5‑295COM Sénat de Belgique Session ordinaire 2013‑2014 Intérieur et Affaires administratives Mardi 1er avril 2014 Séance du matin |
5‑295COM Belgische Senaat Gewone Zitting 2013‑2014 Binnenlandse Zaken en
Administratieve Aangelegenheden Dinsdag 1 april 2014 Ochtendvergadering |
Compte rendu provisoire Non encore approuvé par les orateurs. |
Voorlopig verslag Nog niet goedgekeurd door de sprekers. |
Sommaire |
Inhoudsopgave |
Requalification en question écrite avec remise de la réponse.
|
Herkwalificatie als schriftelijke vraag met overhandiging van het antwoord
|
Présidence
de M. Philippe Moureaux (La séance
est ouverte à 10 h 40.) |
Voorzitter:
de heer Philippe Moureaux (De
vergadering wordt geopend om 10.40 uur.) |
Demande d’explications de M. Huub Broers à
la vice-première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des
Chances sur «la langue utilisée par l’administration dans les adresses des
citoyens domiciliés dans une commune à facilités» (no 5‑4879) |
Vraag om uitleg van
de heer Huub Broers aan de vice-eersteminister en minister van
Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «de taal die de overheidsdiensten
gebruiken bij het adresseren van brieven aan burgers die in een
faciliteitengemeente gedomicilieerd zijn» (nr. 5‑4879)
|
M. Huub Broers (N‑VA). – |
De heer Huub
Broers (N‑VA). – Bij de
identiteit en de gegevens van elke inwoner van het land behoort een vast
adres. Dat vast adres wordt door de betrokkene aangegeven en door de lokale
diensten ingevoerd in een welbepaalde taal: het Nederlands, het Frans of het
Duits. Niemand heeft een tweetalig adres, ook niet in Brussel of in de
faciliteitengemeenten. In Brussel en de faciliteitengemeenten geven de
inwoners wel zelf aan in welke van de officiële talen van de gemeente het
adres moet worden ingevoerd. Toch ontvangen inwoners van bepaalde
faciliteitengemeenten officiële berichten, ook processen-verbaal, met het
adres in een andere taal dan die ze zelf hebben opgegeven. Ik geef een
paar, fictieve, voorbeelden uit mijn eigen gemeente. Een inwoner van de Berneauweg schrijft zich in op het adres Route de Berneau en toch ontvangt hij van de dienst Onmiddellijke
Inningen een brief op het adres Berneauweg. Een
inwoner van de Weersterweg ontvangt daarentegen, ondanks zijn inschrijving in
het Nederlands, eenzelfde aanmaning op Route de Warsage. In beide
gevallen is er sprake van een incorrecte behandeling van de desbetreffende
stukken door de betrokken diensten. Het is alleszins een overtreding van de
taalwetgeving. Het risico bestaat dat documenten daardoor niet ontvangen
worden of zelfs nietig kunnen worden verklaard. bPost levert de
briefwisseling niet altijd meer af wanneer het adres van de betrokkene niet
helemaal correct genoteerd is. Waarom krijgen inwoners van
faciliteitengemeenten dan wel officiële post toegestuurd op een adres dat
niet opgemaakt is in de taal die ze zelf opgaven bij het lokale bestuur? Hanteert men
bij het Rijksregister soms één enkele straatcode en maakt men daarbij geen
onderscheid tussen de talen, maar baseert men zich op de eerste alfabetische
letter van de straatnaam? Dat is volgens mij het probleem, want de R van
Route de Warsage staat vóór de W van Weersterweg,
en de B van Berneauweg staat vóór de R van de Route
de Berneau. Wat zal de
minister ondernemen om verdere problemen te vermijden? |
Mme Joëlle
Milquet, vice-première
ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances. – |
Mevrouw Joëlle
Milquet, vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen.
