5‑77

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2012‑2013

Séances plénières

Jeudi 25 octobre 2012

Séance de l’après‑midi

5‑77

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2012‑2013

Plenaire vergaderingen

Donderdag 25 oktober 2012

Namiddagvergadering

Compte rendu provisoire

 

Non encore approuvé par les orateurs.
Ne pas citer sans mentionner la source.

Voorlopig verslag

 

Nog niet goedgekeurd door de sprekers.
Niet citeren zonder de bron te vermelden.

Sommaire

Inhoudsopgave

Vérification des pouvoirs et prestation de serment d’un nouveau membre. 4

Questions orales. 4

Question orale de Mme Nele Lijnen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur «la présence d’armes sophistiquées d’origine belge auprès de groupements terroristes en Palestine» (no 5‑680) 4

Question orale de M. Piet De Bruyn au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur «le nouveau rapport des Nations Unies au sujet de l’est du Congo» (no 5‑686) 6

Question orale de M. Karl Vanlouwe au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur «la participation du ministre au Sommet de la Francophonie à Kinshasa» (no 5‑688) 7

Question orale de M. Peter Van Rompuy au ministre du Budget et de la Simplification administrative sur «le programme de stabilité» (no 5‑692) 11

Question orale de Mme Fatiha Saïdi à la ministre de l’Emploi sur «la santé et la sécurité des travailleurs intérimaires» (no 5‑683) 11

Question orale de M. Bert Anciaux au ministre de la Défense sur «l’exercice Steadfast Noon de l’OTAN» (no 5‑684) 13

Question orale de M. Dirk Claes à la vice-première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur «l’ancrage légal de la coopération intercommunale lors de l’utilisation des sanctions administratives communales» (no 5‑690) 15

Question orale de Mme Sabine Vermeulen au vice-premier ministre et ministre de l’Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur «la réforme de l’Autorité de la concurrence» (no 5‑689) 16

Question orale de Mme Cécile Thibaut au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement sur «le train pendulaire entre Bruxelles-Luxembourg-Strasbourg-Zurich» (no 5‑693) 18

Question orale de Mme Marie Arena à la ministre de la Justice sur «les enlèvements parentaux» (no 5‑682) 20

Question orale de M. Frank Boogaerts à la ministre de la Justice sur «la nomination des huissiers de justice» (no 5‑687) 22

Prise en considération de propositions. 24

Questions orales. 24

Question orale de M. Bart Tommelein au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «la hausse imminente des droits d’accises sur la bière en France» (no 5‑678) 24

Question orale de M. Rik Daems au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «les mesures relatives au secteur de l’horeca» (no 5‑679) 26

Question orale de M. Ahmed Laaouej au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «l’activité de la section Fiscalité et parafiscalité du Conseil supérieur des Finances» (no 5‑681) 28

Question orale de M. Gérard Deprez au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «le devoir de remplir une déclaration fiscale» (no 5‑685) 28

Question orale de M. Richard Miller au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «l’accord de la Commission européenne concernant la taxe sur les transactions financières» (no 5‑691) 29

Ordre des travaux. 31

Excusés. 33

Annexe. 34

Propositions prises en considération. 34

Composition de commissions. 35

Demandes d’explications. 35

Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale. 38

Assemblée de la Commission communautaire flamande. 38

Assemblée réunie de la Commission communautaire commune du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale. 38

Assemblée de la Commission communautaire française. 38

Évocation. 38

Non-évocations. 38

Message de la Chambre. 39

Dépôt d’un projet de loi 39

Cour constitutionnelle – Arrêts. 39

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles. 40

Cour constitutionnelle – Recours. 41

Entreprises publiques économiques – bpost 41

Comité consultatif de Bioéthique de Belgique. 41

 

Onderzoek van de geloofsbrieven en eedaflegging van een nieuw lid. 4

Mondelinge vragen. 4

Mondelinge vraag van mevrouw Nele Lijnen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over «de aanwezigheid van gesofisticeerde wapens van Belgische oorsprong bij terroristische groeperingen in Palestijns gebied» (nr. 5‑680) 4

Mondelinge vraag van de heer Piet De Bruyn aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over «het nieuwe rapport van de Verenigde Naties over Oost-Congo» (nr. 5‑686) 6

Mondelinge vraag van de heer Karl Vanlouwe aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over «de deelname van de minister aan de Top van de Francofonie in Kinshasa» (nr. 5‑688) 7

Mondelinge vraag van de heer Peter Van Rompuy aan de minister van Begroting en Administratieve Vereenvoudiging over «het stabiliteitsprogramma» (nr. 5‑692) 11

Mondelinge vraag van mevrouw Fatiha Saïdi aan de minister van Werk over «de gezondheid en de veiligheid van uitzendkrachten» (nr. 5‑683) 11

Mondelinge vraag van de heer Bert Anciaux aan de minister van Landsverdediging over «de NAVO‑oefening Steadfast Noon» (nr. 5‑684) 13

Mondelinge vraag van de heer Dirk Claes aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «de wettelijke verankering van de intergemeentelijke samenwerking bij het gebruik van gemeentelijke administratieve sancties» (nr. 5‑690) 15

Mondelinge vraag van mevrouw Sabine Vermeulen aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over «de hervorming van de Mededingingsautoriteit» (nr. 5‑689) 16

Mondelinge vraag van mevrouw Cécile Thibaut aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking over «de kantelbaktrein tussen Brussel-Luxemburg-Straatsburg-Zurich» (nr. 5‑693) 18

Mondelinge vraag van mevrouw Marie Arena aan de minister van Justitie over «de kinderontvoeringen door een ouder» (nr. 5‑682) 20

Mondelinge vraag van de heer Frank Boogaerts aan de minister van Justitie over «de benoeming van de gerechtsdeurwaarders» (nr. 5‑687) 22

Inoverwegingneming van voorstellen. 24

Mondelinge vragen. 24

Mondelinge vraag van de heer Bart Tommelein aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de nakende accijnsverhoging op bier in Frankrijk» (nr. 5‑678) 24

Mondelinge vraag van de heer Rik Daems aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de maatregelen met betrekking tot de horeca» (nr. 5‑679) 26

Mondelinge vraag van de heer Ahmed Laaouej aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de activiteiten van de afdeling Fiscaliteit en parafiscaliteit van de Hoge Raad van Financiën» (nr. 5‑681) 28

Mondelinge vraag van de heer Gérard Deprez aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de indieningsplicht van de belastingaangifte» (nr. 5‑685) 28

Mondelinge vraag van de heer Richard Miller aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «het akkoord van de Europese Commissie inzake de heffing op financiële transacties» (nr. 5‑691) 29

Regeling van de werkzaamheden. 31

Berichten van verhindering. 33

Bijlage. 34

In overweging genomen voorstellen. 34

Samenstelling van commissies. 35

Vragen om uitleg. 35

Brussels Hoofdstedelijk Parlement 38

Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. 38

Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement 38

Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie. 38

Evocatie. 38

Niet-evocaties. 38

Boodschap van de Kamer 39

Indiening van een wetsontwerp. 39

Grondwettelijk Hof – Arresten. 39

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen. 40

Grondwettelijk Hof – Beroepen. 41

Economische Overheidsbedrijven – bpost 41

Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek. 41

 

Présidence de Mme Sabine de Bethune

(La séance est ouverte à 15 h 05.)

Voorzitster: mevrouw Sabine de Bethune

(De vergadering wordt geopend om 15.05 uur.)

Vérification des pouvoirs et prestation de serment d’un nouveau membre

Onderzoek van de geloofsbrieven en eedaflegging van een nieuw lid

Mme la présidente. – Le Sénat est saisi du dossier de M. Yoeri Vastersavendts, sénateur suppléant du Collège électoral néerlandais.

De voorzitster. – Bij de Senaat is het dossier aanhangig van de heer Yoeri Vastersavendts, senator-opvolger voor het Nederlandse kiescollege.

Le Bureau s’est réuni pour la vérification des pouvoirs de M. Vastersavendts.

Het Bureau is bijeengekomen om de geloofsbrieven van de heer Vastersavendts te onderzoeken.

La parole est à M. Anciaux, rapporteur, pour donner lecture du rapport du Bureau.

Het woord is aan de heer Anciaux, rapporteur, om voorlezing te doen van het verslag van het Bureau.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Le Bureau s’est réuni afin de pourvoir, en application de l’article 50 de la Constitution et de l’article 1erbis de la loi du 6 août 1931, au remplacement de M. Alexander De Croo, sénateur élu direct de la liste no 4 (Open Vld), qui a été nommé par le Roi en qualité de ministre.

Le Bureau a constaté que Mme Martine Taelman première suppléante de cette liste, a prêté serment comme sénatrice le 6 juillet 2010.

Le Bureau a dès lors procédé à la vérification complémentaire des pouvoirs de M. Yoeri Vastersavendts, deuxième suppléant de la liste no 4, et a constaté qu’il remplit encore toutes les conditions d’éligibilité.

Par conséquent, le Bureau a l’honneur de vous proposer l’admission de M. Vastersavendts comme membre du Sénat.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Het Bureau is bijeengekomen om, overeenkomstig artikel 50 van de Grondwet en artikel 1bis van de wet van 6 augustus 1931, te voorzien in de vervanging van de heer Alexander De Croo, rechtstreeks verkozen senator voor de lijst nr. 4 (Open Vld), die door de Koning tot minister werd benoemd.

Het Bureau heeft vastgesteld dat mevrouw Martine Taelman, eerste opvolgster van deze lijst, op 6 juli 2010 de eed als senator heeft afgelegd.

Het Bureau is derhalve overgegaan tot het aanvullend onderzoek van de geloofsbrieven van de heer Yoeri Vastersavendts, tweede opvolger van de lijst nr. 4, en heeft vastgesteld dat hij nog steeds alle verkiesbaarheidsvoorwaarden vervult.

Bijgevolg heeft het Bureau de eer u voor te stellen de heer Vastersavendts toe te laten als lid van de Senaat.

Mme la présidente. – Je prie M. Vastersavendts de prêter le serment constitutionnel.

De voorzitster. – Ik verzoek de heer Vastersavendts de grondwettelijke eed af te leggen.

  M. Yoeri Vastersavendts prête le serment constitutionnel.

  De heer Yoeri Vastersavendts legt de grondwettelijke eed af.

Mme la présidente. – Je donne à M. Yoeri Vastersavendts acte de sa prestation de serment et le déclare installé dans sa fonction de sénateur.

De voorzitster. – Ik geef de heer Yoeri Vastersavendts akte van zijn eedaflegging en verklaar hem aangesteld in zijn functie van senator.

(Applaudissements sur tous les bancs)

(Algemeen applaus)

Questions orales

Mondelinge vragen

Question orale de Mme Nele Lijnen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur «la présence d’armes sophistiquées d’origine belge auprès de groupements terroristes en Palestine» (no 5‑680)

Mondelinge vraag van mevrouw Nele Lijnen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over «de aanwezigheid van gesofisticeerde wapens van Belgische oorsprong bij terroristische groeperingen in Palestijns gebied» (nr. 5‑680)

Mme Nele Lijnen (Open Vld). –

Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld). – Ik verwijs naar een van mijn eerdere mondelinge vragen, die onder meer handelde over een wapenlevering aan Libië, die de Waalse gewestregering in 2009 heeft goedgekeurd. Ook in 2008 heeft België 367 wapens van het type F2000 verkocht aan het Khadaffi-regime. Dat zijn uiterst moderne en efficiënte oorlogswapens.

Ik citeer uit het antwoord dat de minister van Buitenlandse Zaken toen gaf op die vraag: “Ik twijfel niet aan de kwaliteit van de wapens van FN Herstal, maar men mag het belang ervan voor terroristische groepen ook niet overschatten”. De impact van dat nochtans bijzonder modern en dodelijk wapentuig werd toen dus geminimaliseerd.

Vandaag beschik ik echter over concrete bewijzen dat F2000‑vuurwapens zijn opgedoken bij de Islamic Jihad Movement in Palestine. Dit is bijzonder verontrustend nieuws, dat ook zeer schadelijk is voor de goede reputatie van ons land. Ik huiver bij de gedachte dat die wapens zouden worden ingezet tegen Israëlische burgers of op andere doelwitten. De groepering in kwestie staat op de terroristenlijst van zowel de VS, de EU, het Verenigd Koninkrijk, Israël, Australië, Japan als Canada. Ik kan de minister foto’s tonen, die trouwens ook in de media zijn verschenen, waarop te zien is hoe de betrokken groepering trots paradeert met die Belgische F2000‑wapens.

Hoe reageert de minister op de aanwezigheid van die bijzonder moderne Belgische oorlogswapens bij terroristische groeperingen op het Israëlische grondgebied? Is de minister daarover aangesproken door Israël of de Israëlische veiligheidsdiensten? Hebben andere landen de minister daarover aangesproken?

Welke impact zal de aanwezigheid van die Belgische oorlogswapens hebben? Welke lessen voor het te voeren beleid trekt de minister daaruit, onder meer inzake de impact op het imago van België en de export van wapens naar risicolanden?

M. Didier Reynders, vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes. –

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken. – Ik heb zelf ook de foto’s gezien waaruit blijkt dat enkele FN‑geweren van het type F2000 gebruikt worden door een Palestijnse militie in Gaza.

Het staat echter vast dat geen enkele Belgische overheid een vergunning heeft afgeleverd om die wapens te verkopen aan de Islamitische Jihadbeweging. Het gaat dus om wapens die zijn afgeleid van het legale naar het illegale circuit. Aangezien er geen informatie beschikbaar is over de markeringen op de betrokken wapens, is het onmogelijk uit te maken hoe ze in het illegale circuit zijn terechtgekomen. Een mogelijke hypothese is inderdaad dat het gaat om wapens uit het lot dat in 2009 aan Libië werd verkocht en nadien in de Gazastrook werden binnengesmokkeld.

Het spreekt vanzelf dat alles in het werk moet worden gesteld om te voorkomen dat wapens in de handen vallen van terroristische groeperingen. België neemt daarom initiatieven, zowel in de context van de Verenigde Naties als van de Europese Unie, om het risico te beperken dat wapens uit het legale naar het illegale circuit worden afgeleid. Ons land verleent ook financiële steun aan een Amerikaans initiatief om wapenopslagplaatsen in Libië te beveiligen.

Noch Israël, noch enig ander geallieerd land heeft de diensten van Buitenlandse Zaken gecontacteerd met betrekking tot het opduiken van die wapens in de Gazastrook. Het is echter duidelijk dat het niet die wapens van Belgische makelij zijn die de machtsverhoudingen in de regio zullen veranderen. Uit de foto’s blijkt immers dat de betrokken militie beschikt over een heel arsenaal aan kleine wapens. De F2000 is op zich niet dodelijker dan andere aanvalsgeweren. De Israëlische autoriteiten maken zich meer zorgen over de wapens die niet op de foto’s voorkomen, zoals lucht-grondraketten en antitankraketten, waarvan vermoed wordt dat ze eveneens in Gaza worden binnengesmokkeld.

