zonder bijeenroeping samen, uiterlijk de tiende dag na
die van het overlijden. Indien de Kamers tevoren ontbonden zijn en het
ontbindingsbesluit bijeenroeping bevat tegen een later tijdstip dan de tiende
dag, treden de oude Kamers opnieuw in functie totdat de Kamers die hun plaats
moeten innemen, bijeenkomen.
Te rekenen van het overlijden van de
Koning en tot de eedaflegging van zijn troonopvolger of van de Regent, wordt de
grondwettelijke macht van de Koning in naam van het Belgische volk uitgeoefend
door de in raad verenigde ministers en onder hun verantwoordelijkheid.
- Art. 91
De Koning is meerderjarig
op de volle leeftijd van achttien jaar.
De Koning neemt eerst bezit
van de troon nadat hij, in een vergadering der verenigde Kamers, de volgende
eed plechtig heeft afgelegd :
"Ik zweer dat ik de Grondwet en de
wetten van het Belgische volk zal naleven, 's Lands onafhankelijkheid handhaven
en het grondgebied ongeschonden bewaren.".
- Art. 92
Indien, bij overlijden
van de Koning, zijn opvolger minderjarig is, komen beide Kamers in verenigde
vergadering bijeen, ten einde in het regentschap en in de voogdij te
voorzien.
- Art. 93
Indien de Koning in de
onmogelijkheid verkeert te regeren, roepen de ministers, na deze onmogelijkheid
te hebben laten vaststellen, de Kamers dadelijk bijeen. Door de verenigde
Kamers wordt in de voogdij en in het regentschap voorzien.
- Art. 94
Het regentschap mag
slechts aan één persoon worden opgedragen.
De Regent
treedt eerst in functie nadat hij de bij artikel 91 voorgeschreven eed heeft
afgelegd.
- Art. 95
Ingeval de troon onbezet
is, voorzien de Kamers, samen beraadslagend, voorlopig in het regentschap
totdat de geheel vernieuwde Kamers bijeenkomen; deze bijeenkomst heeft plaats
uiterlijk binnen twee maanden. De nieuwe Kamers, samen beraadslagend, voorzien
voorgoed in het bezetten van de troon.
- Art. 96
De Koning benoemt en
ontslaat zijn ministers.
De federale Regering biedt haar ontslag aan
de Koning aan wanneer de Kamer van volksvertegenwoordigers, bij volstrekte
meerderheid van haar leden, een motie van wantrouwen aanneemt die een opvolger
voor de Eerste Minister voor benoeming aan de Koning voordraagt, of een
opvolger voor de Eerste Minister voor benoeming aan de Koning voordraagt binnen
drie dagen na het verwerpen van een motie van vertrouwen. De Koning benoemt de
voorgedragen opvolger tot Eerste Minister, die in functie treedt op het
ogenblik van de eedaflegging van de nieuwe federale Regering.
- Art. 97
Alleen Belgen kunnen
minister zijn.
- Art. 98
Geen lid van de
koninklijke familie kan minister zijn.
- Art. 99
De Ministerraad telt ten
hoogste vijftien leden.
De Eerste Minister eventueel uitgezonderd,
telt de Ministerraad evenveel Nederlandstalige als Franstalige ministers.
- Art. 100
De ministers hebben
zitting in elke Kamer en het woord moet hun worden verleend wanneer zij het
vragen.
De Kamer van volksvertegenwoordigers kan de aanwezigheid van
de ministers vorderen. De Senaat kan hun aanwezigheid vorderen voor de
bespreking van een wetsontwerp of wetsvoorstel bedoeld in artikel 77, of van
een wetsontwerp bedoeld in artikel 78, of voor de uitoefening van zijn recht
van onderzoek bedoeld in artikel 56. Voor de andere aangelegenheden kan hij hun
aanwezigheid vragen.
- Art. 101
De ministers zijn
verantwoordelijk tegenover de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Geen
minister kan worden vervolgd of aan enig onderzoek onderworpen naar aanleiding
van een mening in de uitoefening van zijn ambt uitgebracht.
- Art. 102
In geen geval kan een
mondeling of schriftelijk bevel van de Koning een minister van zijn
verantwoordelijkheid ontheffen.
- Art. 103
Ministers worden voor misdrijven die zij in de uitoefening van hun ambt
mochten hebben gepleegd, uitsluitend berecht door het hof van beroep. Hetzelfde
geldt voor misdrijven die ministers buiten de uitoefening van hun ambt mochten
hebben gepleegd en waarvoor zij worden berecht tijdens hun ambtstermijn. De
artikelen 59 en 120 zijn in voorkomend geval niet van toepassing.
De
wet bepaalt op welke wijze tegen hen in rechte wordt opgetreden, zowel bij de
vervolging als bij de berechting.
De wet wijst het bevoegde hof van
beroep aan, dat in algemene vergadering zitting houdt, en bepaalt de
samenstelling ervan. Tegen de arresten van het hof van beroep is beroep
mogelijk bij het Hof van Cassatie, in verenigde kamers, dat niet in de
beoordeling van de zaken zelf treedt.
De vervolging in strafzaken van
een minister kan enkel worden ingesteld en geleid door het openbaar ministerie
bij het bevoegde hof van beroep.
Voor elke vordering tot regeling van
de rechtspleging, voor elke rechtstreekse dagvaarding voor het hof van beroep
en, behalve bij ontdekking op heterdaad, voor elke aanhouding, is het verlof
van de Kamer van volksvertegenwoordigers vereist.
De wet bepaalt de
procedure die moet worden gevolgd indien de artikelen 103 en 125 beide van
toepassing zijn.
Aan een overeenkomstig het eerste lid veroordeeld
minister kan geen genade worden verleend dan op verzoek van de Kamer van
volksvertegenwoordigers.
De wet bepaalt in welke gevallen en volgens
welke regels de benadeelde partijen een burgerlijke rechtsvordering kunnen
instellen.
Overgangsbepaling
Dit artikel is
niet van toepassing op de feiten waarvoor daden van opsporing werden verricht
en op vervolgingen ingesteld vóór de inwerkingtreding van de wet
tot uitvoering ervan.
Hiervoor geldt de volgende regeling : de Kamer
van volksvertegenwoordigers heeft het recht ministers in beschuldiging te
stellen en hen te brengen voor het Hof van Cassatie. Dit alleen is bevoegd om
hen te berechten, in verenigde kamers, in de gevallen en met toepassing van de
straffen die in de strafwetten zijn bepaald. De wet van 17 december 1996
houdende tijdelijke en gedeeltelijke uitvoering van artikel 103 van de Grondwet
blijft terzake gelden.
- Art. 104
De Koning benoemt en
ontslaat de federale staatssecretarissen.
Zij zijn lid van de federale
Regering. Zij maken geen deel uit van de Ministerraad. Zij worden toegevoegd
aan een minister.
De Koning bepaalt hun bevoegdheid en de perken
waarbinnen zij het recht van medeondertekening kunnen krijgen.
De
grondwettelijke bepalingen betreffende de ministers zijn op de federale
staatssecretarissen mede van toepassing, met uitzondering van de artikelen 90,
tweede lid, 93 en 99.
- Art. 105
De Koning heeft geen
andere macht dan die welke de Grondwet en de bijzondere wetten, krachtens de
Grondwet zelf uitgevaardigd, hem uitdrukkelijk toekennen.
- Art. 106
Geen akte van de Koning
kan gevolg hebben, wanneer zij niet medeondertekend is door een minister, die
daardoor alleen reeds, ervoor verantwoordelijk wordt.
- Art. 107
De Koning verleent de
graden in het leger.
Hij benoemt de ambtenaren bij het algemeen
bestuur en bij de buitenlandse betrekkingen, behoudens de door de wetten
gestelde uitzonderingen.
Andere ambtenaren benoemt hij alleen
krachtens een uitdrukkelijke wetsbepaling.
- Art. 108
De Koning maakt de
verordeningen en neemt de besluiten die voor de uitvoering van de wetten nodig
zijn, zonder ooit de wetten zelf te mogen schorsen of vrijstelling van hun
uitvoering te mogen verlenen.
- Art. 109
De Koning bekrachtigt
de wetten en kondigt ze af.
- Art. 110
De Koning heeft het
recht de door de rechters uitgesproken straffen kwijt te schelden of te
verminderen, behoudens hetgeen ten aanzien van de ministers en van de leden van
de Gemeenschaps- en Gewestregeringen is bepaald.
- Art. 111 (wijziging van de terminologie)
De
Koning kan aan een door het Hof van Cassatie veroordeeld minister of lid van
een Gemeenschaps- of Gewestregering geen genade verlenen dan op verzoek van de
Kamer van volksvertegenwoordigers of het betrokken Parlement.
- Art. 112
De Koning heeft het
recht munt te slaan, ter uitvoering van de wet.
- Art. 113
De Koning heeft het
recht adeldom te verlenen, zonder ooit enig voorrecht daaraan te mogen
verbinden.
- Art. 114
De Koning verleent de
militaire orden, met inachtneming van wat de wet daaromtrent voorschrijft.