– Het decoderingsbestand van de straatnamen in het Rijksregister bevat,
volgens het algemene principe, de digitale code van elke straatnaam in België
en de omzetting van de code in de landstalen. Er zijn dus
drie zones in het bestand: het Nederlands voor de Nederlandstalige gemeenten,
het Frans voor de Franstalige gemeenten en het Duits voor de gemeenten van
het Duitse taalgebied. De gemeenten in Vlaanderen ontvangen automatisch de
Nederlandstalige versie van de straatnamen. Het is enkel op verzoek van de
burger in de Vlaamse gemeenten met taalfaciliteiten dat een afdruk in het
Frans mogelijk is. Ik meen dus dat
het Rijksregister de taalwet correct toepast. Uiteraard zijn in de praktijk,
in een individueel geval, steeds vergissingen mogelijk, bijvoorbeeld bij de
informaticatoepassing. In dat geval kan de burger reageren bij de gemeente of
de betrokken overheidsdienst, waarna de nodige correctie kan worden
aangebracht. Ik verzoek de heer Broers een kopie van het dossier met specifieke gevallen waarvan hij op de hoogte is, aan mijn diensten bij het Rijksregister te bezorgen, opdat ze deze specifieke situaties kunnen onderzoeken. Tot dusver heb ik geen kennis van zo’n dossier. |
M. Huub Broers (N‑VA). – |
De heer Huub
Broers (N‑VA). – Ik
deel de mening van de minister dat de fout niet bij het Rijksregister ligt,
maar bij andere diensten die het adressenbestand van het Rijksregister
gebruiken. Het is misschien inderdaad best om bezwaar aan te tekenen bij de
dienst die de briefwisseling verzonden heeft. Bij mijn weten
bestaat er een arrest dat bepaalt dat een proces-verbaal dat bijvoorbeeld in
Luik in het Frans is opgesteld, een Nederlandstalig adres moet dragen indien
het aan een inwoner van het Nederlands taalgebied of aan een Nederlandstalige
inwoner van een faciliteitengemeente gestuurd wordt. |
Vraag om uitleg van
de heer Yves Buysse aan de vice-eersteminister en
minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «de opvolging van het
rapport van de arbeidsinspectie met betrekking tot de zichtbaarheid van
politie» (nr. 5‑4964)
|
|
M. Yves Buysse (VB). – |
De heer Yves
Buysse (VB). – Drie jaar geleden stelde een rapport van
de arbeidsinspectie dat de zichtbaarheid van de politie-uniformen ondermaats
is, omdat ze te donker zijn en geen afdoende reflectiebanden hebben, en dat
de uniformen bijgevolg dringend moesten worden aangepast. Volgens het rapport
voldeed de politiekledij niet aan het koninklijk besluit dat de
veiligheidskledij van werknemers regelt, noch aan de algemeen geldende
Europese veiligheidsnormen. Zeker voor de agenten die ’s nachts
opdrachten moeten vervullen op de openbare weg, stelde zich een ernstig
probleem. Het advies van de inspectie was bindend. In een reactie gaf de
politietop toe dat er een probleem was en dat ze de zaak verder zou volgen. Welke
engagementen hebben de politieoverheden destijds aangegaan? Welke
verbeteringen werden er de voorbije drie jaar aangebracht om de zichtbaarheid
van de ordediensten te verhogen? Welke maatregelen moeten nog worden
uitgevoerd? Heeft de arbeidsinspectie de voorbije drie jaar nog gelijkaardige
processen-verbaal opgemaakt tegen bepaalde politiekorpsen? |
Mme Joëlle
Milquet, vice-première
ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances. – |
Mevrouw Joëlle
Milquet, vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke
Kansen. – Hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 10 juni 2006
handelt onder meer over de algemene functie-uitrusting van de
politieambtenaren, waaronder de verkeersmantel en de verkeersovergooier. Alhoewel in het
koninklijk besluit nergens vereist wordt dat die hogezichtbaarheidskledij
aan de toenmalige normen moet voldoen, voldeden de retroreflecterende
banden en de fluorescerende stof wel aan die normen, maar werd de volledige
kledij niet gecertificeerd. Naast die twee hogezichtbaarheidstukken uit de functie-uitrusting bevat
de basisuitrusting ook marineblauwe regenkledij. Aangezien die kledij bedoeld
is om in slechte weersomstandigheden te worden gedragen, is ze voorzien van
twee retroreflecterende banden van elk vijftig