 

Uiteindelijk zijn de gewesten bevoegd voor de uitvoervergunningen van wapens die binnen hun gebied worden geproduceerd. Aan de andere kant beschikt de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over een uitgebreid netwerk van diplomatieke posten. Daardoor kan de FOD heel wat beoordelingselementen aanreiken in verband met een land of regio.

Zoals bepaald in het samenwerkingsakkoord van 20 december 2007 staan mijn diensten ter beschikking van de gewesten voor briefings. Die hebben overigens in het verleden ook al plaatsgevonden. Aan de gewesten is ook al duidelijk gemaakt dat de instabiliteit in het Midden-Oosten toeneemt en dat met de wapenuitvoer naar die regio extra voorzichtigheid is geboden.

Mme Nele Lijnen (Open Vld). –

Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld). – De discussie over de Belgische wapenuitvoer is al meerdere keren gevoerd. Het imago van ons land dreigt uiteraard te lijden onder die uitvoer. Daarom wil ik opnieuw oproepen tot een debat en een reflectie. We moeten durven nadenken over de impact van wapenleveringen aan landen die niet stabiel zijn. Ook moeten we durven zeggen dat F2000‑handgranaten verblindende flitsen kunnen uitsturen. Er zullen nog heel wat Belgische wapens opduiken. Daar kunnen we niet om heen. Het is dan ook essentieel dat we het debat voor de toekomst durven aan te gaan.

Question orale de M. Piet De Bruyn au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur «le nouveau rapport des Nations Unies au sujet de l’est du Congo» (no 5‑686)

Mondelinge vraag van de heer Piet De Bruyn aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over «het nieuwe rapport van de Verenigde Naties over Oost-Congo» (nr. 5‑686)

M. Piet De Bruyn (N‑VA). –

De heer Piet De Bruyn (N‑VA). – VN‑rapporten betichten Rwanda al langer van betrokkenheid bij de rebellenbeweging M23. Het nieuwe VN‑rapport stelt echter dat de Rwandese minister van Defensie, de heer Kabarebe, rechtstreeks militaire bevelen geeft aan de rebellenbeweging M23. Dat komt bovenop de elementen die al bekend waren. Hoe moeten ons land en de rest van de wereld hierop reageren?

De minister heeft er tijdens zijn recent bezoek aan de regio voorzichtig op aangedrongen het conflict te beëindigen en M23 niet meer te bewapenen en aan te sturen. Toch stapelen de VN‑rapporten zich op en vragen ook de ngo’s om kordater op te treden. De Verenigde Naties stuurden echter vorige week zelf een gemengd signaal uit door Rwanda op te nemen in de VN‑Veiligheidsraad.

België zou zich bij de stemming over het Rwandese lidmaatschap in de Veiligheidsraad hebben onthouden. Was dat in consensus met de Europese partners? Wordt het geen tijd dat België het voortouw neemt om te pleiten voor sancties tegen Rwanda? Het is nu toch duidelijk bewezen dat met alleen een vriendelijke tik op de vingers weinig of niets ten goede zal veranderen.

M. Didier Reynders, vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes. –

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken. –

België heeft zich inderdaad onthouden bij de stemming over de Rwandese kandidatuur in de VN‑Veiligheidsraad.

Op Europees niveau was daarover geen discussie. Ik vrees dat de andere landen de Rwandese kandidatuur hebben goedgekeurd. Een onthouding geeft hetzelfde resultaat als tegenstemmen, net zoals in de Algemene Vergadering van de VN. Elk land was vrij om voor of tegen te stemmen. De stemmingen over de kandidaturen zijn geheim. Ik weet dus niet hoe de andere lidstaten hebben gestemd.

De Veiligheidsraad zal zich op 23 november uitspreken over het rapport van de experts en over de eventueel op te leggen sancties. De verkiezing van Rwanda in de Veiligheidsraad houdt echter niet in dat Europa geen sancties meer kan opleggen aan dit land. Het blijft dus mogelijk om sancties op te leggen, ongeacht het resultaat van de stemming.

België wacht eerst de reactie af van de Veiligheidsraad, ook al is het geen lid van de Veiligheidsraad of van het VN‑Sanctiecomité. Ons land zal elke reactie tegen externe hulp aan M23 in Kigali en in Kinshasa steunen.

M. Piet De Bruyn (N‑VA). –

De heer Piet De Bruyn (N‑VA). – Geduld is een schone deugd, maar soms grenst geduld aan schuldig verzuim. Maken de Europese landen, waaronder België, die het goed voorhebben met de Rwandese regio en de bevolking, zich niet schuldig aan schuldig verzuim? Ik ben benieuwd naar het resultaat van de stemming op 23 november. We zullen dit debat blijven voeren en blijven hameren op een kordaat optreden tegen het Rwandese regime zolang het dit soort van schandalige en misdadige praktijken hanteert.

Question orale de M. Karl Vanlouwe au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur «la participation du ministre au Sommet de la Francophonie à Kinshasa» (no 5‑688)

Mondelinge vraag van de heer Karl Vanlouwe aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over «de deelname van de minister aan de Top van de Francofonie in Kinshasa» (nr. 5‑688)

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Ik heb over dit onderwerp met de minister al meermaals van gedachten gewisseld, weliswaar meestal via de media, maar nu kan ik hem rechtstreeks enkele heel concrete vragen stellen.

De Organisation internationale de la Francophonie, beter bekend als de Top van de Francofonie, verenigt zowat 56 landen waar Frans wordt gesproken. De Franse taal is het bindmiddel en moet door ten minste een deel van de bevolking worden gesproken, wil een land lid kunnen worden. In Europa zijn onder andere Frankrijk en België lid, maar ook heel wat landen in Azië en vooral in Afrika zijn aangesloten. Van 12 tot 14 oktober werd de tweejaarlijkse bijeenkomst gehouden in de Congolese hoofdstad Kinshasa. België was er vertegenwoordigd door de minister van Buitenlandse Zaken en de minister-president van de Franse Gemeenschap, Rudy Demotte. Ik benadruk dat het gaat om de Franse Gemeenschap en niet om de Fédération Wallonie-Bruxelles.

Volgens het charter van de Francofonie heeft de organisatie tot doel de democratie te ondersteunen en te ontwikkelen, steun aan de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten. Precies daarom is het zo merkwaardig dat de tweejaarlijkse bijeenkomst van de Francofonie dit jaar plaatsvond in de Congolese hoofdstad Kinshasa. Als lid van een internationale organisatie die pleit voor meer democratie, respect voor de rechtsstaat en de mensenrechten, is Congo niet meteen het toonbeeld van deze verlichtingswaarden, net zomin als een reeks andere landen die lid zijn van de Francofonie. De fraude bij de presidents- en parlementsverkiezingen in november 2011 blijft nazinderen. La vérité des urnes waar de bevolking om vroeg, blijft onbeantwoord. In Oost-Congo woedt een burgeroorlog. Buurland Rwanda, ook lid van de Francofonie, heeft er een nefaste invloed, zo bewijst een rapport van de Verenigde Naties, waarnaar collega De Bruyn daarnet nog verwees. Ook Kabila draagt hier echter verantwoordelijkheid. Door jaar na jaar elke politieke hervorming in Congo te blokkeren en zijn entourage te dienen in plaats van de Congolese bevolking, ligt hij mee aan de basis van de gespannen situatie in de Kivu’s. Ondanks haar naam is de Democratische Republiek Congo allesbehalve een voorbeeld van democratie en goed bestuur en is het land evenmin de naam rechtsstaat waardig.

We mogen dan ook terecht vragen stellen bij de rol van België op deze top. Hete hangijzers werden uit de weg gegaan. Men mocht het gastland blijkbaar niet duidelijk maken dat het aan elke VN‑lijst onderaan bengelt, zowel inzake ontwikkeling als inzake transparantie en strijd tegen corruptie. Laat staan dat er gesproken mocht worden over de hervormingen van de kiescommissie, grotendeels verantwoordelijk voor de frauduleuze verkiezingen, of de onopgehelderde moord op mensenrechtenactivist Floribert Chebeya. Of was het een toeval dat het proces tegen de moordenaars van Chebeya tot na de top in Kinshasa werd uitgesteld?

Uit diverse officiële gegevens blijkt dat de Top van de Francofonie over een jaarbudget van maar liefst 81 miljoen euro beschikt, geld dat afkomstig is van bijdragen van de lidstaten en waarvan twee derde moet dienen voor de uitvoering van het programma. Bovendien, en dat is merkwaardig, zijn zowel België als de Franse Gemeenschap lid van de Francofonie. In officiële documenten van de Francofonie wordt België voorgesteld als een land met een kleine 11 miljoen inwoners, van wie er maar liefst 8,234 miljoen Franstalig zouden zijn.

Mijn vraag is dubbel.

Hoeveel draagt, enerzijds, België als federaal land en, anderzijds, de Franse Gemeenschap financieel bij aan de Top van de Francofonie?

Hoe evalueert de minister de resultaten die de bijeenkomst heeft opgeleverd, zowel voor de interne politieke situatie in de DRC als voor het aanhalen van de banden met België? Ik hoop namelijk dat de Francofonie toch geen kakofonie was.

M. Didier Reynders, vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes. –

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken. – Ik dank u voor uw belangstelling voor de Francofonie. Er zijn inderdaad veel mensen in België die Frans spreken, ook in Vlaanderen. Ook uw voorzitter drukt zich graag in het Frans uit en geeft graag interviews aan de Franstalige pers. Er bestaat dus een zeer grote interesse voor de Francofonie.

België heeft geen financiële bijdrage geleverd voor de Top van de Francofonie in Kinshasa. Het gastland stond in voor de organisatie en de financiering. Het was een eer voor de Democratische Republiek Congo om de top een eerste maal te mogen organiseren. Dat is uitstekend verlopen. In hun slotcommuniqué hebben de lidstaten van de Francofonie Congo erop gewezen dat het absoluut vooruitgang moet boeken op het gebied van de mensenrechten en de rechtsstaat.

Ik had in Congo contacten met mensen van de meerderheid en van de oppositie en ik kon uitgebreid van gedachten wisselen over de mensenrechten, de hervorming van de kiescommissie en de zaak-Chebeya. Dat was trouwens ook het geval toen de eerste minister van Congo enkele dagen geleden in België op bezoek was. Tijdens de top heb ik met de meerderheid en de oppositie ook de situatie in het oosten van Congo aangekaart. Voorts heb ik ervoor gepleit om Congo op de agenda van de volgende Europese Raad Buitenlandse Zaken te plaatsen. Wij proberen dus op alle punten vooruitgang te boeken: de situatie in Oost-Congo, de evolutie van de politieke toestand en de mensenrechten. We treden op in individuele dossiers zoals de zaak-Chebeya, maar ook op economisch vlak. We proberen bijvoorbeeld steeds meer garanties te krijgen voor een correcte afhandeling van allerlei investeringen in de DRC.

In verband met de rol van Rwanda heb ik al geantwoord. We zullen zeer aandachtig bekijken hoe de VN‑Veiligheidsraad reageert op het jongste verslag over de mogelijke steun van Rwanda en eventueel ook van Uganda aan de rebellen in het oosten van Congo.

Tot slot was ik heel trots om België te mogen vertegenwoordigen op dit evenement.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Ik was inderdaad op een cynisch antwoord voorbereid, waarbij de minister de vraag zelf niet beantwoordt.

Uiteraard apprecieer ik de Franse taal en cultuur, daar bestaat geen enkele twijfel over. De cruciale vraag is echter of de Top van de Francofonie de democratie en de strijd voor mensenrechten en tegen corruptie heeft helpen versterken. Uit uw antwoord en de berichten in de pers leid ik af dat zulks niet het geval is.

Ik kreeg geen antwoord op mijn vraag over het budget van de Francofonie. Jaarlijks beschikt de organisatie over 81 miljoen euro om congressen, colloquia en een tweejaarlijkse top te organiseren. U zegt dat België geen bijdrage voor de top heeft betaald. De essentie van mijn vraag is natuurlijk hoeveel ons land voor het lidmaatschap van de Francofonie betaalt. Welke kosten draagt de Franse Gemeenschap? Betaalt ze een rechtstreekse of onrechtstreekse bijdrage?

Mme la présidente. –

De voorzitster. – Uw spreektijd zit erop, mijnheer Vanlouwe.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Ik rond af. Uit gegevens van de Francofonie waar ik de hand kon op leggen, blijkt dat naast België ook de Fédération Wallonie-Bruxelles lid is. Volgens mij bestaat deze federatie niet en is de officiële benaming Franse Gemeenschap…

Mme la présidente. –

De voorzitster. – Ik moet ons reglement toepassen en ontneem u nu het woord.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vragen!

Mme la présidente. –

De voorzitster. – Als de minister het woord wenst te nemen, gebiedt ons reglement me de heer Vanlouwe gedurende een laatste keer gedurende één minuut te laten repliceren..

M. Didier Reynders, vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes. –

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken. – De vraag van de heer Vanlouwe ging over de financiële bijdrage aan de organisatie van de Top van de Francofonie. Ik heb geantwoord dat er geen euro bijdrage is betaald.

Op zijn vraag over onze bijdrage als lid van de Francofonie zal ik de heer Vanlouwe schriftelijk antwoorden.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Ik kijk alvast uit naar het antwoord op mijn vraag over de bijdrage van België en van de Franse Gemeenschap aan de Top van de Francofonie.

De minister moet juiste informatie geven over ons land. Bij mijn weten zijn geen 8,5 miljoen van de 11 miljoen inwoners in België Franstalig. Dat blijkt nochtans uit de officiële gegevens op de website van de Francofonie, die de minister net als iedereen kan consulteren. Misschien moeten we de inspanning doen om correcte informatie over België te verspreiden in plaats ons land in het buitenland anders voor te stellen dan het is.

Question orale de M. Peter Van Rompuy au ministre du Budget et de la Simplification administrative sur «le programme de stabilité» (no 5‑692)

Mondelinge vraag van de heer Peter Van Rompuy aan de minister van Begroting en Administratieve Vereenvoudiging over «het stabiliteitsprogramma» (nr. 5‑692)

M. Peter Van Rompuy (CD&V). –

De heer Peter Van Rompuy (CD&V). – Volgens het stabiliteitsprogramma, ingediend bij de Europese Commissie, mag België voor 2012 een begrotingstekort van maximaal 2,8% van het bbp hebben. Via de media vernam ik dat ons land op het goede spoor zit. Voor 2013 mag het begrotingstekort maximaal 2,15% bedragen en voor 2014 maximaal 1,1%.

De regeerperiode zou dan met een tekort van ongeveer 1% kunnen worden afgesloten, wat binnen de eurozone een bijzondere prestatie zou zijn.