HOOFDSTUK
IV
DE GEMEENSCHAPPEN EN DE GEWESTEN
Onderafdeling I
De Gemeenschaps- en
Gewestparlementen
- Art. 115 (wijziging van de terminologie)
§
1. Er is een Parlement van de Vlaamse Gemeenschap, Vlaamse Parlement genoemd,
en een Parlement van de Franse Gemeenschap, waarvan de samenstelling en de
werking worden bepaald door de wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste
lid, bepaalde meerderheid.
Er is een Parlement van de Duitstalige
Gemeenschap, waarvan de samenstelling en de werking door de wet worden
bepaald.
§ 2. Onverminderd artikel 137, omvatten de gewestelijke
organen bedoeld in artikel 39, voor elk gewest, een Parlement.
- Art. 116 (wijziging van de terminologie)
§
1. De Gemeenschaps- en Gewestparlementen zijn samengesteld uit verkozen
mandatarissen.
§ 2. Elk Gemeenschapsparlement is samengesteld uit
leden rechtstreeks gekozen tot lid van het betrokken Gemeenschapsparlement of
tot lid van een Gewestparlement.
Behoudens in geval van toepassing van
artikel 137, is elk Gewestparlement samengesteld uit leden rechtstreeks gekozen
tot lid van het betrokken Gewestparlement of tot lid van een
Gemeenschapsparlement.
- Art. 117 (wijziging van de terminologie)
De
leden van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen worden gekozen voor vijf jaar.
De Gemeenschaps- en Gewestparlementen worden om de vijf jaar geheel
vernieuwd.
Tenzij een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in
artikel 4, laatste lid, er anders over beschikt, vinden de verkiezingen voor de
Gemeenschaps- en Gewestparlementen plaats op dezelfde dag, welke samenvalt met
die van de verkiezingen voor het Europese Parlement.
- Art. 118 (wijziging van de terminologie)
§
1. De wet regelt de in artikel 116, § 2, bedoelde verkiezingen, evenals de
samenstelling en de werking van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen.
Behoudens voor het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, wordt deze wet
aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid.
§ 2. Een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste
lid, duidt de aangelegenheden aan betreffende de verkiezing, de samenstelling
en de werking van het Parlement van de Vlaamse Gemeenschap, het Parlement van
de Franse Gemeenschap en het Parlement van het Waalse Gewest, welke door de
Parlementen, ieder wat hem betreft, bij decreet of bij een in artikel 134
bedoelde regel worden geregeld, naar gelang van het geval. Dat decreet en die
in artikel 134 bedoelde regel moeten worden aangenomen met een meerderheid van
twee derden van de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van
de leden van het betrokken Parlement aanwezig is.
- Art.
118bis (wijziging van de
terminologie)
Binnen de grenzen van de Staat hebben de
leden van de Parlementen van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde gemeenschappen
en gewesten vrij verkeer op alle verkeerswegen door de openbare overheden
geëxploiteerd of in concessie gegeven.
- Art. 119 (wijziging van de terminologie)
Een
lid van een Gemeenschaps- of Gewestparlement kan niet tegelijk lid zijn van de
Kamer van volksvertegenwoordigers. Het kan evenmin tegelijk senator zijn als
bedoeld in artikel 67, § 1, 1°, 2°, 6° en 7°.
- Art. 120 (wijziging van de terminologie)
Ieder
lid van een Gemeenschaps- of Gewestparlement geniet de onschendbaarheid bepaald
in de artikelen 58 en 59.
Onderafdeling
II
De Gemeenschaps- en Gewestregeringen
- Art. 121
§ 1. Er is een
Regering van de Vlaamse Gemeenschap en een Regering van de Franse Gemeenschap,
waarvan de samenstelling en de werking worden bepaald door de wet, aangenomen
met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid.
Er is een
Regering van de Duitstalige Gemeenschap, waarvan de samenstelling en de werking
door de wet worden bepaald.
§ 2. Onverminderd artikel 137,
omvatten de gewestelijke organen bedoeld in artikel 39, voor elk gewest, een
Regering.
- Art. 122 (wijziging van de terminologie)
De
leden van elke Gemeenschaps- of Gewestregering worden gekozen door hun
Parlement.
- Art. 123 (wijziging van de terminologie)
§
1. De wet regelt de samenstelling en de werking van de Gemeenschaps- en
Gewestregeringen. Behoudens voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap,
wordt deze wet aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid.
§ 2. Een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel
4, laatste lid, duidt de aangelegenheden aan betreffende de samenstelling en de
werking van de Regering van de Vlaamse Gemeenschap, de Regering van de Franse
Gemeenschap en de Regering van het Waalse Gewest, welke door hun Parlementen,
elk voor zich, bij decreet of bij een in artikel 134 bedoelde regel worden
geregeld, naar gelang van het geval. Dat decreet en die in artikel 134 bedoelde
regel moeten worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van de
uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het
betrokken Parlement aanwezig is.
- Art. 124
Geen lid van een
Gemeenschaps- of Gewestregering kan worden vervolgd of aan enig onderzoek
onderworpen naar aanleiding van een mening of een stem in de uitoefening van
zijn ambt uitgebracht.
- Art. 125 (wijziging van de terminologie)
De leden van een Gemeenschaps- of Gewestregering worden voor
misdrijven die zij in de uitoefening van hun ambt mochten hebben gepleegd,
uitsluitend berecht door het hof van beroep. Hetzelfde geldt voor misdrijven
die de leden van een Gemeenschaps- of Gewestregering buiten de uitoefening van
hun ambt mochten hebben gepleegd en waarvoor zij worden berecht tijdens hun
ambtstermijn. De artikelen 120 en 59 zijn in voorkomend geval niet van
toepassing.
De wet bepaalt op welke wijze tegen hen in rechte wordt
opgetreden, zowel bij de vervolging als bij de berechting.
De wet
wijst het bevoegde hof van beroep aan, dat in algemene vergadering zitting
houdt, en bepaalt de samenstelling ervan. Tegen de arresten van het hof van
beroep is beroep mogelijk bij het Hof van Cassatie, in verenigde kamers, dat
niet in de beoordeling van de zaken zelf treedt.
De vervolging in
strafzaken van een lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering kan enkel worden
ingesteld en geleid door het openbaar ministerie bij het bevoegde hof van
beroep.
Voor elke vordering tot regeling van de rechtspleging, voor
elke rechtstreekse dagvaarding voor het hof van beroep en, behalve bij
ontdekking op heterdaad, voor elke aanhouding is het verlof van het
Gemeenschaps- of Gewestparlement, elk voor zich, vereist.
De wet
bepaalt de procedure die moet worden gevolgd indien de artikelen 103 en 125
beide van toepassing zijn, evenals in geval van dubbele toepassing van artikel
125.
Aan een overeenkomstig het eerste lid veroordeeld lid van een
Gemeenschaps- of Gewestregering kan geen genade worden verleend dan op verzoek
van het betrokken Gemeenschaps- of Gewestparlement.
De wet bepaalt in
welke gevallen en volgens welke regels de benadeelde partijen een burgerlijke
rechtsvordering kunnen instellen.
De wetten bedoeld in dit artikel
moeten worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste
lid.
Overgangsbepaling
Dit artikel is niet
van toepassing op feiten waarvoor daden van opsporing werden verricht en op
vervolgingen ingesteld vóór de inwerkingtreding van de wet tot
uitvoering ervan.
Hiervoor geldt de volgende regeling : de
Gemeenschaps- en de Gewestparlementen hebben het recht de leden van hun
Regering in beschuldiging te stellen en hen te brengen voor het Hof van
Cassatie. Dit alleen is bevoegd om hen te berechten, in verenigde kamers, in de
gevallen en met toepassing van de straffen die in de strafwetten zijn bepaald.
De bijzondere wet van 28 februari 1997 houdende tijdelijke en gedeeltelijke
uitvoering van artikel 125 van de Grondwet blijft terzake gelden.
- Art. 126
De grondwettelijke
bepalingen betreffende de leden van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen,
alsmede de uitvoeringswetten bedoeld in artikel 125, laatste lid, zijn mede van
toepassing op de gewestelijke staatssecretarissen.
- Art. 127 (wijziging van de terminologie)
§
1. De Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, elk voor
zich, bij decreet :
1° de culturele aangelegenheden;
2° het
onderwijs, met uitsluiting van :
a) de bepaling van het begin en het einde
van de leerplicht;
b) de minimale voorwaarden voor het uitreiken van de
diploma's;
c) de pensioenregeling;
3° de samenwerking tussen de
gemeenschappen, alsook de internationale samenwerking, met inbegrip van het
sluiten van verdragen, voor de aangelegenheden bedoeld in 1° en 2°.
Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid,
stelt de in 1° vermelde culturele aangelegenheden, de in 3° vermelde
vormen van samenwerking, alsook de nadere regelen voor het in 3° vermelde
sluiten van verdragen vast.
§ 2. Deze decreten hebben kracht van
wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied,
alsmede ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied
Brussel-Hoofdstad die, wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd
uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap.
- Art. 128 (wijziging van de terminologie)
§
1. De Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, elk voor
zich, bij decreet, de persoonsgebonden aangelegenheden, alsook, voor deze
aangelegenheden, de samenwerking tussen de gemeenschappen en de internationale
samenwerking, met inbegrip van het sluiten van verdragen.