millimeter op de mouwen, romp en broekspijpen, waardoor de zichtbaarheid
wordt verhoogd. Als gevolg van
het advies van de FOD WASO werden de twee bovenvermelde hogezichtbaarheidstukken
aangepast aan de ISO‑norm klasse 3. Het eerste bestek betrof de verkeersparka
2010R3056, die in 2011gegund werd en waarvoor we momenteel wachten op een passet en op het bijkomend certificaat. Het tweede bestek
betrof de verkeersovergooier 2011R3467, die gegund werd in 2013. Momenteel
zijn we in de fase van de leveringen en is het certificaat klasse 3 ter
beschikking, Ondertussen is
er een nieuwe hogezichtbaarheidsnorm IS0 20471, die
bepaalt dat bij high risk – wanneer de verkeerssnelheid meer dan 60 km
per uur bedraagt – klasse 3‑kledij moet worden voorgeschreven. De aangekochte
kledij voldoet aan die norm. Ook de specifieke uitrusting van de
scheepvaartpolitie en van de gemotoriseerde politie voldoet aan die klasse 3‑norm. De vervanging
van de oude overgooiers en mantels door parka’s en overgooiers van klasse 3
is gepland. Ook de informatie aan de politiezones en de juridische omkadering
wordt uitgewerkt. Ik beschik niet
over gegevens betreffende processen-verbaal van de arbeidsinspectie jegens de
politie. |
Demande d’explications de Mme Dalila Douifi à la secrétaire d’État à l’Asile et la Migration, à l’Intégration
sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur «les demandes d’asile de
personnes arrivées en Belgique via la Bulgarie» (no 5‑4952) |
Vraag om uitleg van mevrouw Dalila Douifi
aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie
en Armoedebestrijding over «de aanvragen van asielzoekers die via Bulgarije
in België zijn terechtgekomen» (nr. 5‑4952)
|
Mme Dalila
Douifi (sp.a). – |
Mevrouw Dalila Douifi (sp.a). – Op 18 februari jongstleden stelde mevrouw Dumery in de commissie voor de Binnenlandse Zaken van de Kamer een vraag over de toepassing van
de Dublinverordening voor asielzoekers die via Bulgarije in België aankomen.
De staatssecretaris antwoordde toen dat de gedwongen uitvoering van de
Dublinbeslissingen tijdelijk wordt opgeschort en dat betrokken asielzoekers
dus tijdelijk niet naar Bulgarije worden teruggestuurd. Tijdens
de maandelijkse contactvergadering van het Belgisch Comité voor hulp aan
vluchtelingen op 11 maart is echter gebleken dat de betrokken
asielzoekers nog steeds een Dublinbeslissing ontvangen, zijnde een bijlage 26quater,
waarbij wordt gesteld dat niet België, maar Bulgarije verantwoordelijk is. De
Dublinverordening dient om de staat aan te wijzen die verantwoordelijk is
voor de behandeling van de asielaanvraag, zodat asielzoekers niet aan asylum shopping
kunnen doen en ook niet gedurende lange tijd van de ene lidstaat naar de
andere worden verwezen zonder dat hun aanvraag wordt onderzocht. Door te
verklaren dat ons land de bezorgdheid van de VN over Bulgarije deelt en we
daarom geen asielzoekers naar dat land terugsturen, maar tegelijkertijd de
verantwoordelijkheid af te wijzen voor hun aanvragen, wordt de behandeling
van die aanvragen nodeloos vertraagd. Dat een groot deel van de asielzoekers
die momenteel vanuit Bulgarije doorreizen, oorspronkelijk uit Syrië komt en
dus zo goed als zeker bescherming nodig heeft, maakt de situatie nog
schrijnender. Bovendien hebben asielzoekers in ons land geen recht op opvang
in de tijd tussen een Dublinbeslissing en de effectieve overdracht naar het
verantwoordelijke Dublinland. Al deze mensen belanden nu dus op straat. Als de
Dublinoverdracht binnen zes maanden niet wordt uitgevoerd, wordt België
volgens de Dublinverordening verantwoordelijk voor de aanvraag. Dan zullen
deze mensen dus opnieuw asiel in ons land kunnen aanvragen. Ik hoop dat de
staatssecretaris het met mij eens is dat we momenteel bezig zijn met het
onnodig uitstellen van de behandeling van aanvragen, met alle nefaste
gevolgen van dien. Zal de staatssecretaris daarom deze aanvragen zo spoedig
mogelijk laten behandelen? |
Mme Maggie
De Block, secrétaire
d’État à l’Asile et la Migration, à l’Intégration sociale et à la Lutte
contre la Pauvreté. – |
Mevrouw Maggie De Block, staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en