Kan de minister bevestigen dat de regering het vaste voornemen heeft die begrotingsdoelstellingen te halen?

M. Olivier Chastel, ministre du Budget et de la Simplification administrative. –

De heer Olivier Chastel, minister van Begroting en Administratieve Vereenvoudiging. – Op 30 april 2012 heeft de regering bij de Commissie haar jaarlijkse stabiliteitsprogramma ingediend, dat als leidraad dient voor de begrotingsbesprekingen.

Om de begrotingsdoelstelling van 2012 te halen, heeft de federale regering drie begrotingscontroles uitgevoerd: in maart, in juli en in oktober 2012. Telkens heeft de regering de begroting 2012 aangepast aan de evolutie van het voorbije jaar, onder meer aan de lagere economische groei, de veranderingen op het vlak van uitgaven en de impact van eenmalige maatregelen. Dankzij deze drie begrotingscontroles zullen de federale overheid en de sociale zekerheid hun deel van de doelstelling van een deficit van 2,8% van het bbp voor de gezamenlijke overheid behalen, namelijk een tekort van 2,4% van het bbp voor entiteit I, terwijl voor entiteit II een tekort van 0,4% van het bbp wordt verwacht.

De regering houdt daarmee vast aan het vooropgestelde traject, namelijk een tekort van 2,8% van het BBP in 2012, van 2,15% van het bbp in 2013 en van 1,1% van het BBP in 2014 voor alle overheden samen. De afspraken voor het vorderingensaldo zullen dus worden gerespecteerd.

M. Peter Van Rompuy (CD&V). –

De heer Peter Van Rompuy (CD&V). – De minister heeft het alleen over de begrotingsdoelstellingen, maar ik neem aan dat hij ook de uitvoering voor ogen heeft. Volgens de nieuwe regels wordt het deel van de doelstelling dat bij de uitvoering niet werd gehaald, in rekening gebracht bij de volgende jaren.

Voor het overige vond ik het antwoord van de minister zeer duidelijk.

Question orale de Mme Fatiha Saïdi à la ministre de l’Emploi sur «la santé et la sécurité des travailleurs intérimaires» (no 5‑683)

Mondelinge vraag van mevrouw Fatiha Saïdi aan de minister van Werk over «de gezondheid en de veiligheid van uitzendkrachten» (nr. 5‑683)

Mme Fatiha Saïdi (PS). – La santé et la sécurité des travailleurs intérimaires constituent un problème réel sur le marché du travail. Pour s’en convaincre, il suffit de prendre en compte le nombre d’accidents du travail recensés par les organisations syndicales. Ces données restent effarantes même si l’on constate une nette amélioration. Afin que celle-ci se poursuive, tous les acteurs concernés doivent être interpellés.

Les causes de ce nombre important d’accidents du travail tiennent certainement au caractère vulnérable de l’emploi. En effet, ces travailleurs travaillent pour une courte période dans un milieu qu’ils connaissent mal et qui peut être dangereux.

Les organisations syndicales notent également qu’un manque d’accueil et d’instructions claires et précises peuvent constituer des facteurs de risques déterminants pour ce secteur d’activités.

Certes, le taux de fréquence, c’est-à-dire les chiffres des accidents du travail convertis en un coefficient tenant compte des heures prestées, aurait diminué de manière significative de 2000 à 2011, selon certaines sources. On constaterait en effet une diminution de 49%, ce qui est relativement rassurant. En comparaison avec d’autres secteurs, ces chiffres restent cependant trop élevés.

Disposez-vous d’informations complémentaires sur ce dossier ? Des mesures sont-elles prises par votre département pour veiller à ce que les travailleurs du secteur puissent exercer leur métier en toute sécurité ?

Mevrouw Fatiha Saïdi (PS). –

Mme Monica De Coninck, ministre de l’Emploi. – Je puis vous confirmer que, sur une période de dix ans, tant le taux de fréquence que le taux de gravité réel ont presque diminué de moitié pour les travailleurs intérimaires. Je vous confirme aussi que malgré cette nette diminution, un travailleur intérimaire court toujours plus de risques d’encourir un accident du travail. Cependant, ces différences sont beaucoup moins prononcées quand on tient compte de l’âge de la personne et de la durée de l’emploi au moment de l’accident.

Cette constatation révèle deux leviers-clés pour la prévention :

Premièrement, la sensibilisation des jeunes. Des campagnes très intensives de sensibilisation sont menées ; en 2011, elles furent surtout orientées vers les jobistes. II s’agit d’une collaboration entre le SPF Emploi, « Prévention et Intérim », l’enseignement et différentes organisations.

Deuxièmement, la qualité de l’accueil dans l’entreprise, qui doit permettre de compenser le manque d’expérience. La fiche de poste de travail et le parrainage sont des moyens-clés à cet égard.

En complément de ces initiatives, il est évident que les bureaux d’intérim et les employeurs qui ont recours aux intérimaires et qui sont négligents doivent être rappelés à l’ordre.

Nous avons créé les moyens de les identifier et de les inciter à prendre au sérieux la protection des intérimaires.

Depuis le 1er janvier 2008, l’utilisateur doit être mentionné sur la fiche de déclaration d’accident de travail, même si pour l’assureur, c’est le bureau d’intérim qui est l’employeur.

Dans le cadre du régime « risque aggravé » des accidents de travail, on identifie les entreprises qui s’avèrent les pires. Il est déjà prévu de tenir compte des accidents survenus à des travailleurs intérimaires, de manière à éviter que des tâches dangereuses soient confiées de préférence à un intérimaire.

Je me limite à ces quelques éléments qui, parmi d’autres, doivent engendrer une meilleure protection des travailleurs intérimaires.

Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. –

Mme Fatiha Saïdi (PS). – Je remercie Mme la ministre pour cette réponse très complète. Je me réjouis que nous nous accordions sur les constats. Nous sommes sur la bonne voie ; il faut poursuivre. La prévention que vous évoquez me semble largement satisfaisante. À cet égard, je suis également très satisfaite de la bonne connaissance de ces accidents. C’est un paramètre important en matière de prévention. Pour ma part, je continuerai à suivre ce dossier avec beaucoup d’attention.

Mevrouw Fatiha Saïdi (PS). –

Question orale de M. Bert Anciaux au ministre de la Défense sur «l’exercice Steadfast Noon de l’OTAN» (no 5‑684)

Mondelinge vraag van de heer Bert Anciaux aan de minister van Landsverdediging over «de NAVO‑oefening Steadfast Noon» (nr. 5‑684)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Deze week is al voor de vierde maal in een zeer korte periode actie gevoerd op de luchtmachtbasis Kleine Brogel. De actievoerders protesteren tegen de nucleaire NAVO‑oefening Steadfast Noon, die van 15 tot 26 oktober plaatsvindt en erin bestaat te oefenen op het vervoer en het laden en lossen van kernwapens.

Die oefening gebeurt blijkbaar geregeld. In 2011 vond ze bijvoorbeeld op de Nederlandse vliegbasis Volkel plaats. Daar namen zowel Nederlandse, Belgische, Italiaanse als Turkse gevechtsvliegtuigen aan deel. Aanvankelijk werd ze dit jaar in Duitsland gepland, maar blijkbaar is ze verplaatst naar Kleine Brogel.

Deze oefeningen zijn strijdig met het internationaal recht. Het Internationaal Gerechtshof heeft zulke oefeningen immers op 18 juli 1996 als totaal onaanvaardbaar bestempeld, want kernwapens kunnen geen onderscheid maken tussen burgers en militairen.

Bovendien zijn die kernwapens totaal overbodig: er is geen vijand, de wapens zijn verouderd en ze kunnen niet buiten Europa worden gebruikt. Tactische kernwapens die alleen met F‑16’s kunnen worden verplaatst en niet verder gaan dan Polen, zijn niet langer zinvol.

Zijn deze wellicht prijzige, doch overbodige oefeningen te verantwoorden in budgettair krappe tijden?

Kan de minister bevestigen dat tussen 15 en 26 oktober onder andere op de luchtmachtbasis Kleine Brogel de NAVO‑oefening Steadfast Noon georganiseerd wordt en dat Belgische militairen hieraan meewerken? Is die oefening gericht op het verplaatsen, laden en lossen van kernwapens? Hoe kan de minister dat rijmen met de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof, dat acties die betrekking hebben op de mogelijke inzet van kernwapens veroordeelt als strijdig met het internationaal recht en het werkelijke gebruik ervan klasseert als oorlogsmisdaad? Hoe is deze oefening te verzoenen met het Belgische beleid, dat, zoals uitdrukkelijk vermeld in het regeerakkoord, gericht is op nucleaire ontwapening? Wordt hiermee geen verkeerd signaal gegeven in het kader van de wereldwijde inspanning voor een kernwapenvrije wereld?

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. –

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. – De oefening Steadfast Noon is een jaarlijkse cross servicing. Die oefening houdt in dat luchtmachteenheden van verschillende NAVO‑partners zich op eenzelfde NAVO‑vliegveld ontplooien om gezamenlijke vliegoperaties uit te voeren. Dit jaar was België gastland voor deze oefening. Naast Belgische F‑16’s hebben ook vliegtuigen van Nederland, Duitsland, Italië en de Verenigde Staten aan deze oefening deelgenomen. Tijdens de oefening worden zendingen van het type combined composite air operations gevlogen. Dat zijn multinationale formaties van verschillende types vliegtuigen die gemeenschappelijke operaties uitvoeren, in dit geval vliegoperaties.

De F‑16‑vluchten die tijdens deze oefening worden uitgevoerd, maken deel uit van de standaard trainingsactiviteiten die zijn opgenomen in ons jaarlijks vliegplan F‑16. Als lid van de NAVO oefent België alle NAVO‑scenario’s.

Het advies van het Internationaal Gerechtshof heeft niet de draagwijdte die de heer Anciaux eraan geeft. Het advies is veel genuanceerder. Deze discussie kan echter moeilijk in een plenaire vergadering naar aanleiding van een mondelinge vraag worden gevoerd. In het korte tijdsbestek kan ik niet ingaan op alle aangehaalde punten. Ik ben wel bereid om daarover in een commissievergadering een gedachtewisseling aan te gaan.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De minister antwoordt niet echt op mijn vraag. Hij geeft toe dat die oefening plaatshad. Hij beweert echter ook dat de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof, die al dateert van 1996, veel genuanceerder is. Dat is niet waar. Het Internationaal Gerechtshof heeft uitdrukkelijk gesteld dat het gebruik van tactische kernwapens strijdig is met het internationaal recht en als oorlogsmisdaad moet worden omschreven. Dat is volgens mij heel duidelijk.

Oefeningen met die tactische kernwapens kunnen niet meer worden verantwoord. Iedereen weet immers dat die wapens alleen tegen de eigen bondgenoten kunnen worden ingezet. Bovendien is het in deze tijd van budgettaire beperkingen niet aanvaardbaar dat België nog geld besteedt aan oefeningen met wapens die door het Internationaal Gerechtshof als onwettig worden beschouwd.

Question orale de M. Dirk Claes à la vice-première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur «l’ancrage légal de la coopération intercommunale lors de l’utilisation des sanctions administratives communales» (no 5‑690)

Mondelinge vraag van de heer Dirk Claes aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «de wettelijke verankering van de intergemeentelijke samenwerking bij het gebruik van gemeentelijke administratieve sancties» (nr. 5‑690)

M. Dirk Claes (CD&V). –

De heer Dirk Claes (CD&V). – Een rechter in Turnhout besliste onlangs dat de ambtenaar die een gemeentelijke administratieve sanctie (GAS) oplegt, tot de gemeente moet behoren waar de sanctie wordt opgelegd, of een ambtenaar moet zijn van de provincie waartoe de gemeente behoort. Hij maakt daarbij een einde aan de in de provincie Antwerpen gangbare interpretatie van het desbetreffende koninklijk besluit waardoor in bepaalde regio’s een ambtenaar kon worden aangesteld in het kader van een meergemeentenpolitiezone.

De vice-eersteminister gaf al te kennen dat ze het koninklijk besluit zal aanpassen. Ik wil haar vandaag graag zeggen dat veel gemeenten vragen om een sanctionerend ambtenaar te kunnen aanstellen in het kader van het intergemeentelijk samenwerkingsverband, dat in Vlaanderen na de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 7 januari 2001 tot stand is gekomen, waardoor er vandaag geen wettelijk basis is voor het aanstellen van een ambtenaar in dat intergemeentelijk verband.

Op welke termijn zal de vice-eersteminister genoemd koninklijk besluit betreffende de aanwijzing van de sanctionerende ambtenaar aanpassen? Is de vice-eersteminister het idee genegen om ook de mogelijkheid tot aanstelling van een sanctionerende ambtenaar binnen andere intergemeentelijke samenwerkingsverbanden dan de meergemeentenpolitiezone wettelijk te regelen? Hoe staat de vice-eersteminister tegenover het idee om ook vaststellingsbevoegdheid te geven aan provinciale ambtenaren, gewestelijke ambtenaren, ambtenaren van de structuur intercommunale samenwerking en ambtenaren van de autonome gemeentelijke regies?

Mme Joëlle Milquet, vice-première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances. –

Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen. – In het koninklijk besluit van 7 januari 2001 staat niet dat de ambtenaar moet behoren tot de gemeente waar de sanctie wordt opgelegd. De tekst heeft het over een gemeentelijke ambtenaar. Het is dus de rechter die het koninklijk besluit op een vreemde manier interpreteert door te eisen dat de sanctionerende ambtenaar een ambtenaar is die behoort tot de gemeente waar de overlast is gepleegd.

Wat de aanpassing en verduidelijking van de wet betreft, bepaalt het voorontwerp van wet dat de sanctionerende ambtenaar moet behoren tot een van de categorieën bepaald door de Koning. Zodra de wet in het parlement is goedgekeurd, hopelijk nog voor het einde van het jaar, zal ik een koninklijk besluit opstellen waarin de categorieën van sanctionerende ambtenaren worden opgesomd. Natuurlijk zullen ambtenaren van een meergemeentenzone aangewezen kunnen worden als sanctionerend ambtenaar. Dat is nu al zo.

Over de vaststellingsagenten bepaalt het voorontwerp van wet dat er naast de bestaande categorieën een aantal andere categorieën van vaststellingsagenten zullen worden ingevoerd. Telkens gaat het om personen die door de gemeenteraad worden aangewezen, met name provinciale ambtenaren, gewestelijke ambtenaren, ambtenaren van de structuur van intercommunale samenwerking en ambtenaren van de autonome gemeentelijke regies.

M. Dirk Claes (CD&V). –

De heer Dirk Claes (CD&V). – Als het wordt geregeld zoals de minister zegt, zijn alle problemen opgelost.