Een wet
aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, stelt deze
persoonsgebonden aangelegenheden vast, alsook de vormen van samenwerking en de
nadere regelen voor het sluiten van verdragen.
§ 2. Deze decreten
hebben kracht van wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het
Franse taalgebied, alsmede, tenzij wanneer een wet aangenomen met de in artikel
4, laatste lid, bepaalde meerderheid er anders over beschikt, ten aanzien van
de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die,
wegens hun organisatie, moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de
ene of de andere gemeenschap.
- Art. 129 (wijziging van de terminologie)
§
1. De Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, bij
uitsluiting van de federale wetgever, elk voor zich, bij decreet, het gebruik
van de talen voor :
1° de bestuurszaken;
2° het onderwijs in de
door de overheid opgerichte, gesubsidieerde of erkende instellingen;
3°
de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en hun personeel, alsmede de door
de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de
ondernemingen.
§ 2. Deze decreten hebben kracht van wet,
respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied,
uitgezonderd wat betreft :
- de gemeenten of groepen van gemeenten palend
aan een ander taalgebied en waar de wet het gebruik van een andere taal dan die
van het gebied waarin zij gelegen zijn, voorschrijft of toelaat. Voor deze
gemeenten kan in de bepalingen betreffende het gebruik van de talen voor de
aangelegenheden bedoeld in § 1 geen verandering worden aangebracht dan bij
een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid;
- de diensten waarvan de werkkring verder reikt dan het taalgebied waarin zij
gevestigd zijn;
- de door de wet aangewezen federale en internationale
instellingen waarvan de werking gemeen is aan meer dan één
gemeenschap.
- Art. 130 (wijziging van de terminologie)
§ 1. Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap regelt bij
decreet :
1° de culturele aangelegenheden;
2° de
persoonsgebonden aangelegenheden;
3° het onderwijs, binnen de grenzen
bepaald in artikel 127, § 1, eerste lid, 2°;
4° de
samenwerking tussen de gemeenschappen, alsmede de internationale samenwerking,
daarin begrepen het sluiten van verdragen, voor de in 1°, 2° en 3°
bedoelde aangelegenheden.
5° het gebruik van de talen voor het
onderwijs in de door de overheid opgerichte, gesubsidieerde of erkende
instellingen.
De wet stelt de in 1° en 2° vermelde culturele
en persoonsgebonden aangelegenheden vast, alsook de in 4° vermelde vormen
van samenwerking en de wijze waarop de verdragen worden gesloten.
§ 2. Deze decreten hebben kracht van wet in het Duitse taalgebied.
- Art. 131
De wet stelt de regelen
vast ter voorkoming van elke discriminatie om ideologische en filosofische
redenen.
- Art. 132 (wijziging van de terminologie)
Het
recht van initiatief berust bij de Gemeenschapsregering en bij de leden van het
Gemeenschapsparlement.
- Art. 133
Alleen het decreet kan
een authentieke uitlegging van de decreten geven.
- Art. 134
De wetten ter
uitvoering van artikel 39 bepalen de rechtskracht van de regelen die de
organen, welke zij oprichten, uitvaardigen in de aangelegenheden, welke zij
aanduiden.
Zij kunnen aan deze organen de bevoegdheid toekennen om
decreten met kracht van wet uit te vaardigen op het gebied en op de wijze die
zij bepalen.
- Art. 135
Een wet aangenomen met
de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid wijst de overheden aan die
voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad de bevoegdheden uitoefenen die
niet zijn toegewezen aan de gemeenschappen voor de aangelegenheden bedoeld in
artikel 128, § 1.
- Art. 136 (wijziging van de terminologie)
Er
bestaan taalgroepen in het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest,
en Colleges, bevoegd voor de gemeenschapsaangelegenheden; hun samenstelling,
werking, bevoegdheden en, onverminderd artikel 175, hun financiering worden
geregeld door een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde
meerderheid.
De Colleges vormen samen het Verenigd College, dat
fungeert als overleg- en coördinatieorgaan tussen de beide
gemeenschappen.
- Art. 137 (wijziging van de terminologie)
Met
het oog op de toepassing van artikel 39 kunnen het Parlement van de Vlaamse
Gemeenschap en het Parlement van de Franse Gemeenschap en hun Regeringen de
bevoegdheden uitoefenen van respectievelijk het Vlaamse en het Waalse Gewest,
onder de voorwaarden en op de wijze die de wet bepaalt. Deze wet moet worden
aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid.
- Art. 138 (wijziging van de terminologie)
Het
Parlement van de Franse Gemeenschap enerzijds en het Parlement van het Waalse
Gewest en de Franse taalgroep van het Parlement van het Brusselse
Hoofdstedelijke Gewest anderzijds kunnen in onderlinge overeenstemming en elk
bij decreet beslissen dat het Parlement van het Waalse Gewest en zijn Regering
in het Franse taalgebied en de Franse taalgroep van het Parlement van het
Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en zijn College in het tweetalige gebied
Brussel-Hoofdstad geheel of gedeeltelijk bevoegdheden van de Franse Gemeenschap
uitoefenen.
Deze decreten worden aangenomen met een meerderheid van
twee derden van de uitgebrachte stemmen in het Parlement van de Franse
Gemeenschap en met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen in het
Parlement van het Waalse Gewest en in de Franse taalgroep van het Parlement van
het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, op voorwaarde dat de meerderheid van de
leden van het betrokken Parlement of de betrokken taalgroep aanwezig is. Zij
kunnen de financiering van de bevoegdheden die zij aanduiden, regelen, alsook
de overdracht van het personeel, de goederen, rechten en verplichtingen die
erop betrekking hebben.
Deze bevoegdheden worden, naar gelang van het
geval, uitgeoefend bij wege van decreten, besluiten of verordeningen.
- Art. 139 (wijziging van de terminologie)
Op
voorstel van hun respectieve Regeringen kunnen het Parlement van de Duitstalige
Gemeenschap en het Parlement van het Waalse Gewest in onderlinge
overeenstemming en elk bij decreet beslissen dat het Parlement en de Regering
van de Duitstalige Gemeenschap in het Duitse taalgebied geheel of gedeeltelijk
bevoegdheden van het Waalse Gewest uitoefenen.
Deze bevoegdheden
worden, naar gelang van het geval, uitgeoefend bij wege van decreten, besluiten
of verordeningen.
- Art. 140 (wijziging van de terminologie)
Het
Parlement en de Regering van de Duitstalige Gemeenschap oefenen, bij wege van
besluiten en verordeningen, elke andere bevoegdheid uit die de wet hun toekent.
Artikel 159 is van toepassing op deze besluiten en verordeningen.
HOOFDSTUK V
HET GRONDWETTELIJK HOF, DE VOORKOMING EN DE REGELING VAN CONFLICTEN
Afdeling I
De
voorkoming van de bevoegdheidsconflicten
- Art. 141
De wet stelt de
procedure in om de conflicten tussen de wet, het decreet en de in artikel 134
bedoelde regelen, alsook tussen de decreten onderling, en tussen de in artikel
134 bedoelde regelen onderling te voorkomen.
Afdeling
II
Het Grondwettelijk Hof
- Art. 142
Er bestaat voor geheel België een Grondwettelijk Hof, waarvan de
samenstelling, de bevoegdheid en de werking door de wet worden bepaald.
Dit Hof doet, bij wege van arrest, uitspraak over :
1° de in
artikel 141 bedoelde conflicten;
2° de schending door een wet, een
decreet of een in artikel 134 bedoelde regel, van de artikelen 10, 11 en
24;
3° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 134
bedoelde regel, van de artikelen van de Grondwet die de wet bepaalt.
De zaak kan bij het Hof aanhangig worden gemaakt door iedere bij wet aangewezen
overheid, door ieder die doet blijken van een belang of, prejudicieel, door
ieder rechtscollege.
De wetten bedoeld in het eerste lid, in het
tweede lid, 3°, en in het derde lid, worden aangenomen met de meerderheid
bepaald in artikel 4, laatste lid.
Afdeling
III
De voorkoming en de regeling van de belangenconflicten
- Art. 143
§ 1. Met het oog
op het vermijden van de belangenconflicten nemen de federale Staat, de
gemeenschappen, de gewesten en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, in
de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden, de federale loyauteit in
acht.
§ 2. De Senaat doet, bij wege van gemotiveerd advies,
uitspraak over de belangenconflicten tussen de vergaderingen die wetgevend
optreden bij wege van wet, decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, onder
de voorwaarden en op de wijze die een wet, aangenomen met de meerderheid
bepaald in artikel 4, laatste lid, vaststelt.
§ 3. Een wet,
aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, stelt de
procedure in om de belangenconflicten tussen de federale Regering, de
Gemeenschaps- en Gewestregeringen en het Verenigd College van de
Gemeenschappelijke Gemeenschaps-commissie te voorkomen en te regelen.
Overgangsbepaling
De gewone wet van 9 augustus
1980 tot hervorming der instellingen blijft, wat de voorkoming en de regeling
van de belangenconflicten betreft, van toepassing; maar zij kan slechts worden
opgeheven, aangevuld, gewijzigd of vervangen door de wetten bedoeld in
§§ 2 en 3.