Armoedebestrijding. – De Dublinverordening dient inderdaad om de staat aan te
wijzen die verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Dat
is nodig om te vermijden dat asielzoekers aan asielshopping doen. De situatie van
de opvang van asielzoekers in Bulgarije wordt met ondersteuning van de EU van
dichtbij gevolgd en een kent positieve evolutie. De belofte en de wil van
Bulgarije om de situatie niet enkel te normaliseren, maar ook te verbeteren
zijn merkbaar en de verbetering is duidelijk. Bovendien heeft Bulgarije te
maken met een dalend aantal nieuwkomers. Ik verwijs hiervoor naar het UNHCR‑rapport
van 6 maart 2014 en de update van 21 maart 2014. Enkel de
gedwongen uitvoering van de Dublinbeslissingen werd tijdelijk opgeschort. Als
de situatie blijft verbeteren, zal België de Dublinverordening voor Bulgarije
weer toepassen en uitvoeren. De cijfers met
betrekking tot Bulgarije waren laag en blijven dat. Tussen het begin van dit
jaar en 24 maart had de dienst Vreemdelingenzaken niet meer dan twaalf
Dublingevallen voor Bulgarije, waaronder slechts een enkele Syriër. De impact
van de situatie in Bulgarije was voor België dus uiterst gering. |
Demande d’explications de M. Mohamed Daif à la secrétaire d’État à l’Asile et la
Migration, à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur «la
régularisation par le travail» (no 5‑4968) |
Vraag om uitleg van
de heer Mohamed Daif aan de staatssecretaris voor Asiel
en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over «de
regularisatie via arbeid» (nr. 5‑4968)
|
M. Mohamed
Daif (PS). – L’accord de gouvernement du 18 mars 2008 prévoyait
l’adoption d’une série de critères permanents de régularisation. À la suite
d’un accord intervenu au sein du gouvernement le 18 juillet 2009,
des critères permanents et temporaires de régularisation ont été énoncés dans
une instruction ministérielle. Malgré l’annulation de cette instruction par
le Conseil d’État, ces critères, dont celui de la régularisation par le
travail, ont cependant continué à être appliqués par l’Office des étrangers. L’une des
possibilités prévues reposait sur la preuve d’un séjour ininterrompu depuis
au plus tard le 31 mars 2007 et la présentation d’un contrat de
travail répondant à certaines conditions de salaire et de durée. En cours de
procédure, l’Office des étrangers octroyait un titre de séjour conditionnel
qui devait être confirmé sur la base de l’octroi d’un permis de travail B par
la Région. Il s’agit donc ici d’une compétence partagée entre les niveaux
fédéral et régional. Plusieurs
acteurs ont constaté les nombreux problèmes dus à la complexité de la
procédure, le manque de clarté des critères et leur application parfois peu
cohérente, la déficience des décisions et les difficultés de renouvellement
du titre de séjour. En dressant le
bilan aujourd’hui, on remarque qu’un faible nombre de ces personnes –
3 500 au mois de juillet 2013 – ont réussi à obtenir la
régularisation fondée sur ce critère alors que tout indique que de nombreux
étrangers en séjour irrégulier travaillent, ce qui constitue un véritable
paradoxe. Pouvez-vous me
dire, madame la ministre, combien de personnes sont aujourd’hui toujours en
attente d’un permis de travail B et combien de personnes, détentrices de ce
permis, sont en attente de la délivrance d’un titre de séjour ? En outre,
pourriez-vous me dire s’il existe une concertation entre les différents
niveaux de pouvoir – autorités fédérales, régionales et communales –
concernés par cette procédure de régularisation par le travail ? Enfin, une
évaluation de ce critère de la régularisation par le travail est-elle
prévue ? Ne pensez-vous
pas, dans le cadre de la régionalisation des compétences d’emploi qu’on
pourrait élargir le champ d’application du permis de travail B afin que le
renouvellement annuel du permis ne soit pas conditionné à l’exercice de la
même activité économique auprès du même employeur que celle ayant conduit à
la délivrance du permis ? De même, on pourrait adapter les conditions de
délivrance du permis de travail B afin que tout ressortissant étranger,
quelle que soit sa nationalité, qui remplit les conditions relatives à