Question orale de Mme Sabine Vermeulen au vice-premier ministre et ministre de l’Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur «la réforme de l’Autorité de la concurrence» (no 5‑689)

Mondelinge vraag van mevrouw Sabine Vermeulen aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over «de hervorming van de Mededingingsautoriteit» (nr. 5‑689)

Mme Sabine Vermeulen (N‑VA). –

Mevrouw Sabine Vermeulen (N‑VA). – Afgelopen voorjaar kondigde de minister in het federaal parlement de hervorming van de Belgische Mededingingsautoriteit aan. Die hervorming past in een breder verhaal, namelijk de invoering van een alomvattend Wetboek van Economisch Recht. Mijn partij is een hevige pleitbezorger van economische efficiëntie en van goed functionerende markten. Onze fractie heeft de idee om een dergelijke oefening te ondernemen dan ook ondersteund.

De minister heeft het parlement vooralsnog geen wetgevend document voorgelegd. Uit de recente berichtgeving leid ik wel af dat hij van plan is dit naar alle waarschijnlijkheid nog dit najaar te doen.

Het is echter jammer dat het parlement, als wetgevende macht, vooralsnog niet bij dit proces werd betrokken.

De enige informatie waarover wij vandaag beschikken zijn persberichten. Op basis daarvan maakt N‑VA zich in toenemende mate zorgen over de vrijwaring van essentiële principes als de strikte scheiding tussen onderzoek en beslissing, de rechten van de verdediging en de partijonafhankelijke werking van de nieuwe concurrentiewaakhond.

Is de minister van plan om het hoofdstuk met betrekking tot de hervorming van de Belgische Mededingingsautoriteit nog dit jaar aan het parlement voor te leggen, en ook de Senaat bij de besprekingen te betrekken? Welk tijdskader heeft hij exact voor ogen? Bovenal, heeft de minister intussen met de Algemene Directie, de Raad voor de Mededinging en het Auditoraat de voorbereidende teksten op hun accuraatheid en doelmatigheid afgetoetst?

(M. Willy Demeyer, vice‑président, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitter: de heer Willy Demeyer, ondervoorzitter.)

M. Johan Vande Lanotte, vice-premier ministre et ministre de l’Economie, des Consommateurs et de la Mer du Nord. –

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee. – De hervorming van de Mededingingsautoriteit is inderdaad één onderdeel van het nieuwe Wetboek van Economisch Recht. We menen dat een algemeen en duidelijk wettelijk kader voor het economische recht nuttig is om iedereen die met die rechtstak te maken heeft een houvast te bieden.

Die hervorming is niet zo eenvoudig. Een heel pakket wetten moet worden samengevoegd. Het nieuwe wetboek zal in totaal niet minder dan 17 boekdelen tellen. In de eerste fase wordt na overleg met mensen uit de betrokken sectoren een ontwerptekst opgesteld, die vervolgens aan de ministerraad wordt voorgelegd. Nadien wordt de tekst voor advies overgezonden naar de Raad van State en ten slotte zal hij aan het parlement worden voorgelegd.

De Ministerraad heeft inmiddels al een aantal teksten goedgekeurd. De eerste boekdelen worden volgende maand in de Kamer ingediend. Het gaat over het wetsontwerp dat het Wetboek van Economisch Recht invoert, en de boeken II met de algemene beginselen en VIII dat de regels inzake de kwaliteit van producten en diensten omvat.

Een volgende onderdeel zijn Boek IV, dat betrekking heeft op de Mededingingsautoriteit, en Boek V, over de prijzen. Over die materies hebben we heel wat stakeholders geraadpleegd alvorens we de teksten hebben opgesteld, met inbegrip de FOD Economie, de Raad voor de Mededinging en het Auditoraat.

Zelf heb ik heel wat gesprekken gehad met grootwarenhuizen. Hierbij bleef één discussiepunt onopgelost, namelijk de vraag wanneer ze hun verweer brengen: in de onderzoeksfase of in de discussiefase. Het Prijzenobservatorium doet de studie. Die wordt voor de Mededingingsautoriteit gebracht, waar een debat wordt gevoerd. De federatie Comeos, en vooral de grootwarenhuizen, willen reeds in de fase voor het Prijzenobservatorium meepraten. Andere werkgeversfederaties in de sector zien dat anders. Zij menen dat het observatorium zijn werk zonder inmenging moet kunnen doen. Pas nadien achten zij een tussenkomst in het verweer mogelijk. Daarover zal de Kamer moeten debatteren en beslissen.

Het voorontwerp werd in eerste lezing aangenomen op de ministerraad van 20 juli. Inmiddels heeft ook de Raad van State zijn advies uitgebracht. Ook werd een advies gevraagd aan de Europese Unie, die oordeelde dat dit ontwerp ons dichter brengt bij wat een goede Europese praktijk zou zijn. De tekst wordt nu aan de adviezen van de Raad van State en de Europese Unie aangepast. Het zal een van de komende weken voor een tweede lezing aan de Ministerraad worden voorgesteld. Daarna kan het in het parlement worden ingediend. Dat wil zeggen dat in november of december een viertal boeken van het Wetboek van Economisch Recht in de Kamer, en nadien eventueel in de Senaat, kunnen worden besproken.

Over sommige boeken zullen nog heel intense discussies worden gevoerd, over andere zal niet meer worden gedebatteerd.

Mme Sabine Vermeulen (N‑VA). –

Mevrouw Sabine Vermeulen (N‑VA). – Ik dank de minister voor de briefing over het wetboek. Mijn vraag had evenwel betrekking op de hervorming van de Mededingingsautoriteit. Ik hoop alleszins dat in het ontwerp van wet rekening wordt gehouden met het autonoom statuut van het auditoraat en dat de benoeming van sleutelfiguren niet zal afhangen van politieke overwegingen.

Bij deze hervorming moeten de prestaties van de Raad voor de Mededinging vooraf ernstig onder de loep worden genomen. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de jaarrekeningen, hoewel die sinds 2006 niet meer worden gepubliceerd door de Nationale Bank van België.

Question orale de Mme Cécile Thibaut au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement sur «le train pendulaire entre Bruxelles-Luxembourg-Strasbourg-Zurich» (no 5‑693)

Mondelinge vraag van mevrouw Cécile Thibaut aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking over «de kantelbaktrein tussen Brussel-Luxemburg-Straatsburg-Zurich» (nr. 5‑693)

Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – Vous connaissez l’importance stratégique pour la Belgique, pour Bruxelles, pour les capitales européennes et pour nos provinces du déploiement du train pendulaire.

La Commission européenne a décidé de constituer un réseau transeuropéen de transport et divers corridors ferrés concernaient directement la Belgique, à savoir Bruxelles‑Paris, Bruxelles‑Amsterdam, Bruxelles‑Cologne, Bruxelles‑Luxembourg‑Strasbourg.

Alors que les trois premières liaisons ont été assurées par des TGV, les lignes 161 et 162 non seulement n’ont fait l’objet d’aucun projet de diminution des temps de parcours mais se sont dégradées à tel point que la qualité de service est aujourd’hui significativement inférieure à ce qu’elle était en 1960.

Devant cette évolution défavorable, Infrabel a décidé de moderniser la ligne entre Bruxelles et la frontière grand-ducale pour permettre de diminuer de vingt minutes les temps de parcours. Grâce au passage du train pendulaire, huit minutes supplémentaires pourraient être gagnées entre Bruxelles et Luxembourg. Mieux encore, la liaison Bruxelles‑Luxembourg‑Strasbourg pourrait être assurée avec un temps identique à la liaison Bruxelles‑Paris‑Strasbourg en TGV et ceci, à un coût inférieur de 30%.

La mise en place de ces liaisons pendulaires entre Bruxelles et Zurich nécessite des accords commerciaux entre les quatre compagnies de chemin de fer qui exploitent le trafic, à savoir la SNCB et les compagnies suisse, française et grand-ducale.

La négociation est en cours depuis quatre à cinq ans et, ce week-end, le journal L’Écho affirmait que les discussions entre les entreprises ferroviaires partenaires étaient désormais entrées dans la dernière ligne droite. Des décisions sur les collaborations futures devraient être prises avant la fin de l’année, confirment les porte-parole des chemins de fer suisse et français.

Monsieur le ministre, voici mes questions.

Pouvez-vous me confirmer que les négociations relatives à la collaboration entre les différentes entreprises sont effectivement en bonne voie et pourront très prochainement se conclure ?

Par ailleurs, comment, dans ce contexte, la volonté politique de la Belgique de voir aboutir des accords visant à une amélioration substantielle de la relation entre les capitales européennes et la Suisse se concrétise-t-elle ?

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). –

M. Paul Magnette, ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes. – De nombreuses discussions sur les aspects économiques, techniques et opérationnels ont eu lieu entre les quatre partenaires de ce projet complexe, à savoir la SNCB, la SNCF, les CFF (Chemins de fer fédéraux suisses) et les CFL.

Malgré des changements d’orientations dans le chef de certains partenaires, ceux-ci examinent actuellement différents modèles d’affaires. Pour autant que l’un de ces modèles soit positif et qu’un modèle satisfaisant les quatre entreprises ferroviaires puisse être trouvé, les partenaires pourraient passer à la réalisation du projet sous certaines conditions liées à des exigences de calendrier et à des modalités d’utilisation des infrastructures en Belgique et sur la ligne à grande vitesse « Est » en France.

Si les partenaires devaient ne pas trouver un modèle d’affaires satisfaisant chacun d’entre eux avant la fin 2012, le projet devrait être réorienté. Les travaux sur l’axe 3 permettent déjà un gain substantiel de temps de parcours.

Pour rappel, depuis le 1er janvier 2010, le transport de voyageurs international est complètement ouvert à la concurrence, ce qui signifie que le projet doit donc être rentable sur fonds propres pour chacun des partenaires.

Une décision devrait être prise au plus tard fin 2012 par la SNCB concernant l’acquisition du matériel roulant pendulaire pour qu’Infrabel puisse adapter l’infrastructure dans les temps.

Par ailleurs, la Belgique se situe au cœur du réseau ferroviaire européen, tant pour le trafic voyageurs que pour le trafic marchandises.

Pour le trafic voyageurs, la Belgique est un nœud ferroviaire particulièrement central en Europe, avec des connexions fréquentes et rapides vers les métropoles européennes qui nous entourent.

La Belgique participe de manière très active aux discussions au niveau européen sur l’interconnexion des villes et régions européennes.

De heer Paul Magnette, minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden. –

Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – Vous n’avez pas répondu à ma dernière question. Vous n’avez rien dit de votre volonté politique de vous inscrire dans un modèle d’affaires que l’on connaît déjà. Les différents modèles d’affaires sont connus. Seule manque la décision politique. J’espère vraiment que votre successeur aura la volonté de promouvoir le train pendulaire. C’est d’ailleurs dans un souci de continuité au niveau fédéral que j’avais également adressé la question à M. Wathelet, secrétaire d’État à la Mobilité.

Il me semble que le train pendulaire est la solution la moins coûteuse pour le voyageur : il est 30% moins cher que le TGV. C’est un aspect auquel il faut être attentif. Vous parlez d’un gain substantiel avec les travaux de modernisation prévus. Or ces travaux sont reportés en 2022. On circule aujourd’hui moins vite que dans les années soixante. J’estime qu’il y a urgence à améliorer la situation et que ce projet doit être prioritaire.

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). –

Question orale de Mme Marie Arena à la ministre de la Justice sur «les enlèvements parentaux» (no 5‑682)

Mondelinge vraag van mevrouw Marie Arena aan de minister van Justitie over «de kinderontvoeringen door een ouder» (nr. 5‑682)

Mme Marie Arena (PS). – Ce vendredi 19 octobre, trois enfants âgés de dix, huit et six ans ont été enlevés par leur père à la sortie de l’école et emmenés illégalement en Bulgarie.

Saisie du dossier depuis ce lundi, la section famille du parquet de Liège a d’ores et déjà ordonné l’ouverture d’une enquête qui a été confiée à la police judiciaire fédérale de Liège.

Bien qu’elle ait déjà pu avoir un contact téléphonique avec ses enfants, on ne peut qu’imaginer le sentiment détresse et d’angoisse auquel doit faire face non seulement cette mère mais également ces enfants privés du lien avec leur mère et leur environnement.

Compte tenu de ces considérations, il est d’autant plus inquiétant de savoir que selon la dernière étude publiée par Child Focus sur la base de ses propres données ainsi que celles SPF Justice et du SPF Affaires étrangères, la durée moyenne d’un enlèvement est d’environ douze mois dans les cas où les enfants ont été emmenés dans un pays de l’Union ou dans un pays pour lequel un protocole d’accord pour les enlèvements parentaux est d’application.

Il est évident qu’un tel délai rend encore plus difficile une situation qui n’est déjà pas facile à vivre.

Dans cette assemblée, lors de discussions relatives aux rapts parentaux, des solutions ont été envisagées, notamment des points de contact où il est possible d’exposer ses difficultés ainsi que le travail de Child Focus concernant la médiation.

Quels sont les derniers chiffres concernant les rapts parentaux et leur évolution ? Confirmez-vous le délai moyen de douze mois ? Quelles sont les mesures mises en œuvre par le département de la Justice pour raccourcir ce délai ? Peut-on conclure des chiffres relatifs à la médiation que celle-ci permet de raccourcir ce délai ?

Mevrouw Marie Arena (PS). –

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Je suis très sensible à la problématique des enlèvements internationaux d’enfants. Je m’efforce donc d’être attentive à toute amélioration que je pourrais promouvoir dans l’intérêt des parents concernés et des enfants eux-mêmes qui sont les premières victimes de ces situations douloureuses.

Les chiffres relevés au sein de mon administration indiquent que le nombre de cas d’enfants ayant été enlevés par l’un de leurs parents est passé d’une cinquantaine au milieu des années 90 à une centaine au début des années 2000 et à plus de 160 durant l’année 2011.

Il convient toutefois de préciser que ces chiffres ne prennent pas en compte les cas pour lesquels aucun instrument juridique international n’est applicable ni, a fortiori, les cas qui ne sont pas portés à la connaissance de mon administration. Les chiffres réels sont donc plus élevés que ceux que j’ai mentionnés.

En outre, ces chiffres ne distinguent pas les cas selon qu’il s’agit d’enfants enlevés depuis ou vers la Belgique. À titre indicatif, je puis toutefois préciser que sur les 166 dossiers ouverts par mon administration en 2011, 126 concernaient des enfants emmenés de la Belgique vers l’étranger.

Je ne puis que confirmer les chiffres de l’étude menée par Child Focus qui portait sur tous les cas traités dans l’intervalle des années 2007 et 2008. Aucune étude de cette ampleur n’a été réalisée depuis lors mais il ne semble pas que les tendances mises en évidence aient sensiblement évolué.