- Art. 144
Geschillen over
burgerlijke rechten behoren bij uitsluiting tot de bevoegdheid van de
rechtbanken.
- Art. 145
Geschillen over
politieke rechten behoren tot de bevoegdheid van de rechtbanken, behoudens de
bij de wet gestelde uitzonderingen.
- Art. 146
Geen rechtbank, geen
met eigenlijke rechtspraak belast orgaan kan worden ingesteld dan krachtens een
wet. Geen buitengewone rechtbanken of commissies kunnen, onder welke benaming
ook, in het leven worden geroepen.
- Art. 147
Er bestaat voor geheel België een Hof van Cassatie.
Dit Hof
treedt niet in de beoordeling van de zaken zelf.
- Art. 148
De terechtzittingen van
de rechtbanken zijn openbaar, tenzij de openbaarheid gevaar oplevert voor de
orde of de goede zeden; in dat geval wordt zulks door de rechtbank bij vonnis
verklaard.
Inzake politieke misdrijven en drukpersmisdrijven kan het
sluiten der deuren niet dan met algemene stemmen worden uitgesproken.
- Art. 149
Elk vonnis is met
redenen omkleed. Het wordt in openbare terechtzitting uitgesproken.
- Art. 150
De jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken, alsmede voor politieke
misdrijven en drukpersmisdrijven, behoudens voor drukpersmisdrijven die door
racisme of xenofobie ingegeven zijn.
- Art. 151 (wijziging van de terminologie)
§ 1. De rechters zijn onafhankelijk in de uitoefening van hun
rechtsprekende bevoegdheden. Het openbaar ministerie is onafhankelijk in de
individuele opsporing en vervolging onverminderd het recht van de bevoegde
minister om de vervolging te bevelen en om de bindende richtlijnen van het
strafrechtelijk beleid, inclusief die van het opsporings- en vervolgingsbeleid,
vast te leggen.
§ 2. Er bestaat voor geheel België een Hoge
Raad voor de Justitie. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden respecteert hij
de onafhankelijkheid bedoeld in § 1.
De Hoge Raad voor de
Justitie bestaat uit een Nederlandstalig en uit een Franstalig college. Elk
college telt evenveel leden en is paritair samengesteld enerzijds uit rechters
en ambtenaren van het openbaar ministerie die rechtstreeks verkozen worden door
hun gelijken onder de voorwaarden en op de wijze bij de wet bepaald, en
anderzijds uit andere leden benoemd door de Senaat met een meerderheid van twee
derden van de uitgebrachte stemmen onder de voorwaarden bij de wet bepaald.
Binnen elk college is er een benoemings en aanwijzingscommissie en een
advies- en onderzoekscommissie, die elk paritair zijn samengesteld
overeenkomstig de bepaling van het vorige lid.
De wet bepaalt nader de
samenstelling van de Hoge Raad voor de Justitie, zijn colleges en hun
commissies evenals de voorwaarden waaronder en de wijze waarop zij hun
bevoegdheden uitoefenen.
§ 3. De Hoge Raad voor de Justitie
oefent zijn bevoegdheden uit in volgende materies :
1° de voordracht
van de kandidaten voor een benoeming tot rechter, zoals bedoeld in § 4,
eerste lid, of tot ambtenaar van het openbaar ministerie;
2° de
voordracht van de kandidaten voor een aanwijzing in de functies bedoeld in
§ 5, eerste lid, en in de functies van korpschef bij het openbaar
ministerie;
3° de toegang tot het ambt van rechter of van ambtenaar van
het openbaar ministerie;
4° de vorming van de rechters en de ambtenaren
van het openbaar ministerie;
5° het opstellen van standaardprofielen
voor de aanwijzingen bedoeld in 2°;
6° het geven van adviezen en
voorstellen inzake de algemene werking en de organisatie van de rechterlijke
orde;
7° het algemeen toezicht op en de bevordering van het gebruik van
de interne controlemiddelen;
8° met uitsluiting van enige
tuchtrechtelijke en strafrechtelijke bevoegdheid :
- het ontvangen en het
opvolgen van klachten inzake de werking van de rechterlijke orde;
- het
instellen van een onderzoek naar de werking van de rechterlijke orde.
Onder de voorwaarden en op de wijze bepaald bij de wet, worden de bevoegdheden
vermeld onder 1° tot en met 4° toegewezen aan de bevoegde benoemings-
en aanwijzingscommissie en de bevoegdheden vermeld onder 5° tot en met
8° toegewezen aan de bevoegde advies- en onderzoekscommissie. De wet
bepaalt in welke gevallen en op welke wijze de benoemings- en
aanwijzingscommissies enerzijds, en de advies- en onderzoekscommissies
anderzijds, hun bevoegdheden gezamenlijk uitoefenen.
Een wet aan te
nemen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, bepaalt de overige
bevoegdheden van deze Raad.
§ 4. De vrederechters, de rechters in
de rechtbanken, de raadsheren in de hoven en in het Hof van Cassatie worden
door de Koning benoemd onder de voorwaarden en op de wijze bepaald bij de
wet.
Deze benoeming geschiedt op gemotiveerde voordracht van de
bevoegde benoemings- en aanwijzingscommissie, bij een tweederde meerderheid
overeenkomstig de modaliteiten bij de wet bepaald en na afweging van de
bekwaamheid en geschiktheid. Deze voordracht kan enkel worden geweigerd op de
wijze bij de wet bepaald en mits motivering.
In geval van benoeming
tot raadsheer in de hoven en in het Hof van Cassatie, geven de betrokken
algemene vergaderingen van deze hoven, voorafgaandelijk aan de voordracht
bedoeld in het vorige lid, een gemotiveerd advies op de wijze bij de wet
bepaald.
§ 5. De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, de
eerste voorzitters van de hoven en de voorzitters van de rechtbanken worden
door de Koning in deze functies aangewezen onder de voorwaarden en op de wijze
bij de wet bepaald.
Deze aanwijzing geschiedt op gemotiveerde
voordracht van de bevoegde benoemings- en aanwijzingscommissie, bij een
tweederde meerderheid overeenkomstig de modaliteiten bij de wet bepaald en na
afweging van de bekwaamheid en geschiktheid. Deze voordracht kan enkel worden
geweigerd op de wijze bij de wet bepaald en mits motivering.
In geval
van aanwijzing tot de functie van eerste voorzitter van het Hof van Cassatie of
van eerste voorzitter van de hoven geven de betrokken algemene vergaderingen
van deze hoven, voorafgaandelijk aan de voordracht bedoeld in het vorige lid,
een gemotiveerd advies op de wijze bij de wet bepaald.
De voorzitter
en de afdelingsvoorzitters van het Hof van Cassatie, de kamervoorzitters van de
hoven en de ondervoorzitters van de rechtbanken worden door de hoven en de
rechtbanken in deze functies aangewezen uit hun leden onder de voorwaarden en
op de wijze bij de wet bepaald.
Onverminderd de bepalingen van artikel
152, bepaalt de wet de duur van de aanwijzingen in deze functies.
§ 6. Op de wijze bij de wet bepaald, worden de rechters, de titularissen
van de functies bedoeld in § 5, vierde lid, en de ambtenaren van het
openbaar ministerie onderworpen aan een evaluatie.
Overgangsbepaling
De bepalingen van de §§ 3 tot 6
treden in werking na de installatie van de Hoge Raad voor de Justitie, zoals
bedoeld in § 2.
Op deze datum worden de eerste voorzitter, de
voorzitter en de afdelingsvoorzitters van het Hof van Cassatie, de eerste
voorzitters en de kamervoorzitters van de hoven en de voorzitters en de
ondervoorzitters van de rechtbanken geacht in deze functies te zijn aangewezen
voor de duur en onder de voorwaarden bij de wet bepaald en tegelijk te zijn
benoemd in respectievelijk het Hof van Cassatie, het hof van beroep of het
arbeidshof en de overeenkomstige rechtbank.
Tot dan blijven de
hiernavolgende bepalingen van toepassing.
De vrederechters en de
rechters in de rechtbanken worden rechtstreeks door de Koning benoemd.
De raadsheren in de hoven van beroep en de voorzitters en ondervoorzitters van
de rechtbanken van eerste aanleg binnen hun rechtsgebied worden door de Koning
benoemd uit twee lijsten van twee kandidaten, de ene door die hoven, de andere,
naar gelang van het geval, door de provincieraden en het Parlement van het
Brusselse Hoofdstedelijke Gewest voorgelegd.
De raadsheren in het Hof
van Cassatie worden door de Koning benoemd uit twee lijsten van twee
kandidaten, de ene door het Hof van Cassatie, de andere beurtelings door de
Kamer van volksvertegenwoordigers en door de Senaat voorgelegd.
In
beide gevallen mogen de op een lijst voorgedragen kandidaten ook op de andere
worden voorgedragen.
Alle voordrachten worden openbaar gemaakt ten
minste vijftien dagen voor de benoeming.
De hoven kiezen uit hun
leden, hun voorzitters en ondervoorzitters.