l’examen du marché du travail et aux conditions de travail visées dans le
contrat soumis, puisse se voir délivrer un permis B. |
De heer Mohamed
Daif (PS). – |
Mme Maggie
De Block, secrétaire
d’État à l’Asile et la Migration, à l’Intégration sociale et à la Lutte
contre la Pauvreté. – Je ne vois aucun paradoxe entre, d’une part, le nombre
de personnes ayant demandé le séjour et obtenu la régularisation par le
travail dans le cadre de la campagne de 2009 et, d’autre part, le nombre,
inconnu par définition, d’étrangers en séjour illégal qui travaillent au noir
et n’ont à aucun moment introduit une demande de séjour. Je ne suis pas
en mesure de vous communiquer le nombre de personnes en attente d’un permis
de travail B étant donné que cette matière est une compétence régionale. En ce qui
concerne le nombre de personnes détentrices d’un permis de travail B et qui
attendent qu’un titre de séjour leur soit délivré, je puis vous informer que
l’Office des étrangers a traité la quasi-totalité des dossiers. Lorsqu’un
dossier est ouvert, l’Office des étrangers prend immédiatement les mesures
nécessaires. L’arriéré a été
traité, et nous sommes à présent en mesure de prendre des décisions. Cette matière
fait l’objet des concertations ad hoc entre les autorités concernées. Enfin,
l’évaluation d’une procédure non prévue par la loi, liée à une campagne one
shot et donc à une période révolue, ne me semble
pas pertinente. |
Mevrouw Maggie De Block, staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en
Armoedebestrijdin g. – |
M. Mohamed
Daif (PS). – Je remercie la ministre de sa réponse. Le paradoxe
demeure : il faut un permis de travail pour obtenir un titre de séjour,
lequel est nécessaire pour avoir un permis de travail. Nous demandons donc
une concertation entre l’Office des étrangers et les régions. Vous affirmez
qu’il n’y a pas d’arriéré, et que tous ceux qui avaient un permis B ont reçu
un titre de séjour. Les régions affirment que c’est l’inverse, et qu’elles ne
délivrent aucun document sans titre de séjour. Le
renouvellement des titres de séjour constitue un deuxième problème, car le
travailleur est tenu de rester un an chez le même employeur. Nous savons que
les conditions du marché de l’emploi sont difficiles. On pourrait élargir le
critère en n’obligeant plus l’intéressé à travailler pour le même patron. |
De heer Mohamed
Daif (PS). – |
Mme Maggie
De Block, secrétaire
d’État à l’Asile et la Migration, à l’Intégration sociale et à la Lutte
contre la Pauvreté. – Ce n’est pas le cercle vicieux que vous évoquez :
lorsque le permis de travail B a été délivré par la région, l’Office des
étrangers peut délivrer immédiatement le titre de séjour. |
Mevrouw Maggie De Block, staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en
Armoedebestrijding. – |
M. Mohamed
Daif (PS). – C’est donc à l’échelon régional qu’une vérification s’impose. |
De heer Mohamed
Daif (PS). – |
(La séance
est levée à 11 h 35.) |
(De
vergadering wordt gesloten om 11.35 uur.) |
Requalification en question écrite avec remise de la réponse |
Herkwalificatie als schriftelijke vraag met
overhandiging van het antwoord
|
– Demande d’explications de M. Bart Laeremans à la vice-première ministre et ministre de
l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur « les connaissances
linguistiques à la police bruxelloise » (no 5‑4895) |
– Vraag om uitleg van
de heer Bart Laeremans aan de
vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over
“de taalkennis bij de Brusselse politie” (nr. 5‑4895) |
– Demande d’explications de
M. Bert Anciaux à la secrétaire d’État à
l’Asile et la Migration, à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté
sur « les propositions du réseau œcuménique chrétiens et migration
concernant le permis de séjour des immigrés et des apatrides déboutés du
droit d’asile » (no 5‑4926) |
– Vraag om uitleg van
de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie,
Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over “de voorstellen van
het oecumenisch netwerk christenen en migratie inzake de verblijfsvergunning
van uitgeprocedeerde migranten en staatlozen” (nr. 5‑4926) |