L’une de vos questions appelle une remarque fondamentale : tous les efforts consentis en cette matière par les autorités belges, qu’elles soient judiciaires, administratives ou policières, ne sont susceptibles d’être immédiatement efficaces que dans les situations où les enfants sont enlevés vers la Belgique.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. –

En revanche, lorsqu’un enfant est enlevé depuis la Belgique vers l’étranger, le principe de souveraineté des États implique que les autorités belges s’en remettent à la bonne collaboration des autorités étrangères et à l’efficacité de leurs structures et appareils judicaires, desquels dépend le délai de résolution de ces litiges.

Nous ne manquons pas, chaque fois que l’occasion nous en est donnée, de rappeler à nos homologues étrangers la nécessité d’agir rapidement dans le cadre de ces affaires, où l’écoulement du temps, au-delà de l’aspect humain et émotionnel, peut avoir des conséquences juridiques importantes.

Par ailleurs, le comportement du parent auteur du déplacement est également déterminant. Ainsi, un parent qui persiste dans son intention d’enlever l’enfant à son autre parent trouvera une infinité de moyens pour se soustraire au droit en changeant d’identité, en se cachant, en déménageant de manière répétitive, en abusant des règles de procédure, etc.

Je peux en tout cas vous assurer que l’autorité centrale belge, qui fait partie de mon administration, accorde une importance primordiale à ces affaires qui sont traitées avec toute la diligence requise.

Cela ne signifie pas pour autant qu’aucune amélioration ne puisse être proposée.

Parmi les projets en cours et à venir, l’un d’entre eux retient particulièrement mon attention : celui de promouvoir la médiation familiale internationale. Ce projet a débuté au niveau européen, à l’initiative de mon administration et de ses partenaires. Si j’y apporte une grande attention, c’est parce que la médiation permet souvent de trouver une issue plus rapide que les procédures judiciaires et, surtout, d’atteindre un résultat qualitativement supérieur sur le long terme, car elle réinstaure un lien entre les parents concernés et implique que la solution soit acceptée par ceux-ci.

 

Mme Marie Arena (PS). – Nous disposons de nombreux outils permettant de conclure des accords bilatéraux avec un certain nombre de pays. Il serait intéressant de pouvoir systématiquement gérer cette question des rapts parentaux avec les pays concernés par ces accords.

Sur le plan européen, les choses sont assez faciles puisque la question peut être négociée dans le cadre du Conseil européen de la justice et des affaires intérieures (JAI), mais cela ne semble pas fort intéresser la ministre.

Sur un plan international plus large, je suggère que la question soit prise en considération dans le cadre des accords bilatéraux signés avec certains pays. En effet, il s’agit en l’espèce d’un non-respect total d’une convention des Nations unies sur le droit de chaque enfant d’avoir une relation régulière avec chacun de ses parents.

Mevrouw Marie Arena (PS). –

Question orale de M. Frank Boogaerts à la ministre de la Justice sur «la nomination des huissiers de justice» (no 5‑687)

Mondelinge vraag van de heer Frank Boogaerts aan de minister van Justitie over «de benoeming van de gerechtsdeurwaarders» (nr. 5‑687)

M. Frank Boogaerts (N‑VA). –

De heer Frank Boogaerts (N‑VA). – In het verleden heb ik de minister van Justitie al verschillende keren in de commissie geïnterpelleerd over de aanhoudende problemen bij de benoemingen van de gerechtsdeurwaarders. De minister erkende dat het probleem zeer urgent is, gelet op de vernietigingen door de Raad van State van talloze benoemingen op basis van omzendbrief nummer 116.

In de commissie van 28 februari jongstleden gaf de minister mij het volgende antwoord: “Een structurele oplossing moet deel uitmaken van een allesomvattende aanpassing van het statuut van de gerechtsdeurwaarder. Mijn diensten zijn met de voorbereiding daarvan bezig. Op korte termijn moet er echter een oplossing komen die een zo groot mogelijke rechtszekerheid biedt aan de kandidaat-gerechtsdeurwaarders.” Die kortetermijnoplossing werd uiteindelijk uitgewerkt in omzendbrief nummer 196. De N‑VA is, net als de minister, van mening dat rechtszekerheid van essentieel belang is voor de kandidaat-gerechtsdeurwaarders.

Omzendbrief 196 legt een belangrijk deel van de verantwoordelijkheid bij de arrondissementskamers. Volgens de minister moet de omzendbrief worden beschouwd als een aansporing voor de arrondissementskamer om hun advies te stroomlijnen en zo een vergelijking van de titels en verdiensten mogelijk te maken. Op die manier kan de minister beschikken over alle info, neergeschreven in degelijk onderbouwde adviezen die gestoeld zijn op uniforme selectiecriteria. Bijgevolg lijkt het onontbeerlijk dat de arrondissementskamer de titels en verdiensten van alle kandidaten vermeldt in haar advies, vervolgens een vergelijking maakt van alle kandidaten en ten slotte een quotering toekent.

In verschillende arrondissementen kent de arrondissementskamer echter ofwel aan nagenoeg elke kandidaat eenzelfde score toe, ofwel een verschillende quotering zonder enige vermelding van titels of verdiensten en zonder enige nuttige motivering. Die werkwijze voldoet in het geheel niet aan het degelijk onderbouwd en gemotiveerd advies dat de minister bij het schrijven van omzendbrief 196 terecht voor ogen stond.

Het lijkt vast te staan dat benoemingen op grond van die niet-gemotiveerde adviezen, uitgebracht met volledige miskenning van omzendbrief nummer 196, opnieuw zullen leiden tot een cascade van vernietigingen. Benoemingen op grond van die niet-gemotiveerde adviezen zullen de rechtszekerheid opnieuw volledig ondermijnen.

Lijkt het de minister bijgevolg niet gepast dat zij de adviezen met een gebrekkige motivering ofwel naast zich neer legt wegens hun strijdigheid met de betrokken omzendbrief, ofwel terugstuurt naar de respectieve arrondissementskamers met het oog op een degelijke motivering?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. –

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Met omzendbrief 196 wil ik de benoemingen van de gerechtsdeurwaarders zo objectief mogelijk laten verlopen en nieuwe vernietigingen door de Raad van State voorkomen. Daartoe heb ik een bijzondere verantwoordelijkheid gelegd bij de beroepsgroep zelf. Die moet met gefundeerde en gemotiveerde adviezen kunnen wegen op de benoemingsprocedure.

Tot nog toe heb ik nog geen adviezen van de arrondissementskamers ontvangen. Uiteraard kan ik mij pas een oordeel vormen wanneer de adviezen in mijn bezit zijn. Ik hoop dat de arrondissementskamers de verantwoordelijkheid en het vertrouwen die ik hun in een omzendbrief geef, ten volle zullen benutten. Het is immers noodzakelijk dat hun adviezen de nodige elementen bevatten om de kandidaten zo objectief mogelijk te kunnen afwegen.

Kandidaten met twijfels over de adviezen kan ik momenteel alleen maar aanraden hun opmerkingen aan de arrondissementskamer te bezorgen. Ze kunnen ook vragen te worden gehoord, eventueel samen met hun advocaat, zoals de wet bepaalt.

M. Frank Boogaerts (N‑VA). –

De heer Frank Boogaerts (N‑VA). – Het verheugt me dat de minister trouw blijft aan de doelstellingen van haar omzendbrief 196. Ik hoop dat ze de adviezen met de nodige aandacht zal bekijken zodra ze die heeft ontvangen. We mogen immers niet opnieuw te maken krijgen met rechtsonzekerheid en vernietigde benoemingen. Anders zal alle moeite voor niets zijn geweest.

Prise en considération de propositions

Inoverwegingneming van voorstellen

M. le président. – La liste des propositions à prendre en considération a été distribuée.

Y a-t-il des observations ?

Puisqu’il n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau.

De voorzitter. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Zijn er opmerkingen?

Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen.

(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

(Mme Sabine de Bethune, présidente, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitster: mevrouw Sabine de Bethune.)

Questions orales

Mondelinge vragen

Question orale de M. Bart Tommelein au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «la hausse imminente des droits d’accises sur la bière en France» (no 5‑678)

Mondelinge vraag van de heer Bart Tommelein aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de nakende accijnsverhoging op bier in Frankrijk» (nr. 5‑678)

M. Bart Tommelein (Open Vld). –

De heer Bart Tommelein (Open Vld). – Frankrijk trekt meer en meer de protectionistische kaart om de concurrentie buiten spel te zetten. Het land hervalt in een oude gewoonte om bepaalde producten, vooral geïmporteerde producten die gemakkelijk vervangbaar zijn door producten van eigen bodem, veel zwaarder te belasten. Daardoor ontstaat er een prijsnadeel ten opzichte van de vooral binnenlandse alternatieven.

De voor onze economie belangrijke tak van brouwerijen en mouterijen worden op die manier door een nakende accijnsverhoging in het vizier genomen. 32% van de export van Belgisch bier gaat naar Frankrijk. Frankrijk verhoogt de accijnzen op bier met 160%, maar laat de accijnzen op wijn op hetzelfde niveau. Frankrijk werkt duidelijk met twee maten en twee gewichten.

Het betreft geenszins een maatregel vanuit het perspectief van de volksgezondheid. Wijn heeft immers een hogere alcoholgraad dan pils (5%) en zou dus meer zou moeten worden belast. Vooral voor speciale bieren met een iets hogere alcoholgraad dreigt de economische strop. Voor die bieren bedraagt de Franse accijns nu nog 1,74 euro per krat; na de accijnsverhoging zal dat 4,56 euro worden! De accijnsopslag zou alleen al voor de Belgische bierexport de kosten met 95 miljoen euro per jaar doen stijgen.

Daar waar een glas wijn op café in Frankrijk nu even veel kost als bier, namelijk 4 euro, zullen pils en speciale bieren respectievelijk 1 euro en meer dan 3,5 euro duurder worden. Daarentegen blijft de prijs van wijn gelijk. De prijsstijging komt neer op een oneerlijke concurrentie die niet alleen strijdig is met het Europees recht, maar ook ingaat tegen eerdere afspraken tussen ons land en Frankrijk. Ik wijs er bovendien op dat de indirecte tewerkstelling van deze sector 62.000 jobs bedraagt.

Wat gaat de regering doen om deze manifest protectionistische maatregel, die strijdig is met het Europees recht aan te pakken? Zal ze het probleem voorleggen aan de Europese Commissie en zo nodig ook aan het Europees Hof?

Zal de regering terstond overleg plegen met de Franse regering om de maatregel af te wenden die niet enkel ingaat tegen eerdere afspraken met Frankrijk, maar ook tegen de letter en de geest van de Europese Economische Unie? Kan de minister daaromtrent een zeer concrete toelichting geven?

M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique. –

De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken. Ik heb onlangs ik kennis genomen van het voornemen van Frankrijk om de accijnzen op het bier drastisch te verhogen. Hierop heb ik onmiddellijk mijn administratie de opdracht gegeven om dat grondig te onderzoeken.

Uit een eerste onderzoek blijkt dat het huidige Franse tarief voor bier nu al hoger ligt dan het minimumaccijnstarief voor bier vastgelegd door de Europese richtlijn van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken. Volgens diezelfde richtlijn mag een land een nultarief toepassen op wijn.

De Franse maatregel beoogt eenzelfde procentuele verhoging voor alle categorieën van bieren. We zitten dus in een andere situatie dan enkele jaren terug, toen men alleen een stijging van de accijnzen op zware bieren aankondigde.

Ik ben het er evenwel mee eens dat de nieuwe Franse maatregel van aard kan zijn om onze biersector te benadelen ten opzichte van de wijnsector. Er is in deze echter geen discriminatie tussen Franse en buitenlandse bierproducenten. De Franse intenties schijnen aldus niet in tegenstrijd te zijn met de Europese wetgeving.

Niettemin mogen we de impact van deze mogelijke accijnsstijging op onze producenten, voor wie Frankrijk een zeer belangrijke exportmarkt is, niet onderschatten. De regering hecht veel waarde aan het verdedigen van onze buitenlandse economische belangen. We kunnen dus niet passief tegenover deze maatregel staan. Noch ikzelf, noch mijn administratie heeft weet van op voorhand gemaakte afspraken met de Franse overheid. Iedereen weet ook wel dat er een bepaald politiek evenwicht bestaat waarop in het éne land en in het andere land het bier of de wijn wordt behandeld.

Ik zal niet nalaten om samen met mijn collega Didier Reynders diplomatieke stappen te doen bij Frankrijk om onze bezorgdheden duidelijk te maken en te pogen nog een andere richting te geven aan deze maatregel. Zo’n maatregel kan ook ons land inspiratie geven voor andere sectoren die hier wat minder ontwikkeld zijn dan in Frankrijk.

M. Bart Tommelein (Open Vld). –

De heer Bart Tommelein (Open Vld). – De minister en ik zitten op dezelfde golflengte. Het is totaal onaanvaardbaar dat een land zo’n maatregel neemt. Voor België is bier het exportproduct bij uitstek. Vele Belgische bieren zijn in het buitenland verkrijgbaar, zeker bieren met een hogere alcoholgraad, die nu in Frankrijk het zwaarst belast zouden worden. Die maatregel gaat vooral in tegen de geest van de Europese Economische Unie.

Ons land zou ook de champagne, de camembert en de calvados zwaarder kunnen belasten. Ik ben daar op zich geen voorstander van, maar indien nodig krijgt de minister hiervoor voluit mijn steun.

Question orale de M. Rik Daems au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «les mesures relatives au secteur de l’horeca» (no 5‑679)

Mondelinge vraag van de heer Rik Daems aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de maatregelen met betrekking tot de horeca» (nr. 5‑679)

M. Rik Daems (Open Vld). –

De heer Rik Daems (Open Vld). – Daarnet hoorde ik spreken over een nultarief voor wijn. Misschien zouden we dat moeten overwegen voor Belgische wijnen, maar dit geheel terzijde uiteraard. Mijn vraag gaat over de horeca in zijn geheel.

Een tijd geleden kwam de Ministerraad overeen om op 1 januari 2013 de geregistreerde kassa in te voeren met effectieve uitwerking vanaf 1 juli. In diezelfde beslissing werd echter heel duidelijk gestipuleerd dat daarbij begeleidende maatregelen zouden worden genomen. Dat wil zeggen dat de geregistreerde kassa er enkel zou komen indien de kostenstructuur van de horecasector op het vlak van personeel zodanig zou worden verlicht dat de betrokken zaken niet failliet zouden gaan.