- Art. 152
De rechters worden voor
het leven benoemd. Zij worden in ruste gesteld op de bij de wet bepaalde
leeftijd en genieten het bij de wet bepaalde pensioen.
Geen rechter
kan uit zijn ambt worden ontzet of worden geschorst dan door een vonnis.
De overplaatsing van een rechter kan niet geschieden dan door een nieuwe
benoeming en met zijn toestemming.
- Art. 153
De Koning benoemt en
ontslaat de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de hoven en
rechtbanken.
- Art. 154
De wedden van de leden
der rechterlijke orde worden door de wet vastgesteld.
- Art. 155
Geen rechter mag van
een regering bezoldigde ambten aanvaarden, tenzij hij die onbezoldigd uitoefent
en behoudens de gevallen van onverenigbaarheid bij de wet bepaald.
- Art. 156
Er zijn in België
vijf hoven van beroep :
1° dat van Brussel, waarvan het rechtsgebied de
provincies Vlaams-Brabant en Waals-Brabant en het tweetalige gebied
Brussel-Hoofdstad omvat;
2° dat van Gent, waarvan het rechtsgebied de
provincies Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen omvat;
3° dat van
Antwerpen, waarvan het rechtsgebied de provincies Antwerpen en Limburg
omvat;
4° dat van Luik, waarvan het rechtsgebied de provincies Luik,
Namen en Luxemburg omvat;
5° dat van Bergen, waarvan het rechtsgebied
de provincie Henegouwen omvat.
- Art. 157
Er zijn militaire gerechten wanneer de staat van oorlog bepaald in artikel
167, § 1, tweede lid, is vastgesteld. De organisatie van de militaire
gerechten, hun bevoegdheid, de rechten en verplichtingen van de leden van deze
gerechten, alsmede de duur van hun ambt worden bij wet geregeld.
Er zijn
rechtbanken van koophandel in de plaatsen die de wet aanwijst. Zij regelt hun
organisatie, hun bevoegdheid, alsmede de wijze van benoeming en de duur van het
ambt van hun leden.
De wet regelt eveneens de organisatie van de
arbeidsgerechten, hun bevoegdheid, de wijze van benoeming en de duur van het
ambt van hun leden.
Er zijn strafuitvoeringsrechtbanken in de plaatsen
die de wet aanwijst. Zij regelt hun organisatie, hun bevoegdheid, alsmede de
wijze van benoeming en de duur van het ambt van hun leden.
Overgangsbepaling
Het eerste lid treedt in werking op
de datum van opheffing van de wet van 15 juni 1899 houdende titel I en II van
het Wetboek van strafrechtspleging voor het leger.
Tot dan blijft de
hiernavolgende bepaling van toepassing :
De organisatie van de militaire
rechtbanken, hun bevoegdheid, de rechten en verplichtingen van de leden van
deze rechtbanken, alsmede de duur van hun ambt worden door bijzondere wetten
geregeld.
- Art. 158
Het Hof van Cassatie
doet uitspraak over conflicten van attributie, op de wijze bij de wet
geregeld.
- Art. 159
De hoven en rechtbanken
passen de algemene, provinciale en plaatselijke besluiten en verordeningen
alleen toe in zoverre zij met de wetten overeenstemmen.
HOOFDSTUK
VII
DE RAAD VAN STATE EN DE ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES
- Art. 160
Er bestaat voor geheel
België een Raad van State, waarvan de samenstelling, de bevoegdheid en de
werking door de wet worden bepaald. De wet kan evenwel aan de Koning de macht
toekennen de rechtspleging te regelen overeenkomstig de beginselen die zij
vaststelt.
De Raad van State doet bij wege van arrest uitspraak als
administratief rechtscollege en geeft advies in de door de wet bepaalde
gevallen.
- Art. 161
Geen administratief
rechtscollege kan worden ingesteld dan krachtens een wet.
HOOFDSTUK
VIII
DE PROVINCIALE EN GEMEENTELIJKE INSTELLINGEN
- Art. 162 (wijziging van de terminologie)
De
provinciale en gemeentelijke instellingen worden bij de wet geregeld.
De wet verzekert de toepassing van de volgende beginselen :
1° de
rechtstreekse verkiezing van de leden van de provincieraden en de
gemeenteraden;
2° de bevoegdheid van de provincieraden en van de
gemeenteraden voor alles wat van provinciaal en van gemeentelijk belang is,
behoudens goedkeuring van hun handelingen in de gevallen en op de wijze bij de
wet bepaald;
3° de decentralisatie van bevoegdheden naar de provinciale
en gemeentelijke instellingen;
4° de openbaarheid van de vergaderingen
der provincieraden en gemeenteraden binnen de bij de wet gestelde grenzen;
5° de openbaarheid van de begrotingen en van de rekeningen;
6° het
optreden van de toezichthoudende overheid of van de federale wetgevende macht
om te beletten dat de wet wordt geschonden of het algemeen belang geschaad.
Ter uitvoering van een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid,
bepaalde meerderheid, kan de organisatie en de uitoefening van het
administratief toezicht geregeld worden door de Gemeenschaps- of
Gewestparlementen.
Ter uitvoering van een wet, aangenomen met de in
artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, regelt het decreet of de in
artikel 134 bedoelde regel de voorwaarden waaronder en de wijze waarop
verscheidene provincies of verscheidene gemeenten zich met elkaar kunnen
verstaan of zich kunnen verenigen. Evenwel kan aan verscheidene provincieraden
of aan verscheidene gemeenteraden niet worden toegestaan samen te
beraadslagen.
- Art. 163
De bevoegdheden die in
het Vlaamse en het Waalse Gewest worden uitgeoefend door verkozen provinciale
organen, worden in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad uitgeoefend door de
Vlaamse en de Franse Gemeenschap en door de Gemeenschappelijke
Gemeenschapscommissie, elk voor wat betreft de aangelegenheden die krachtens de
artikelen 127 en 128 tot hun bevoegdheid behoren, en door het Brusselse
Hoofdstedelijke Gewest voor wat de andere aangelegenheden betreft.
Evenwel stelt een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4,
laatste lid, de nadere regelen vast volgens welke het Brusselse Hoofdstedelijke
Gewest of elke instelling waarvan het de leden benoemt, de in het eerste lid
bedoelde bevoegdheden uitoefent die geen in artikel 39 bedoelde aangelegenheden
betreffen. Een wet aangenomen met dezelfde meerderheid stelt de nadere regelen
vast voor de toewijzing aan de in artikel 136 bedoelde instellingen van
bepaalde of van alle in het eerste lid bedoelde bevoegdheden die in de
artikelen 127 en 128 bedoelde aangelegenheden betreffen.
- Art. 164
Het opmaken van de
akten van de burgerlijke stand en het houden van de registers behoren bij
uitsluiting tot de bevoegdheid van de gemeentelijke overheid.
- Art. 165
§ 1. De wet richt
agglomeraties en federaties van gemeenten op. Zij bepaalt hun organisatie en
hun bevoegdheid en verzekert daarbij de toepassing van de beginselen vermeld in
artikel 162.
Elke agglomeratie en elke federatie heeft een raad en een
uitvoerend college.
De voorzitter van het uitvoerend college wordt
door de raad uit zijn leden verkozen; zijn verkiezing wordt door de Koning
bekrachtigd; de wet bepaalt zijn statuut.
De artikelen 159 en 190 zijn
toepasselijk op de besluiten en verordeningen van de agglomeraties en van de
federaties van gemeenten.
De grenzen van de agglomeraties en van de
federaties van gemeenten kunnen niet worden veranderd of gecorrigeerd dan
krachtens een wet.
§ 2. De wet richt het orgaan op waarin elke
agglomeratie en de dichtstbijgelegen federaties van gemeenten, onder de
voorwaarden en op de wijze die zij bepaalt, overleg plegen voor het onderzoek
van de gemeenschappelijke problemen met technisch karakter die tot hun
respectieve bevoegdheid behoren.
§ 3. Verscheidene federaties
van gemeenten mogen zich met elkaar of met een of meer agglomeraties verstaan
of zich verenigen, onder de voorwaarden en op de wijze door de wet te bepalen,
om zaken die tot hun bevoegdheid behoren gemeenschappelijk te regelen en te
beheren. Het is hun raden niet toegestaan samen te beraadslagen.
- Art. 166 (wijziging van de terminologie)
§
1. Artikel 165 is van toepassing op de agglomeratie waartoe de hoofdstad van
het Rijk behoort, behoudens het hierna bepaalde.
§ 2. De
bevoegdheden van de agglomeratie waartoe de hoofdstad van het Rijk behoort,
worden, op de wijze bepaald door een wet aangenomen met de in artikel 4,
laatste lid, bepaalde meerderheid, uitgeoefend door de krachtens artikel 39
opgerichte organen van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
§ 3.
De organen, bedoeld in artikel 136 :
1° hebben, elk voor hun
gemeenschap, dezelfde bevoegdheden als de andere inrichtende machten inzake
culturele aangelegenheden, onderwijs en persoonsgebonden aangelegenheden;
2° oefenen, elk voor hun gemeenschap, de bevoegdheden uit die hun worden
opgedragen door de Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap;
3° regelen samen de in 1° bedoelde aangelegenheden van
gemeenschappelijk belang.