Ik weet dat de begrotingsbesprekingen aan de gang zijn. Ik weet ook dat een regering niet ondervraagd moet worden over haar intenties. Desalniettemin zet een bijkomend gegeven mij ertoe aan uitstel van de geregistreerde kassa te bepleiten. Allemaal hebben we vandaag geprobeerd de onheilsberichten te verteren, niet alleen over Ford Genk, maar ook over andere bedrijven die afslanken. De grootste werkgever van ons land is echter nu al harder aan het afslanken, alleen zien we het niet, omdat het over zoveel duizenden kleine bedrijven gaat. De horecasector telt 50.000 bedrijven. Als men de deeltijdse arbeid meetelt, dan gaat het om meer dan 200.000 mensen. Als bovenop de economische crisis en de dalende consumptie nog eens de geregistreerde kassa wordt ingevoerd, lopen we het risico dat, naar mijn inschatting, ten minste 25 tot 30% van de zaken ten onder gaat. Dat kan toch niet de bedoeling zijn. Ik weet wel dat we daarbij meteen in een heel debat over lichtgrijs, grijs en zwart terechtkomen. Alleen heeft de horeca vandaag een kostenstructuur waarmee hij niet rendabel kan zijn. Ik heb dat al vaak gezegd en het is een moeilijke boodschap om te brengen, want meteen krijg je dan de insinuerende vraag of je wil dat er “gefoefeld” wordt. Toch is het zo.

Als we nu met de geregistreerde kassa doorgaan zoals gepland, zonder afdoende maatregelen, dan vrees ik dat ten minste 25 tot 30% van de zaken zal verdwijnen, dat een deel van de consumptie door ketens zal worden overgenomen en dat ons voorlopig nog gezellig horecaland stilaan zal veranderen in een land met heel veel grote ketens en heel andere prijzen dan vandaag. Als je wil dat alles volgens de huidige regels officieel gebeurt, dan moet je maar eens een glas bier gaan drinken in een internationaal hotel en dan ken je de prijs. Dat is niet mijn idee van hoe ons land moet evolueren.

Is de minister dan ook bereid om in het kader van de begrotingsbesprekingen te overwegen de invoering van de geregistreerde kassa uit te stellen, aangezien er onmogelijk tijdig voldoende maatregelen kunnen worden genomen om de sector een rendabele kostenstructuur te geven? Ik durf zelfs te pleiten voor een uitstel met twee jaar, omdat ik vrees dat de komende twee jaar nog crisisjaren zullen zijn. En het is veel moeilijker een zaak opnieuw op te starten dan er eentje open te houden.

M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique. –

De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken. De beslissing om het geregistreerd kassasysteem in de horeca in te voeren, is al in 2009 door de vorige regering genomen, samen met de verlaging van het btw-tarief van 21% tot 12%. Tevens is toen beslist om de maatregel pas op 1 januari 2013 voor de hele sector te laten ingaan. Op die manier kon de sector gedurende een aantal jaren aan een “verwittingstraject” werken.

Toen ik als minister van Financiën aantrad, kreeg ik te horen dat de horeca zich zorgen maakte over de timing van de invoering van de geregistreerde kassa’s. De horeca is immers een arbeidsintensieve sector, die in het bijzonder aan laaggeschoolden en jongeren werk verschaft.

De regering heeft onder de coördinatie van de staatssecretaris voor de Fraudebestrijding een aantal beslissingen genomen die in een horecaplan zijn opgenomen. Een werkgroep binnen de FOD Financiën is bezig met de praktische modaliteiten voor de invoering van de geregistreerde kassa’s en pleegt daarover voortdurend overleg met alle betrokken partners, waaronder ook de horecafederaties. Deze werkgroep werd uiteraard ook geconfronteerd met de gevolgen van het uitblijven van een nieuwe regering met volledige bevoegdheden, waardoor een aantal belangrijke beslissingen werden uitgesteld. Anderzijds werd vanaf december 2011 alles in het werk gesteld om de achterstand in te halen. Op dit ogenblik wordt geëvalueerd of de timing haalbaar is. Desgevallend ben ik bereid om na overleg met de betrokken partners de timing aan te passen, mocht de achterstand bij de voorbereiding te groot zijn. Welke beslissing we ook zullen nemen, we zullen met FOD Financiën voor rechtszekerheid zorgen. Ik ben in elk geval niet ongevoelig voor de argumenten van senator Daems.

M. Rik Daems (Open Vld). –

De heer Rik Daems (Open Vld). – De minister en ik zitten op dezelfde lijn. Als de invoering van de geregistreerde kassa’s kan worden uitgesteld, dan zou dat een goede zaak zijn, al was het maar om een periode te overbruggen, die voor de horeca zeer zwaar valt. Het blijft uiteraard de bedoeling om te evolueren naar een sector die op een normale en correcte manier rendabel kan zijn.

Question orale de M. Ahmed Laaouej au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «l’activité de la section Fiscalité et parafiscalité du Conseil supérieur des Finances» (no 5‑681)

Mondelinge vraag van de heer Ahmed Laaouej aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de activiteiten van de afdeling Fiscaliteit en parafiscaliteit van de Hoge Raad van Financiën» (nr. 5‑681)

M. Ahmed Laaouej (PS). – Comme vous le savez, la section Fiscalité et parafiscalité du Conseil supérieur des Finances remplit une mission de prospective fiscale essentielle, d’autant que les débats actuellement consacrés à la fiscalité sont nombreux, que les thèses s’affrontent et que les idées ne manquent pas. Il me revient toutefois que cette section ne se réunit pas depuis un certain temps. Or nous aurions besoin de toute l’expertise du Conseil supérieur des Finances pour éclairer nos débats politiques.

Pouvez-vous m’informer, monsieur le ministre, quant à l’état actuel de sa composition, à la désignation en son sein de son président, à l’ordre de ses travaux dans un futur proche et à la date de la réunion de la nouvelle mouture du Conseil ?

De heer Ahmed Laaouej (PS). –

M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique. – Le nom des membres de la section du Conseil supérieur des finances et le processus électoral de désignation du président de cette section, qui doit encore intervenir, peuvent être consultés sur le site web du SPF des Finances. Ces noms sont donc publics tout comme la procédure électorale.

La section sera installée au plus tard à la fin du mois de novembre. Je souhaite notamment que, dès son installation, elle soit déjà saisie d’une première demande d’avis. Les principales propositions que je voudrais mettre à l’ordre du jour ont trait à la simplification fiscale. La rédaction de ces propositions était du reste prévue dans ma note politique. Elles devraient être prêtes pour la mi-novembre ; l’installation de la section devrait pouvoir se faire quinze jours plus tard.

De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken.

M. Ahmed Laaouej (PS). – Je me réjouis de cette bonne nouvelle. Nous avons en effet réellement besoin d’un Conseil supérieur des Finances en ordre de marche. Je trouve que le projet de M. le ministre est très intéressant. J’imagine que d’autres propositions lui seront transmises.

Pour le reste, je souhaite que le Conseil supérieur des Finances fasse du bon travail. Nous attendons avec impatience ses futurs rapports.

De heer Ahmed Laaouej (PS). –

Question orale de M. Gérard Deprez au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «le devoir de remplir une déclaration fiscale» (no 5‑685)

Mondelinge vraag van de heer Gérard Deprez aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de indieningsplicht van de belastingaangifte» (nr. 5‑685)

M. Gérard Deprez (MR). – En Belgique, six millions de personnes sont tenues de remettre chaque année une déclaration fiscale. Or, en 2011, 295 372 d’entre elles ne l’ont pas fait, selon un rapport du SPF Finances évoqué par « Het Belang van Limburg » et « De Gazet van Antwerpen ».

Que représente le manque à gagner de ces omissions ? Est-il en augmentation ? Quel est le profil des personnes concernées, ainsi que les raisons qu’elles invoquent pour ne pas remplir leur déclaration ? Pourquoi trois villes, Liège, Bruxelles et Anvers, sont-elles – selon le rapport – plus touchées que les autres ?

Dans le cadre des travaux budgétaires du gouvernement, je souhaiterais savoir quelles instructions ont été données aux fonctionnaires de votre département pour enrayer le phénomène, pour pousser les contribuables à se mettre en ordre et leur faire respecter l’obligation de rentrer une déclaration fiscale.

De heer Gérard Deprez (MR). –

M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique. – Mon administration prend les mesures nécessaires pour qu’un maximum de déclarations soient déposées et que les non-déposants soient taxés d’office. Par mesures nécessaires, il faut entendre l’envoi de rappels et l’application d’amendes. Pour l’impôt des personnes physiques, des lettres de rappel sont envoyées automatiquement depuis l’exercice 2010 aux contribuables qui, à l’expiration du délai, n’ont pas encore introduit leur déclaration. En outre, une action est menée avec le service des recherches pour procéder à des constatations sur place et pour inciter ces contribuables à déposer enfin une déclaration.

Le nombre de déclarations non déposées est en baisse. Pour l’exercice 2009, il y avait quelque 325 000 non-déclarants. Pour l’exercice 2011, leur nombre est tombé à 295 000, soit une diminution de près de 10%.

La raison pour laquelle les grandes villes, comme Anvers, Bruxelles et Liège, comptent davantage de non-déposants est démographique : ce sont surtout les jeunes, les étudiants de 18 à 25 ans, les contribuables aux revenus faibles voire nuls, les personnes exerçant pour la première fois une activité professionnelle indépendante et les personnes âgées de plus de 75 ans qui n’introduisent aucune déclaration. Ces groupes sont principalement représentés dans les grandes villes.

Malheureusement, il ne m’a pas encore été possible d’obtenir une estimation du manque à gagner ; cependant, il n’y a pas lieu d’en exagérer le montant, puisqu’il s’agit généralement de gens à faibles revenus.

De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken.

M. Gérard Deprez (MR). – Je remercie le ministre et ne lui tiens pas rigueur de ne pas disposer d’information sur tous les volets de ma question.

Dans cette période où nous cherchons des millions, il me paraît important de faire d’abord payer ceux qui le doivent et encaisser ce qui doit l’être, ce qui éviterait d’autres mesures plus difficiles à accepter.

De heer Gérard Deprez (MR). –

Question orale de M. Richard Miller au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «l’accord de la Commission européenne concernant la taxe sur les transactions financières» (no 5‑691)

Mondelinge vraag van de heer Richard Miller aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «het akkoord van de Europese Commissie inzake de heffing op financiële transacties» (nr. 5‑691)

M. Richard Miller (MR). – La Commission européenne a adopté mardi dernier une proposition qui permettra à dix pays membres de la zone euro d’instaurer une taxe sur les transactions financières. C’est une bonne nouvelle dans l’actualité financière et européenne. Le Conseil doit à présent donner son accord à la majorité qualifiée et le parlement européen, son approbation, ce qui, nous l’espérons, devrait être fait d’ici la fin de cette année.

Les vingt-sept n’ont pu se mettre d’accord pour instaurer cette taxe dans l’ensemble de l’Union européenne. Néanmoins, la Commission européenne a constaté que toutes les dispositions légales étaient réunies pour autoriser ces dix États à entrer dans un stade de coopération renforcée.

Nous ne pouvons que nous réjouir de cet avancement dans le processus d’intégration et d’amélioration du fonctionnement du marché unique pour l’ensemble de l’Union. Il s’agit également, comme l’a précisé José Manuel Barroso, d’une « question d’équité » en ces temps de crise.

Bien que l’étape qui vient d’être franchie soit importante, la question de l’affectation du produit de cette taxe reste posée et fait débat au sein des pays concernés. Selon les estimations, la mise en place de cette taxe permettrait de récolter près de dix milliards d’euros par an. Le commissaire européen chargé de la fiscalité devra faire une proposition détaillée concernant l’assiette et le taux de cette taxe, sur la base de la proposition faite par la Commission l’année dernière.

Au début de ce mois, l’Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe a voté un texte à ce sujet. Elle estime que l’Union européenne doit utiliser une part substantielle des recettes générées par cette taxe pour remédier aux dommages causés par la crise financière et économique, notamment en finançant des mesures en faveur du développement durable, de la création d’emplois, des besoins sociaux et des actions de solidarité internationale.

Pour quel type d’affectation des nouvelles recettes notre gouvernement plaide-t-il ? L’Allemagne s’oppose à ce que cette taxe serve à alimenter le budget européen, alors que la France et l’Autriche espèrent qu’une partie de ce produit sera versée à un « fonds pour l’éducation ». Je souhaiterais connaître la position de notre gouvernement dans ce débat.

Quelle est votre position face aux craintes de certains États, tels que le Royaume-Uni, la Suède et la Pologne, qui sont inquiets d’une possible fuite des capitaux vers d’autres places financières extra-européennes ou qui estiment que cette taxe ne sera efficace que si elle est adoptée à un niveau plus large, voire mondial ? Rappelons que si les vingt-sept appliquaient cette taxe sur les transactions financières, le produit de la taxe serait de l’ordre de 57 milliards d’euros.

Enfin, savez-vous déjà si cette taxe sur les transactions financières s’ajoutera purement et simplement à la taxe sur les opérations boursières ?

De heer Richard Miller (MR). –

M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique. – Après avoir signé la lettre par laquelle je sollicitais une action de la Commission européenne en vue du lancement d’une coopération renforcée, je ne peux qu’accueillir avec satisfaction l’annonce d’une proposition effective de la Commission européenne qui permettrait aux dix pays membres de la zone euro qui se sont manifestés en ce sens d’instaurer une taxe sur les transactions financières dans le cadre d’une coopération renforcée.

Comme M. Miller le souligne, cette proposition de décision autorisant une coopération renforcée doit encore être approuvée par le Conseil à la majorité qualifiée de tous ses membres, y compris ceux qui ne participeraient pas à la coopération renforcée, ainsi que par le parlement européen.

Ensuite seulement, la Commission déposera une proposition sur le fond. Il est très probable que cette proposition ne s’écartera pas fondamentalement de la proposition initiale du 28 septembre 2011.

Il est exact qu’il y a encore des divergences de vue entre les pays sur l’affectation de cette taxe, notamment entre la France et l’Allemagne.

La Commission propose, en ce qui concerne les ressources propres de l’Union, d’affecter deux tiers du produit d’une éventuelle taxe sur les transactions financières au budget communautaire.

De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken.

C’est une orientation dont la Belgique soutient le principe. Notre pays a toujours été favorable au renforcement des ressources propres de l’Union. Une telle affectation devrait être compensée par une réduction de la contribution nationale belge au budget européen, mais cette discussion sur l’affectation est encore, à ce stade, très préliminaire.

Les craintes exprimées par certains États, comme le Royaume-Uni, la Suède, la Pologne, relatives à une éventuelle fuite des capitaux vers des places financières extra-européennes sont partagées par tous. Cet aspect des choses constituera un point central dans les discussions du Conseil et avec le Parlement européen. Il ne faut pas nier ce risque mais il ne faut pas non plus qu’il nous paralyse et empêche un débat de fond sur l’instauration d’une taxe sur les transactions financières dont les motivations sont bien connues.

 

M. Richard Miller (MR). – Nous sommes bien conscients de l’attention que vous portez à ce dossier très important, monsieur le vice-premier ministre.