TITEL IV
DE
BUITENLANDSE BETREKKINGEN
- Art. 167 (wijziging van de terminologie)
§
1. De Koning heeft de leiding van de buitenlandse betrekkingen, onverminderd de
bevoegdheid van de gemeenschappen en de gewesten om de internationale
samenwerking te regelen, met inbegrip van het sluiten van verdragen, voor de
aangelegenheden waarvoor zij door of krachtens de Grondwet bevoegd zijn.
De Koning voert het bevel over de krijgsmacht, stelt de staat van oorlog
vast alsook het einde van de vijandelijkheden. Hij geeft daarvan kennis aan de
Kamers, zodra het belang en de veiligheid van de Staat het toelaten, onder
toevoeging van de passende mededelingen.
Geen afstand, geen ruil, geen
toevoeging van grondgebied kan plaatshebben dan krachtens een wet.
§ 2 De Koning sluit de verdragen, met uitzondering van die welke
betrekking hebben op de aangelegenheden bedoeld in § 3. Deze verdragen
hebben eerst gevolg nadat zij de instemming van de Kamers hebben verkregen.
§ 3. De in artikel 121 bedoelde Gemeenschaps- en Gewestregeringen
sluiten, ieder wat haar betreft, de verdragen die betrekking hebben op de
aangelegenheden waarvoor hun Parlement bevoegd is. Deze verdragen hebben eerst
gevolg nadat zij de instemming van het Parlement hebben verkregen.
§ 4. Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde
meerderheid, stelt de nadere regelen vast voor het sluiten van de verdragen
bedoeld in § 3 en van de verdragen die niet uitsluitend betrekking hebben
op de aangelegenheden waarvoor de gemeenschappen of de gewesten door of
krachtens de Grondwet bevoegd zijn.
§ 5. De Koning kan de
verdragen die voor 18 mei 1993 gesloten werden en betrekking hebben op de in
§ 3 bedoelde aangelegenheden, opzeggen in overeenstemming met de betrokken
Gemeenschaps- en Gewestregeringen.
De Koning zegt deze verdragen op
indien de betrokken Gemeenschaps- en Gewestregeringen hem daarom verzoeken. Een
wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid regelt de
procedure bij gebreke van overeenstemming tussen de betrokken Gemeenschaps- en
Gewestregeringen.
- Art. 168
Van bij het begin der
onderhandelingen over elke herziening van de verdragen tot oprichting van de
Europese Gemeenschappen en van de verdragen en akten waarbij deze verdragen
zijn gewijzigd of aangevuld, worden de Kamers daarover geïnformeerd. Zij
krijgen kennis van het verdragsontwerp vóór de ondertekening
ervan.
- Art. 169
Om de naleving van
internationale of supranationale verplichtingen te verzekeren, kunnen de in de
artikelen 36 en 37 bedoelde machten, mits de door de wet bepaalde voorwaarden
worden nageleefd, tijdelijk in de plaats treden van de in de artikelen 115 en
121 bedoelde organen. Deze wet moet worden aangenomen met de in artikel 4,
laatste lid, bepaalde meerderheid.
- Art. 170
§ 1. Geen
belasting ten behoeve van de Staat kan worden ingevoerd dan door een wet.
§ 2. Geen belasting ten behoeve van de gemeenschap of het gewest kan
worden ingevoerd dan door een decreet of een in artikel 134 bedoelde regel.
De wet bepaalt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde belastingen,
de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt.
§ 3. Geen
last of belasting kan door de provincie worden ingevoerd dan door een
beslissing van haar raad.
De wet bepaalt ten aanzien van de in het
eerste lid bedoelde belastingen, de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid
blijkt.
De wet kan de in het eerste lid bedoelde belastingen geheel of
gedeeltelijk afschaffen.
§ 4. Geen last of belasting kan door de
agglomeratie, de federatie van gemeenten en de gemeente worden ingevoerd dan
door een beslissing van hun raad.
De wet bepaalt ten aanzien van de
in het eerste lid bedoelde belastingen, de uitzonderingen waarvan de
noodzakelijkheid blijkt.
- Art. 171
Over de belastingen ten
behoeve van de Staat, de gemeenschap en het gewest wordt jaarlijks gestemd.
De regelen die ze invoeren, zijn slechts voor een jaar van kracht indien
zij niet worden vernieuwd.
- Art. 172
Inzake belastingen
kunnen geen voorrechten worden ingevoerd.
Geen vrijstelling of
vermindering van belasting kan worden ingevoerd dan door een wet.
- Art. 173
Behalve voor de
provincies, de polders en wateringen en de gevallen uitdrukkelijk uitgezonderd
door de wet, het decreet en de regelen bedoeld in artikel 134, kan van de
burgers geen retributie worden gevorderd dan alleen als belasting ten behoeve
van de Staat, de gemeenschap, het gewest, de agglomeratie, de federatie van
gemeenten of de gemeente.
- Art. 174
Elk jaar wordt door de
Kamer van volksvertegenwoordigers de eindrekening vastgesteld en de begroting
goedgekeurd. Evenwel stellen elk jaar de Kamer van volksvertegenwoordigers en
de Senaat, ieder wat hem betreft, de dotatie voor hun werking vast.
Alle staatsontvangsten en -uitgaven moeten op de begroting en in de rekeningen
worden gebracht.
- Art. 175 (wijziging van de terminologie)
Een
wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid stelt het
financieringsstelsel voor de Vlaamse en de Franse Gemeenschap vast.
De Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, elk voor zich,
de bestemming van hun ontvangsten bij decreet.
- Art. 176 (wijziging van de terminologie)
Een
wet stelt het financieringsstelsel voor de Duitstalige Gemeenschap vast.
Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap regelt de bestemming van de
ontvangsten bij decreet.
- Art. 177 (wijziging van de terminologie)
Een
wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid stelt het
financieringsstelsel vast voor de gewesten.
De Gewestparlementen
regelen, elk voor zich, de bestemming van hun ontvangsten bij de in artikel 134
bedoelde regelen.
- Art. 178 (wijziging van de terminologie)
Onder
de voorwaarden en op de wijze die de wet, aangenomen met de meerderheid bepaald
in artikel 4, laatste lid, bepaalt, draagt het Parlement van het Brusselse
Hoofdstedelijke Gewest, bij de in artikel 134 bedoelde regel, financiële
middelen over aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en aan de Vlaamse
en de Franse Gemeenschapscommissies.
- Art. 179
Geen pensioen, geen
gratificatie ten laste van de staatskas kan worden toegekend dan krachtens een
wet.
- Art. 180
De leden van het
Rekenhof worden door de Kamer van volksvertegenwoordigers benoemd, voor de tijd
bij de wet bepaald.
Dit Hof is belast met het nazien en het verevenen
der rekeningen van het algemeen bestuur en van allen die tegenover de staatskas
rekenplichtig zijn. Het waakt ervoor dat geen artikel van de uitgaven der
begroting wordt overschreden en dat geen overschrijving plaatsheeft. Het Hof
oefent tevens algemeen toezicht uit op de verrichtingen met betrekking tot de
vaststelling en de invordering van de door de Staat verkregen rechten, met
inbegrip van de fiscale ontvangsten. Het stelt de rekeningen der verschillende
besturen van de Staat vast en is ermee belast te dien einde alle nodige
inlichtingen en bewijsstukken te verzamelen. De algemene staatsrekening wordt
aan de Kamer van volksvertegenwoordigers onderworpen met de opmerkingen van het
Rekenhof.
Dit Hof wordt door de wet georganiseerd.
- Art. 181
§ 1. De wedden en
pensioenen van de bedienaren der erediensten komen ten laste van de Staat; de
daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting uitgetrokken.
§ 2. De wedden en pensioenen van de afgevaardigden van de door de wet
erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis van een
niet-confessionele levensbeschouwing, komen ten laste van de Staat; de daartoe
vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting uitgetrokken.
TITEL VI
DE
GEWAPENDE MACHT
- Art. 182
De wet bepaalt op welke
wijze het leger wordt aangeworven. Zij regelt eveneens de bevordering, de
rechten en de verplichtingen van de militairen.
- Art. 183
Het legercontingent
wordt jaarlijks goedgekeurd. De wet die het vaststelt, is slechts voor een jaar
van kracht, indien zij niet wordt vernieuwd.
- Art. 184
De organisatie en de bevoegdheid van de geïntegreerde politiedienst,
gestructureerd op twee niveaus, worden bij de wet geregeld. De essentiële
elementen van het statuut van de personeelsleden van de geïntegreerde
politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, worden bij de wet
geregeld.
Overgangsbepaling
De Koning kan
echter de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van
de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus,
vaststellen en uitvoeren, voor zover het besluit, met betrekking tot die
elementen, bekrachtigd wordt bij de wet vóór 30 april 2002.
- Art. 185
Vreemde troepen mogen
niet dan krachtens een wet tot de dienst van de Staat worden toegelaten, het
grondgebied bezetten of er doorheen trekken.
- Art. 186
Militairen kunnen niet
van hun graden, ererechten en pensioenen worden ontzet dan op de wijze bij de
wet bepaald.
TITEL VII
ALGEMENE BEPALINGEN
- Art. 187
De Grondwet kan noch
geheel, noch ten dele worden geschorst.