De heer Richard Miller (MR). –

Ordre des travaux

Regeling van de werkzaamheden

Mme la présidente. – Le Bureau propose l’ordre du jour suivant pour la semaine du 5 novembre :

De voorzitster. – Het Bureau stelt voor de week van 5 november deze agenda voor:

Jeudi 8 novembre 2012 à 15 heures

Débat d’actualité et questions orales.

Projet de loi portant assentiment à la Convention sur la sécurité sociale entre le Royaume de Belgique et la République d’Argentine, faite à Buenos Aires le 3 mars 2010 ; Doc. 5‑1778/1 et 2.

Projet de loi portant assentiment à la Convention sur la sécurité sociale entre le Royaume de Belgique et la République fédérative du Brésil, signée à Bruxelles le 4 octobre 2009 ; Doc. 5‑1785/1 et 2.

Projet de loi portant assentiment à l’Accord de transport aérien entre la Communauté européenne et ses États membres, d’une part, et les États-Unis d’Amérique, d’autre part, faits à Bruxelles le 25 avril 2007 et à Washington le 30 avril 2007 ; Doc. 5‑1707/1 et 2.

Projet de loi portant assentiment au Protocole, fait à Luxembourg le 24 juin 2010, modifiant l’Accord de transport aérien entre les États‑Unis d’Amérique, d’une part, et la Communauté européenne et ses États membres, d’autre part, signé les 25 et 30 avril 2007 ; Doc. 5‑1708/1 et 2.

Projet de loi portant assentiment à l’Accord multilatéral entre la Communauté européenne et ses États membres, la République d’Albanie, lancienne République yougoslave de Macédoine, la Bosnie‑Herzégovine, la République de Bulgarie, la République de Croatie, la République d’Islande, la République du Monténégro, le Royaume de Norvège, la Roumanie, la République de Serbie, et la Mission d’administraiton intérimaire des Nations unies au Kosovo sur la création d’un espace aérien commun européen, fait à Luxembourg le 9 juin 2006 ; Doc. 5‑1795/1 et 2.

Projet de loi portant assentiment aux actes internationaux suivants :
1º Convention internationale de 1990 sur la préparation, la lutte et la coopération en matière de pollution par les hydrocarbures, faite à Londres le 30 novembre 1990.
2º Protocole de 2000 sur la préparation, la lutte et la coopération contre les événements de pollution par les substances nocives et potentiellement dangereuses, fait à Londres le 15 mars 2000 ; Doc. 5‑1777/1 et 2.

Projet de loi portant assentiment à l’Accord entre le Royaume de Belgique et la République des Philippines sur l’exercice d’activités à but lucratif par certains membres de la famille du personnel de missions diplomatiques et de postes consulaires, signé à Bruxelles le 23 décembre 2009 ; Doc. 5‑1779/1 et 2.

Projet de loi portant assentiment à l’Accord entre le Gouvernement belge et le Gouvernement macédonien sur l’exercice d’activités à but lucratif par certains membres de la famille du personnel de missions diplomatiques et de postes consulaires, fait à Bruxelles le 6 juillet 2010 ; Doc. 5‑1780/1 et 2.

Projet de loi portant assentiment à l’Accord entre le Royaume de Belgique et la République d’Albanie sur l’exercice d’activités à but lucratif par certains membres de la famille du personnel de missions diplomatiques et de postes consulaires, fait à Bruxelles le 14 octobre 2010 ; Doc. 5‑1781/1 et 2.

Projet de loi portant assentiment à l’Accord entre le Royaume de Belgique et la République de Serbie sur l’exercice d’activités à but lucratif par certains membres de la famille du personnel de missions diplomatiques et de postes consulaires, fait à Belgrade le 17 février 2010 ; Doc. 5‑1782/1 et 2.

Projet de loi portant assentiment à l’Accord entre le Royaume de Belgique et le Gouvernement de la République fédérative du Brésil sur l’exercice d’activités à but lucratif des personnes à charge des agents diplomatiques et consulaires, signé à Bruxelles le 4 octobre 2009 ; Doc. 5‑1783/1 et 2.

Projet de loi portant assentiment à l’Accord entre le Royaume de Belgique et la Bosnie‑Herzégovine sur l’exercice d’activités à but lucratif par certains membres de la famille du personnel de missions diplomatiques et de postes consulaires, fait à Bruxelles le 28 octobre 2010 ; Doc. 5‑1789/1 et 2.

Projet de loi portant assentiment à l’Échange de lettres entre le Royaume de Belgique et l’Organisation du Traité de l’Atlantique Nord concernant l’ouverture et l’exploitation d’une pharmacie sur le siège permanent de l’Organisation du Traité de l’Atlantique Nord, signées à Bruxelles le 3 février 2009 et le 3 mars 2009 ; Doc. 5‑1788/1 et 2.

Prise en considération de propositions.

À partir de 17 heures : Votes nominatifs sur l’ensemble des projets de loi dont la discussion est terminée.

Donderdag 8 november 2012 om 15 uur

Actualiteitendebat en mondelinge vragen.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Republiek Argentinië, gedaan te Buenos Aires op 3 maart 2010; Stuk 5‑1778/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Federale Republiek Brazilië, ondertekend te Brussel op 4 oktober 2009; Stuk 5‑1785/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten, enerzijds, en de Verenigde Staten van Amerika, anderzijds, gedaan te Brussel op 25 april 2007 en te Washington op 30 april 2007; Stuk 5‑1707/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol, gedaan te Luxemburg op 24 juni 2010, tot wijziging van de Luchtvervoersovereenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten, ondertekend op 25 en 30 april 2007; Stuk 5‑1708/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met de Multilaterale Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Bulgarije, de Republiek Kroatië, de Republiek IJsland, de Republiek Montenegro, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Servië, Roemenië en de Missie van de Verenigde Naties voor interimbestuur in Kosovo (UNMIK) betreffende de totstandbrenging van een Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte, gedaan te Luxemburg op 9 juni 2006; Stuk 5‑1795/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met volgende internationale akten:
1º Internationaal Verdrag van 1990 inzake de voorbereiding op, de bestrijding van en de samenwerking bij olieverontreiniging, gedaan te Londen op 30 november 1990.
2º Protocol van 2000 inzake de voorbereiding op, de bestrijding van en de samenwerking bij de voorvallen van verontreiniging door schadelijke en potentieel gevaarlijke stoffen, gedaan te Londen op 15 maart 2000; Stuk 5‑1777/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek der Filipijnen inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door bepaalde gezinsleden van het diplomatiek en consulair personeel, gedaan te Brussel op 23 december 2009; Stuk 5‑1779/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgische Regering en de Macedonische Regering inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door bepaalde gezinsleden van het diplomatiek en consulair personeel, gedaan te Brussel op 6 juli 2010; Stuk 5‑1780/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Albanië inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door bepaalde gezinsleden van het diplomatiek en consulair personeel, gedaan te Brussel op 14 oktober 2010; Stuk 5‑1781/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Servië inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door bepaalde gezinsleden van het diplomatiek en consulair personeel, gedaan te Belgrado op 17 februari 2010; Stuk 5‑1782/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Regering van de Federale Republiek Brazilië inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door bepaalde gezinsleden van het diplomatiek en consulair personeel, gedaan te Brussel op 4 oktober 2009; Stuk 5‑1783/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en Bosnië en Herzegovina inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door bepaalde gezinsleden van het diplomatiek en consulair personeel, gedaan te Brussel op 28 oktober 2010; Stuk 5‑1789/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met de Uitwisseling van brieven tussen het Koninkrijk België en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie betreffende de opening en de uitbating van een apotheek in de zetel van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, ondertekend te Brussel op 3 februari 2009 en 3 maart 2009; Stuk 5‑1788/1 en 2.

Inoverwegingneming van voorstellen.

Vanaf 17 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde wetsontwerpen in hun geheel.

  Le Sénat est d’accord sur cet ordre des travaux.

  De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Mme la présidente. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

La prochaine séance aura lieu le jeudi 8 novembre à 15 h.

De voorzitster. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op donderdag 8 november om 15 uur.

(La séance est levée à 17 h.)

(De vergadering wordt gesloten om 17 uur.)

Excusés

Berichten van verhindering

Mme Defraigne et M. Ide, pour d’autres devoirs, demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Defraigne en de heer Ide, wegens andere plichten.

  Pris pour information.

  Voor kennisgeving aangenomen.

Annexe

Bijlage

Propositions prises en considération

In overweging genomen voorstellen

Propositions de loi

Wetsvoorstellen

Article 77 de la Constitution

Artikel 77 van de Grondwet

Proposition de loi modifiant la loi organique du 8 juillet 1976 des centres publics d’action sociale et la nouvelle loi communale, en ce qui concerne les connaissances linguistiques des mandataires locaux dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale (de M. Karl Vanlouwe; Doc. 5‑1819/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en van de Nieuwe Gemeentewet, wat de taalkennis van lokale mandatarissen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad betreft (van de heer Karl Vanlouwe; Stuk 5‑1819/1).

  Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

  Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

Article 81 de la Constitution

Artikel 81 van de Grondwet

Proposition de loi modifiant l’arrêté royal du 1er décembre 1975 portant règlement général sur la police de la circulation routière et de l’usage de la voie publique, en vue de relever la vitesse maximale autorisée sur les autoroutes (de Mme Anke Van dermeersch et consorts; Doc. 5‑1813/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, om de maximumsnelheid op de autosnelwegen te verhogen (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s. ; Stuk 5‑1813/1).

  Commission des Finances et des Affaires économiques

  Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

Proposition de loi modifiant la réglementation en matière de travail d’étudiant en vue d’instaurer la possibilité d’effectuer des prestations de travail sur la base de demi-journées (de M. Dirk Claes; Doc. 5‑1814/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de regelgeving inzake de studentenarbeid teneinde de tewerkstelling op basis van halve dagen mogelijk te maken (van de heer Dirk Claes; Stuk 5‑1814/1).

  Commission des Affaires sociales

  Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

Proposition de loi modifiant la loi du 6 juillet 2007 relative à la procréation médicalement assistée et à la destination des embryons surnuméraires et des gamètes, en vue d’instaurer une obligation d’échange d’informations structuré préalablement à chaque traitement de l’infertilité (de Mme Elke Sleurs et consorts; Doc. 5‑1816/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en de gameten, met het oog op de invoering van een verplichte gestructureerde informatie-uitwisseling voorafgaand aan elke vruchtbaarheidsbehandeling (van mevrouw Elke Sleurs c.s. ; Stuk 5‑1816/1).

  Commission des Affaires sociales

  Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

Proposition de loi modifiant la loi relative à la conciliation entre l’emploi et la qualité de vie du 10 août 2001 afin d’octroyer la possibilité aux pères de prendre deux jours de congé de paternité avant la date présumée de l’accouchement (de Mme Fabienne Winckel; Doc. 5‑1817/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven, teneinde vaders de mogelijkheid te geven twee dagen vaderschapsverlof te nemen vóór de vermoedelijke dag van de bevalling (van mevrouw Fabienne Winckel ; Stuk 5‑1817/1).

  Commission des Affaires sociales

  Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

Proposition de loi visant à déterminer les prestations minimales des syndics de copropriété pour la gestion d’un immeuble (de Mme Fabienne Winckel; Doc. 5‑1818/1).

Wetsvoorstel tot vaststelling van de minimale dienstverlening van de syndicus voor het beheer van een gebouw in mede-eigendom (van mevrouw Fabienne Winckel ; Stuk 5‑1818/1).

  Commission de la Justice

  Commissie voor de Justitie

Propositions de loi spéciale

Voorstellen van bijzondere wet

Article 77 de la Constitution

Artikel 77 van de Grondwet

Proposition de loi spéciale modifiant les lois spéciales du 8 août 1980 de réformes institutionnelles et du 12 janvier 1989 relative aux institutions bruxelloises (de Mme Zakia Khattabi, MM. Dirk Claes, Philippe Mahoux et Bert Anciaux, Mme Christine Defraigne, MM. Rik Daems et Francis Delpérée et Mme Freya Piryns; Doc. 5‑1815/1).

Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wetten van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen (van mevrouw Zakia Khattabi, de heren Dirk Claes, Philippe Mahoux en Bert Anciaux, mevrouw Christine Defraigne, de heren Rik Daems en Francis Delpérée en mevrouw Freya Piryns; Stuk 5‑1815/1).

  Commission des Affaires institutionnelles

  Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden

Composition de commissions

Samenstelling van commissies

Le Sénat est saisi de demandes tendant à modifier la composition de certaines commissions:

Bij de Senaat zijn voorstellen ingediend tot wijziging van de samenstelling van bepaalde commissies :

  Commission des Affaires sociales:

  Commissie voor de Sociale Aangelegenheden :

Mme Leona Detiège remplace Mme Marleen Temmerman comme membre effectif.

Mevrouw Leona Detiège vervangt mevrouw Marleen Temmerman als effectief lid.

  Comité d’avis pour l’égalité des chances femmes-hommes :

  Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen :

Mme Leona Detiège remplace Mme Marleen Temmerman comme membre.

Mevrouw Leona Detiège vervangt mevrouw Marleen Temmerman als lid.