- Art. 188
Met ingang van de dag
waarop de Grondwet uitvoerbaar wordt, zijn alle daarmee strijdige wetten,
decreten, besluiten, reglementen en andere akten opgeheven.
- Art. 189
De tekst van de
Grondwet is in het Nederlands, in het Frans en in het Duits gesteld.
- Art. 190
Geen wet, geen besluit
of verordening van algemeen, provinciaal of gemeentelijk bestuur is verbindend
dan na te zijn bekendgemaakt in de vorm bij de wet bepaald.
- Art. 191
Iedere vreemdeling die
zich op het grondgebied van België bevindt, geniet de bescherming verleend
aan personen en aan goederen, behoudens de bij de wet gestelde
uitzonderingen.
- Art. 192
Geen eed kan worden
opgelegd dan krachtens de wet. Deze stelt de formule vast.
- Art. 193
De Belgische Natie
kiest als kleuren rood, geel en zwart, en als rijkswapen de Belgische Leeuw met
de kenspreuk EENDRACHT MAAKT MACHT.
- Art. 194
De stad Brussel is de
hoofdstad van België en de zetel van de federale Regering.
TITEL VIII
DE
HERZIENING VAN DE GRONDWET
- Art. 195
De federale wetgevende
macht heeft het recht te verklaren dat er redenen zijn tot herziening van
zodanige grondwettelijke bepaling als zij aanwijst.
Na deze verklaring
zijn beide Kamers van rechtswege ontbonden.
Twee nieuwe Kamers worden
overeenkomstig artikel 46 bijeengeroepen.
Deze Kamers beslissen, in
overeenstemming met de Koning, over de punten die aan herziening zijn
onderworpen.
In dit geval mogen de Kamers niet beraadslagen wanneer
niet ten minste twee derden van de leden waaruit elke Kamer bestaat, aanwezig
zijn; en een verandering is alleen dan aangenomen, indien zij ten minste twee
derden van de stemmen heeft verkregen.
Overgangsbepaling
Evenwel
kunnen de Kamers, samengesteld ingevolge de vernieuwing van de Kamers van 13
juni 2010, in overeenstemming met de Koning, beslissen over de herziening van
de volgende bepalingen, artikelen en groeperingen van artikelen, uitsluitend in
de hierna aangeduide zin :
1° de artikelen 5, tweede lid, 11bis,
41, vijfde lid, 159 en 190 om de volledige uitoefening van de autonomie van de
gewesten te garanderen ten aanzien van de provincies zonder afbreuk te doen aan
de huidige specifieke bepalingen van de wet van 9 augustus 1988 tot wijziging
van de gemeentewet, de gemeentekieswet, de organieke wet betreffende de
openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de provinciewet, het Kieswetboek,
de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en de wet tot regeling
van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen en aan die met
betrekking tot de functie van de gouverneurs, en om de betekenis van het in de
Grondwet gebruikte woord "provincie" te beperken tot zijn louter territoriale
betekenis, los van elke institutionele betekenis;
2° artikel 23 om
het recht op kinderbijslag te waarborgen;
3° titel III om een
bepaling in te voegen om te verbieden om de kieswetgeving te wijzigen op minder
dan een jaar voor de geplande datum van de verkiezingen;
4° de
artikelen 43, § 1, 44, tweede lid, 46, vijfde lid, 69, 71, 74, 75, 76, 77,
78, 79, 80, 81, 82, 83 en 168 om de hervorming van het tweekamerstelsel uit te
voeren en de residuaire wetgevende bevoegdheden aan de Kamer van
volksvertegenwoordigers toe te vertrouwen;
5° de artikelen 46 en
117 om te bepalen dat de federale wetgevende verkiezingen op dezelfde dag
zullen plaatsvinden als de verkiezingen voor het Europese Parlement en dat in
geval van voortijdige ontbinding de nieuwe federale zittingsperiode maar zal
duren tot de dag van de verkiezingen voor het Europese Parlement die op deze
ontbinding volgen, alsook om een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste
lid, bepaalde meerderheid toe te staan de gemeenschappen en de gewesten de
bevoegdheid toe te kennen om bij bijzonder decreet of bijzondere ordonnantie de
duur van de zittingsperiode van hun parlementen te regelen en de datum van de
verkiezingen ervoor vast te stellen, en om te bepalen dat een wet aangenomen
met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid de datum van
inwerkingtreding van de nieuwe, in dit punt aangehaalde regels inzake
verkiezingen regelt;
6° artikel 63, § 4, om een lid toe te
voegen waarin bepaald wordt dat, voor de verkiezingen voor de Kamer van
volksvertegenwoordigers, de wet voorziet in bijzondere modaliteiten om de
gewettigde belangen van de Nederlandstaligen en de Franstaligen in de vroegere
provincie Brabant te vrijwaren, en dat de regels tot vaststelling van die
bijzondere modaliteiten slechts kunnen worden gewijzigd bij een wet die is
aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid;
7° titel III, hoofdstuk IV, afdeling II, onderafdeling III, om een
artikel in te voegen waarin wordt bepaald dat een wet aangenomen met de in
artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, voor het tweetalige gebied
Brussel-Hoofdstad, aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegdheden kan
toekennen die niet toegewezen zijn aan de gemeenschappen voor de
aangelegenheden bedoeld in artikel 127, § 1, eerste lid, 1° en, voor
wat betreft de aangelegenheden bedoeld in 1°, 3°;
8° titel
III, hoofdstuk IV, afdeling II, onderafdeling III, om toe te staan dat een wet
aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, de
samenwerkingsprocedures tussen de entiteiten vereenvoudigt;
9°
artikel 143 om een paragraaf toe te voegen die de belangenconflictenprocedure
uitsluit ten aanzien van een wet of een beslissing van de federale overheid die
wijzigingen aanbrengt aan de belastbare grondslag, het belastingtarief of de
vrijstellingen of aan elk ander element dat tussenkomt in de berekening van de
personenbelasting;
10° titel III, hoofdstuk VI, om een bepaling in
te voegen om erin te voorzien dat geen wijziging kan worden aangebracht aan de
essentiële elementen van de hervorming met betrekking tot het gebruik der
talen in gerechtszaken in het gerechtelijk arrondissement Brussel alsook aan de
ermee overeenstemmende aspecten inzake het parket, de zetel en het
rechtsgebied, dan bij een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid,
bepaalde meerderheid;
11° artikel 144 om te bepalen dat de Raad van
State en, in voorkomend geval, federale administratieve rechtscolleges zich
kunnen uitspreken over de privaatrechtelijke gevolgen van hun beslissingen;
12° artikel 151, § 1, om te bepalen dat de gemeenschappen en
de gewesten in de aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren, beschikken
over het recht om de vervolging te bevelen, via de federale Minister van
Justitie die de uitvoering onmiddellijk verzekert, en om toe te staan dat een
wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, in de
deelname voorziet van de gemeenschappen en de gewesten, in de aangelegenheden
die tot hun bevoegdheid behoren, wat betreft het opsporings- en
vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie, de bindende richtlijnen van het
strafrechtelijke beleid, de vertegenwoordiging in het College van
procureurs-generaal en de kadernota Integrale veiligheid en het Nationaal
Veiligheidsplan;
13° artikel 160 om een lid toe te voegen dat
bepaalt dat geen wijziging kan worden aangebracht aan de nieuwe bevoegdheden en
regels van de beraadslaging van de algemene vergadering van de afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State, dan bij een wet, aangenomen met de
in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid;
14° titel IV om
een artikel in te voegen dat bepaalt dat voor de verkiezingen voor het Europese
Parlement de wet voorziet in bijzondere modaliteiten teneinde de gewettigde
belangen van de Nederlandstaligen en de Franstaligen in de vroegere provincie
Brabant te vrijwaren, en dat de regels tot vaststelling van de bijzondere
modaliteiten slechts kunnen worden gewijzigd bij een wet, aangenomen met de in
artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid;
15° artikel 180 om te
bepalen dat de vergaderingen die wetgevend optreden bij wege van een decreet of
een in artikel 134 bedoelde regel, het Rekenhof opdrachten kunnen
toevertrouwen, in voorkomend geval tegen betaling.
Over de punten
bedoeld in het eerste lid mogen de Kamers niet beraadslagen wanneer niet ten
minste twee derden van de leden waaruit elke Kamer bestaat, aanwezig zijn; en
een verandering is alleen dan aangenomen, indien zij ten minste twee derden van
de stemmen heeft verkregen.
Deze overgangsbepaling is geen verklaring
in de zin van artikel 195, tweede lid.
- Art. 196
Er mag geen herziening
van de Grondwet worden ingezet of voortgezet in oorlogstijd of wanneer de
Kamers verhinderd zijn vrij bijeen te komen op het federale grondgebied.
- Art. 197
Tijdens een regentschap
mag in de Grondwet geen verandering worden aangebracht wat betreft de
grondwettelijke macht van de Koning en de artikelen 85 tot 88, 91 tot 95, 106
en 197 van de Grondwet.