Demandes d’explications

Vragen om uitleg

Le Bureau a été saisi des demandes d’explications suivantes :

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen :

  de M. Piet De Bruyn au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur “la légalisation des colonies israëliennes” (no 5‑2567)

  van de heer Piet De Bruyn aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over « de legalisering van de Israëlische kolonies » (nr. 5‑2567)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

  de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur “les paris sportifs de la Loterie nationale” (no 5‑2568)

  van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over « de sportweddenschappen bij de Nationale Loterij » (nr. 5‑2568)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

  de M. Bert Anciaux au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement sur “la destination de la collection d’art moderne des Musées Royaux des Beaux-Arts de Belgique” (no 5‑2569)

  van de heer Bert Anciaux aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking over « de bestemming van de collectie moderne kunst van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België » (nr. 5‑2569)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

  de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur “la désignation d’un nouveau membre du Conseil général de la Banque centrale européenne” (no 5‑2570)

  van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over « de aanstelling van een nieuw lid bij de Algemene Raad van de Europese Centrale Bank » (nr. 5‑2570)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

  de M. Patrick De Groote au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur “les négociations en vue d’un “Arms Trade Treaty”“(no 5‑2571)

  van de heer Patrick De Groote aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over « de onderhandelingen met het oog op een « Arms Trade Treaty »« (nr. 5‑2571)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

  de M. Patrick De Groote au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur “l’utilisation de bombes à sous-munitions russes au cours de la guerre civile syrienne” (no 5‑2572)

  van de heer Patrick De Groote aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over « het gebruik van Russische clustermunitie in de Syrische burgeroorlog » (nr. 5‑2572)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

  de Mme Lieve Maes au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement sur « les problèmes techniques des motrices MW 41 de la SNCB » (no 5‑2573)

  van mevrouw Lieve Maes aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking over « de technische problemen van de motorwagens MW 41 van de NMBS » (nr. 5‑2573)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

  de M. Gérard Deprez à la vice-première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur “l’extension de “Police-on-web”“(no 5‑2574)

  van de heer Gérard Deprez aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over « de uitbreiding van « Police-on-web »« (nr. 5‑2574)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

  de M. Gérard Deprez à la vice-première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur “le plan global pour lutter contre la violence à l’égard des policiers” (no 5‑2575)s

  van de heer Gérard Deprez aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over « het globaal plan ter bestrijding van het geweld tegen politiediensten » (nr. 5‑2575)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administrative

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

  de M. Patrick De Groote au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur “les armes d’attaque F2000 belges aux mains de l’organisation palestinienne terroriste “Jihad islamique”“(no 5‑2576)

  van de heer Patrick De Groote aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over « de Belgische F2000‑aanvalswapens in handen van de Palestijnse terroristische organisatie « Islamitische Jihad »« (nr. 5‑2576)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

  de M. Patrick De Groote à la ministre de la Justice sur “les armes d’attaque F2000 belges aux mains de l’organisation palestinienne terroriste “Jihad islamique”“(no 5‑2577)

  van de heer Patrick De Groote aan de minister van Justitie over « de Belgische F2000‑aanvalswapens in handen van de Palestijnse terroristische organisatie « Islamitische Jihad »« (nr. 5‑2577)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

  de M. Karl Vanlouwe au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur “le Mali” (no 5‑2578)

  van de heer Karl Vanlouwe aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over « Mali » (nr. 5‑2578)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

  de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur “l’application Facebook permettant l’inscription en tant que donneur d’organes” (no 5‑2579)

  van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over « de Facebook-applicatie om zich te registreren als orgaandonor » (nr. 5‑2579)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

  de M. Louis Ide au secrétaire d’État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées sur “le Fonds Amiante” (no 5‑2580)

  van de heer Louis Ide aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap over « het Asbestfonds » (nr. 5‑2580)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

  de Mme Cécile Thibaut au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement sur « la politique de la tarification des trajets transfrontaliers des Chemins de fer luxembourgeois et de la Société nationale des chemins de fer belges » (no 5‑2581)

  van mevrouw Cécile Thibaut aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking over « het tariferingsbeleid inzake grensoverschrijdende trajecten van de Chemins de fer luxembourgeois en de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen » (nr. 5‑2581)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

  de Mme Dominique Tilmans au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur « les réductions d’impôts sur l’achat de voitures électriques » (no 5‑2582)

  van mevrouw Dominique Tilmans aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over « de belastingsvermindering bij aankoop van een elektrische wagen » (nr. 5‑2582)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

  de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur “le traitement des chiffres de la criminalité” (no 5‑2583)

  van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over « het omgaan met de criminaliteitscijfers » (nr. 5‑2583)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

  de Mme Helga Stevens au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement sur « le service « Securail »« (no 5‑2584)

  van mevrouw Helga Stevens aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking over « de dienst « Securail »« (nr. 5‑2584)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

  de M. Karl Vanlouwe au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur “la nomination d’un nouveau directeur général aux Affaires bilatérales du Service public fédéral des Affaires étrangères” (no 5‑2585)

  van de heer Karl Vanlouwe aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over « de aanduiding van een nieuwe directeur-generaal Bilaterale Zaken op de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken » (nr. 5‑2585)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

  de M. Francis Delpérée à la ministre de la Justice sur “l’arriéré judiciaire au Tribunal du travail de Namur-Dinant en matière de règlement collectif de dettes” (no 5‑2586)

  van de heer Francis Delpérée aan de minister van Justitie over « de gerechtelijke achterstand bij de arbeidsrechtbank van Namen-Dinant inzake collectieve schuldenregeling » (nr. 5‑2586)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale

Brussels Hoofdstedelijk Parlement

Par message du 17 octobre 2012, le Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale a fait connaître au Sénat qu’il s’est constitué en sa séance de ce jour.

Bij boodschap van 17 oktober 2012 heeft het Brussels Hoofdstedelijk Parlement aan de Senaat laten weten dat het zich ter vergadering van die dag geconstitueerd heeft.

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen

Assemblée de la Commission communautaire flamande

Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie

Par message du 19 octobre 2012, l’Assemblée de la Commission communautaire flamande a fait connaître au Sénat qu’elle s’est constituée en sa séance de ce jour.

Bij boodschap van 19 oktober 2012 heeft de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie aan de Senaat laten weten dat hij zich ter vergadering van die dag geconstitueerd heeft.

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

Assemblée réunie de la Commission communautaire commune du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale

Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement

Par message du 18 octobre 2012, l’Assemblée réunie de la Commission communautaire commune du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale a fait connaître au Sénat qu’elle s’est constituée en sa séance de ce jour.

Bij boodschap van 18 oktober 2012 heeft de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement aan de Senaat laten weten dat zij zich ter vergadering van die dag geconstitueerd heeft.

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

Assemblée de la Commission communautaire française

Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie

Par message du 19 octobre 2012, l’Assemblée de la Commission communautaire française a fait connaître au Sénat qu’elle s’est constituée en sa séance de ce jour.

Bij boodschap van 19 oktober 2012 heeft de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie aan de Senaat laten weten dat zij zich ter vergadering van die dag geconstitueerd heeft.

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

Évocation

Evocatie

Par message du 22 octobre 2012, le Sénat a informé la Chambre des représentants de la mise en œuvre, ce même jour, de l’évocation du projet de loi qui suit :

De Senaat heeft bij boodschap van 22 oktober 2012 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van het volgend wetsontwerp :

Projet de loi réformant les régimes d’incapacité et instaurant un nouveau statut de protection conforme à la dignité humaine (Doc. 5‑1774/1).

Wetsontwerp tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid (Stuk 5‑1774/1).

  Le projet de loi a été envoyé à la commission de la Justice.

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Non-évocations

Niet-evocaties

Par messages du 23 octobre 2012, le Sénat a retourné à la Chambre des représentants, en vue de la sanction royale, les projets de loi non évoqués qui suivent:

De Senaat heeft bij boodschappen van 23 oktober 2012 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van de volgende wetsontwerpen :

Projet de loi modifiant la loi du 21 décembre 1998 relative à la sécurité lors des matchs de football (Doc. 5‑1771/1).

Wetsontwerptot wijziging van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden (Stuk 5‑1771/1).

Projet de loi modifiant l’article 12 de la loi du 5 mai 1997 relative à la coordination de la politique fédérale de développement durable (Doc. 5‑1773/1).

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 12 van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling (Stuk 5‑1773/1).

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

Message de la Chambre

Boodschap van de Kamer

Par message du 18 octobre 2012, la Chambre des représentants a transmis au Sénat, tel qu’il a été adopté en sa séance du même jour :

Bij boodschap van 18 oktober 2012 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werd aangenomen:

Artikel 77 van de Grondwet

Article 77 de la Constitution

Projet de loi portant assentiment à l’Accord de coopération du 17 octobre 2011 entre l’Etat fédéral, la Région flamande, la Région wallonne et la Région de Bruxelles-Capitale relatif à l’enregistrement, l’évaluation et l’autorisation des substances chimiques ainsi qu’aux restrictions applicables à ces substances (REACH) (Doc. 5‑1812/1).

Wetsontwerp houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord van 17 oktober 2011 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (Stuk 5‑1812/1).

  Le projet de loi a été envoyé à la commission des Affaires sociales.

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Dépôt d’un projet de loi

Indiening van een wetsontwerp

Le Gouvernement a déposé le projet de loi ci-après :

De Regering heeft volgend wetsontwerp ingediend:

Projet de loi portant assentiment à la Convention sur la protection du patrimoine culturel subaquatique, adoptée à Paris le 2 novembre 2001 (Regering ; Doc. 5‑1822/1).

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag ter bescherming van het cultureel erfgoed onder water, aangenomen te Parijs op 2 november 2001 (Regering; Stuk 5‑1822/1).

  Le projet de loi a été envoyé à la commission des Relations extérieures et de la Défense.

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Cour constitutionnelle – Arrêts

Grondwettelijk Hof – Arresten

En application de l’article 113 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van :

  l’arrêt no 119/2012, rendu le 18 octobre 2012, en cause la question préjudicielle concernant les articles 8, 9, 16 et 17 de la loi du 10 novembre 2006 relative aux heures d’ouverture dans le commerce, l’artisanat et les services, posée par le Tribunal de commerce d’Anvers (numéro du rôle 5232) ;

  het arrest nr. 119/2012, uitgesproken op 18 oktober 2012, inzake de prejudiciële vraag over de artikelen 8, 9, 16 en 17 van de wet van 10 november 2006 betreffende de openingsuren in handel, ambacht en dienstverlening, gesteld door de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen (rolnummer 5232) ;

  l’arrêt no 120/2012, rendu le 18 octobre 2012, en cause la question préjudicielle relative à l’article 65 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, posée par la Cour du travail de Mons (numéro du rôle 5276) ;

  het arrest nr. 120/2012, uitgesproken op 18 oktober 2012, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 65 van de arbeidswet van 16 maart 1971, gesteld door het Arbeidshof te Bergen (rolnummer 5276) ;

  l’arrêt no 121/2012, rendu le 18 octobre 2012, en cause la question préjudicielle relative à l’article 7.4.1 du Code flamand de l’aménagement du territoire (coordination du 15 mai 2009), posée par le Tribunal de première instance d’Anvers (numéro du rôle 5286) ;

  het arrest nr. 121/2012, uitgesproken op 18 oktober 2012, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 7.4.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (coördinatie van 15 mei 2009), gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (rolnummer 5286) ;

  l’arrêt no 122/2012, rendu le 18 octobre 2012, en cause la question préjudicielle relative à l’article 36 des lois sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, posée par le Conseil d’Etat (numéro du rôle 5294) ;

  het arrest nr. 122/2012, uitgesproken op 18 oktober 2012, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 36 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, gesteld door de Raad van State (rolnummer 5294) ;

  l’arrêt no 123/2012, rendu le 18 octobre 2012, en cause la question préjudicielle concernant l’article 63 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, posée par le Tribunal du travail de Bruxelles (numéro du rôle 5299) ;

  het arrest nr. 123/2012, uitgesproken op 18 oktober 2012, inzake de prejudiciële vraag over artikel 63 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Brussel (rolnummer 5299) ;

  l’arrêt no 124/2012, rendu le 18 octobre 2012, en cause la question préjudicielle relative aux articles 50, alinéa 2, 1034 et 1419 du Code judiciaire, posée par le juge des saisies de Gand (numéro du rôle 5346).

  het arrest nr. 124/2012, uitgesproken op 18 oktober 2012, inzake de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 50, tweede lid, 1034 en 1419 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de beslagrechter te Gent (rolnummer 5346).

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van :

  la question préjudicielle concernant l’article 4 de la loi du 21 juin 1985 relative aux conditions techniques auxquelles doivent répondre tout véhicule de transport par terre, ses éléments ainsi que les accessoires de sécurité, posée par le Tribunal de police de Termonde (numéro du rôle 5493) ;

  de prejudiciële vraag over artikel 4 van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen, gesteld door de Politierechtbank te Dendermonde (rolnummer 5493) ;

  la question préjudicielle relative à l’article 30bis de la loi du 27 juin 1969 révisant l’arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, posée par le Tribunal de commerce de Liège (numéro du rôle 5494) ;

  de prejudiciële vraag over artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gesteld door de Rechtbank van Koophandel te Luik (rolnummer 5494) ;

  la question préjudicielle relative à l’article 186 de la loi du 30 décembre 2009 portant des dispositions diverses, posée par la Cour du travail de Liège (numéro du rôle 5495) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 186 van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen, gesteld door het Arbeidshof te Luik (rolnummer 5495) ;

  la question préjudicielle concernant l’article 29bis, §1er, alinéa 2, de la loi du 21 novembre 1989 relative à l’assurance obligatoire de la responsabilité en matière de véhicules automoteurs, tel que cet article a été modifié par l’article 2 de la loi du 19 janvier 2001 modifiant diverses dispositions relatives au régime de l’indemnisation automatique des usagers de la route les plus vulnérables et des passagers de véhicules, posée par le Tribunal de police de Bruxelles (numéro du rôle 5498).

  de prejudiciële vraag over artikel 29bis, §1, tweede lid, van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, zoals dat artikel werd gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 19 januari 2001 tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de regeling inzake automatische vergoeding van de schade, geleden door zwakke weggebruikers en passagiers van motorrijtuigen, gesteld door de Politierechtbank te Brussel (rolnummer 5498).

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

Cour constitutionnelle – Recours

Grondwettelijk Hof – Beroepen

En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van :

  le recours en annulation totale ou partielle (les articles 2 et 3) de la loi du 15 mars 2012 « modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers et la loi du 17 mai 2006 relative au statut juridique externe des personnes condamnées à une peine privative de liberté et aux droits reconnus à la victime dans le cadre des modalités d’exécution de la peine », introduit par l’asbl « Association pour le droit des Etrangers » et autres (numéro du rôle 5488).

  het beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging (de artikelen 2 en 3) van de wet van 15 maart 2012 “tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging [en de verwijdering van vreemdelingen] en de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten”, ingesteld door de vzw”Association pour le droit des Etrangers” en anderen (rolnummer 5488).

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

Entreprises publiques économiques – bpost

Economische Overheidsbedrijven – bpost

Par lettre du 24 juillet 2012, le CEO de bpost a transmis au Sénat, conformément à l’article 27, §3, de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, le rapport annuel pour 2011.

Bij brief van 24 juli 2012 heeft de CEO van bpost, overeenkomstig artikel 27, §3, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag voor 2011.

  Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

  Verzonden aan de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Comité consultatif de Bioéthique de Belgique

Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek

Par lettres des 16 et 19 octobre 2012, le président du Comité consultatif de Bioéthique a transmis au Sénat:

Bij brieven van 16 en 19 oktober 2012 heeft de voorzitter van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek aan de Senaat overgezonden :

  l’avis no 52 du 12 mars 2012 concernant les aspects éthiques de certaines dispositions des réglementations européenne et belge en matière de tissus et cellules humains utilisés dans le cadre de la médecine reproductive ;

  het advies nr. 52 van 12 maart 2012 betreffende de ethische aspecten van enkele bepalingen van de Europese en Belgische regelgeving op het gebied van menselijke weefsels en cellen die worden gebruikt in het kader van de reproductieve geneeskunde ;

  l’avis no 53 du 14 mai 2012 relatif au refus de soins médicaux par une femme enceinte ayant une incidence sur le fœtus ;

  het advies nr. 53 van 14 mei 2012 betreffende de weigering van medische zorgen door een zwangere vrouw met gevolgen voor haar foetus ;

  Envoi à la commission des Affaires sociales et à la commission de la Justice

  Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden en naar de commissie voor de Justitie.