- Art. 198
In overeenstemming met
de Koning kunnen de grondwetgevende Kamers de nummering van de artikelen en de
onderverdelingen van artikelen van de Grondwet, evenals de onderverdeling van
de Grondwet in titels, hoofdstukken en afdelingen aanpassen, de terminologie
van de niet aan herziening onderworpen bepalingen wijzigen om deze in
overeenstemming te brengen met de terminologie van de nieuwe bepalingen en de
Nederlandse, de Franse en de Duitse tekst van de Grondwet met elkaar in
overeenstemming brengen.
In dit geval mogen de Kamers niet
beraadslagen wanneer niet ten minste twee derden van de leden waaruit elke
Kamer bestaat, aanwezig zijn; en de veranderingen zijn alleen dan aangenomen,
indien het geheel van de wijzigingen ten minste twee derden van de stemmen
heeft verkregen.
TITEL IX
INWERKINGTREDING EN OVERGANGSBEPALINGEN
(wijziging van de
terminologie)
I. - De bepalingen van artikel 85 zullen voor het eerst toepassing
vinden op de nakomelingschap van Z.K.H. Prins Albert, Felix, Humbert, Theodoor,
Christiaan, Eugène, Marie, Prins van Luik, Prins van België, met
dien verstande dat het huwelijk van H.K.H. Prinses Astrid, Josephine,
Charlotte, Fabrizia, Elisabeth, Paola, Marie, Prinses van België, met
Lorenz, Aartshertog van Oostenrijk-Este, geacht wordt de in artikel 85, tweede
lid, bedoelde toestemming te hebben verkregen.
Tot dan blijven de
hiernavolgende bepalingen van toepassing.
De grondwettelijke macht van
de Koning gaat bij erfopvolging over op de natuurlijke en wettige
nakomelingschap, in de rechte lijn, van Z.M. Leopold, Joris, Christiaan,
Frederik van Saksen-Coburg, van man op man, volgens eerstgeboorterecht en met
altijddurende uitsluiting van de vrouwen en van hun nakomelingschap.
De prins die huwt zonder toestemming van de Koning of van hen die, bij gebreke
van de Koning, zijn macht uitoefenen in de bij de Grondwet bepaalde gevallen,
verliest zijn recht op de kroon.
Hij kan echter in zijn recht worden
hersteld door de Koning of door hen die, bij gebreke van de Koning, zijn macht
uitoefenen in de bij de Grondwet bepaalde gevallen, doch alleen met instemming
van beide Kamers.
II. - (opgeheven op 6 december 2005)
III. -
Artikel 125 is van toepassing op de feiten gepleegd na 8 mei 1993.
IV.
- De eerstkomende verkiezingen van de Parlementen, overeenkomstig de artikelen
115, § 2, 116, § 2, 118 en 119, met uitzondering van artikel 117,
vinden plaats op dezelfde dag als de eerstkomende algemene verkiezingen van de
Kamer van volksvertegenwoordigers. De daaropvolgende verkiezingen van de
Parlementen, overeenkomstig de artikelen 115, § 2, 116, § 2, 118 en
119, vinden plaats op dezelfde dag als de tweede verkiezingen van het Europese
Parlement, volgend op de inwerkingtreding van de artikelen 115, § 2, 118,
120, 121, § 2, 123 en 124.
Tot de eerstkomende verkiezingen van
de Kamer van volksvertegenwoordigers zijn de artikelen 116, § 2, 117 en
119, niet van toepassing.
V. - (opgeheven op 6 december
2005)
VI. - § 1. (opgeheven op 6 december
2005)
§ 2. (opgeheven op 6 december
2005)
§ 3. De personeelsleden en het patrimonium
van de provincie Brabant worden verdeeld tussen de provincie Vlaams-Brabant, de
provincie Waals-Brabant, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, de in de
artikelen 135 en 136 bedoelde overheden en instellingen, evenals de federale
overheid, op de wijze bepaald door een wet aangenomen met de in artikel 4,
laatste lid, bepaalde meerderheid.
Na de eerstvolgende vernieuwing
van de provincieraden en tot op het tijdstip van hun verdeling worden het
gemeenschappelijk gebleven personeel en patrimonium gezamenlijk beheerd door de
provincie Vlaams-Brabant, de provincie Waals-Brabant en de in het tweetalige
gebied Brussel-Hoofdstad bevoegde overheden.
§ 4.
(opgeheven op 6
december 2005)
§ 5. (opgeheven op 6 december
2005)
- Wijzigingen van 25 maart
1996
- Artikel 66
- Parlementaire stukken van de Senaat nrs.
1-169/1 tot 5
- Parlementaire Handelingen van de Senaat van 1 februari 1996
(nrs. 1-22;
1-23)
- Parlementaire stukken van de Kamer van
volksvertegenwoordigers nrs.
49-413/1 tot 3
- Parlementaire Handelingen van de Kamer van
volksvertegenwoordigers van 14 maart 1996
- Belgisch Staatsblad van 19 april 1996
- Chronologie van het
dossier
- Artikel 71
- Parlementaire stukken van de Senaat nrs.
1-170/1 tot 5
- Parlementaire Handelingen van de Senaat van 1 februari 1996
(nrs. 1-22;
1-23)
- Parlementaire stukken van de Kamer van
volksvertegenwoordigers nrs.
49-414/1 tot 3
- Parlementaire Handelingen van de Kamer van
volksvertegenwoordigers van 14 maart 1996
- Belgisch Staatsblad van 19 april 1996
- Chronologie van het
dossier
- Artikel 118bis
- Parlementaire stukken van de Senaat nrs.
1-171/1 tot 5
- Parlementaire Handelingen van de Senaat van 1 februari 1996
(nrs. 1-22;
1-23)
- Parlementaire stukken van de Kamer van
volksvertegenwoordigers nrs.
49-415/1 tot 3
- Parlementaire Handelingen van de Kamer van
volksvertegenwoordigers van 14 maart 1996
- Belgisch Staatsblad van 19 april 1996
- Chronologie van het
dossier
- Wijziging van 28 februari
1997
- Artikel 59
- Parlementaire stukken van de Kamer van
volksvertegenwoordigers nrs.
49-492/1 tot 6
- Parlementaire Handelingen van de Kamer van
volksvertegenwoordigers van 20 juni 1996
- Parlementaire stukken van de Senaat nrs.
1-363/1 tot 9
- Parlementaire Handelingen van de Senaat van 15 en 16 januari
1997 (nrs.
1-85;
1-86;
1-87)
- Parlementaire stukken van de Kamer van
volksvertegenwoordigers nrs.
49-492/7 tot 12
- Parlementaire Handelingen van de Kamer van
volksvertegenwoordigers van 20 februari 1997
- Parlementaire stukken van de Senaat nrs.
1-363/10 tot 12
- Parlementaire Handelingen van de Senaat van 27 février
1997 (nr.
1-95)
- Belgisch Staatsblad van 1 maart 1997
- Chronologie van het
dossier
- Wijziging van 11 maart
1997
- Artikel 41
- Parlementaire stukken van de Senaat nrs.
1-185/1 tot 5
- Parlementaire Handelingen van de Senaat van 8 en 9 mei 1996
(nrs. 1-43;
1-44)
- Parlementaire stukken van de Kamer van
volksvertegenwoordigers nrs.
49-572/1 tot 6
- Parlementaire Handelingen van de Kamer van
volksvertegenwoordigers van 22 en 23 januari 1997
- Parlementaire stukken van de Senaat nrs.
1-185/6 tot 11
- Parlementaire Handelingen van de Senaat van 27 février
1997 (nrs.
1-94;
1-95)
- Belgisch Staatsblad van 2 april 1997
- Chronologie van het
dossier
- Wijziging van 20 mei
1997
- Wijziging van 12 juni
1998
- Wijziging van 17 juni
1998
- Wijziging van 20 november
1998
- Wijziging van 11 december
1998
- Wijziging van 12 maart
1999
- Wijziging van 7 mei
1999
- Wijziging van 23 maart
2000
- Wijziging van 16 mei
2000
- Wijziging van 30 maart
2001
- Wijzigingen van 21
februari 2002
- Wijziging van 17 december
2002
- Wijziging van 10 juni
2004
- Wijziging van 9 juli
2004
- Wijziging van 2 februari
2005
- Wijzigingen van 25
februari 2005
- Artikel 41,
artikel 67, artikel 68,
artikel 111, artikel 115,
artikel 116, artikel 117,
artikel 118, artikel
118bis, artikel 119, artikel
120, artikel 122, artikel 123,
artikel 125, artikel 127,
artikel 128, artikel 129,
artikel 130, artikel 132,
artikel 136, artikel 137,
artikel 138, artikel 139,
artikel 140, artikel 162,
artikel 166, artikel 167,
artikel 175, artikel 176,
artikel 177, artikel 178,
titel IX
- Wijziging van 26 maart
2005
- Wijziging van 6 december
2005
- Wijziging van 6 december
2005
- Wijziging van 6 december
2005
- Wijzigingen van 6
december 2005
- §§ 1, 2, 4 en
5 van de bepaling VI van titel IX
- Wijzigingen van 25 april
2007
- Wijziging van 7 mei
2007
- Wijziging van 7 mei
2007
- Wijziging van 22 december
2008
- Wijziging van 29 maart
2012