5‑295COM

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2013‑2014

Intérieur et Affaires administratives

Mardi 1er avril 2014

Séance du matin

5‑295COM

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2013‑2014

Binnenlandse Zaken en Administratieve Aangelegenheden

Dinsdag 1 april 2014

Ochtendvergadering

Compte rendu provisoire

 

Non encore approuvé par les orateurs.
Ne pas citer sans mentionner la source.

Voorlopig verslag

 

Nog niet goedgekeurd door de sprekers.
Niet citeren zonder de bron te vermelden.

Sommaire

Inhoudsopgave

Demande d’explications de M. Huub Broers à la vice-première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur «la langue utilisée par l’administration dans les adresses des citoyens domiciliés dans une commune à facilités» (no 5‑4879) 2

Demande d’explications de M. Yves Buysse à la vice-première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur «le suivi du rapport de l’inspection du travail concernant la visibilité de la police» (no 5‑4964) 3

Demande d’explications de Mme Dalila Douifi à la secrétaire d’État à l’Asile et la Migration, à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur «les demandes d’asile de personnes arrivées en Belgique via la Bulgarie» (no 5‑4952) 5

Demande d’explications de M. Mohamed Daif à la secrétaire d’État à l’Asile et la Migration, à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur «la régularisation par le travail» (no 5‑4968) 6

Requalification en question écrite avec remise de la réponse. 8

 

Vraag om uitleg van de heer Huub Broers aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «de taal die de overheidsdiensten gebruiken bij het adresseren van brieven aan burgers die in een faciliteitengemeente gedomicilieerd zijn» (nr. 5‑4879) 2

Vraag om uitleg van de heer Yves Buysse aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «de opvolging van het rapport van de arbeidsinspectie met betrekking tot de zichtbaarheid van politie» (nr. 5‑4964) 3

Vraag om uitleg van mevrouw Dalila Douifi aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over «de aanvragen van asielzoekers die via Bulgarije in België zijn terechtgekomen» (nr. 5‑4952) 5

Vraag om uitleg van de heer Mohamed Daif aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over «de regularisatie via arbeid» (nr. 5‑4968) 6

Herkwalificatie als schriftelijke vraag met overhandiging van het antwoord. 8

 

Présidence de M. Philippe Moureaux

(La séance est ouverte à 10 h 40.)

Voorzitter: de heer Philippe Moureaux

(De vergadering wordt geopend om 10.40 uur.)

Demande d’explications de M. Huub Broers à la vice-première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur «la langue utilisée par l’administration dans les adresses des citoyens domiciliés dans une commune à facilités» (no 5‑4879)

Vraag om uitleg van de heer Huub Broers aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «de taal die de overheidsdiensten gebruiken bij het adresseren van brieven aan burgers die in een faciliteitengemeente gedomicilieerd zijn» (nr. 5‑4879)

M. Huub Broers (N‑VA). –

De heer Huub Broers (N‑VA). – Bij de identiteit en de gegevens van elke inwoner van het land behoort een vast adres. Dat vast adres wordt door de betrokkene aangegeven en door de lokale diensten ingevoerd in een welbepaalde taal: het Nederlands, het Frans of het Duits. Niemand heeft een tweetalig adres, ook niet in Brussel of in de faciliteitengemeenten. In Brussel en de faciliteitengemeenten geven de inwoners wel zelf aan in welke van de officiële talen van de gemeente het adres moet worden ingevoerd. Toch ontvangen inwoners van bepaalde faciliteitengemeenten officiële berichten, ook processen-verbaal, met het adres in een andere taal dan die ze zelf hebben opgegeven.

Ik geef een paar, fictieve, voorbeelden uit mijn eigen gemeente. Een inwoner van de Berneauweg schrijft zich in op het adres Route de Berneau en toch ontvangt hij van de dienst Onmiddellijke Inningen een brief op het adres Berneauweg. Een inwoner van de Weersterweg ontvangt daarentegen, ondanks zijn inschrijving in het Nederlands, eenzelfde aanmaning op Route de Warsage.

In beide gevallen is er sprake van een incorrecte behandeling van de desbetreffende stukken door de betrokken diensten. Het is alleszins een overtreding van de taalwetgeving. Het risico bestaat dat documenten daardoor niet ontvangen worden of zelfs nietig kunnen worden verklaard.

bPost levert de briefwisseling niet altijd meer af wanneer het adres van de betrokkene niet helemaal correct genoteerd is. Waarom krijgen inwoners van faciliteitengemeenten dan wel officiële post toegestuurd op een adres dat niet opgemaakt is in de taal die ze zelf opgaven bij het lokale bestuur?

Hanteert men bij het Rijksregister soms één enkele straatcode en maakt men daarbij geen onderscheid tussen de talen, maar baseert men zich op de eerste alfabetische letter van de straatnaam? Dat is volgens mij het probleem, want de R van Route de Warsage staat vóór de W van Weersterweg, en de B van Berneauweg staat vóór de R van de Route de Berneau.

Wat zal de minister ondernemen om verdere problemen te vermijden?

Mme Joëlle Milquet, vice-première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances. –

Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen. – Het decoderingsbestand van de straatnamen in het Rijksregister bevat, volgens het algemene principe, de digitale code van elke straatnaam in België en de omzetting van de code in de landstalen.

Er zijn dus drie zones in het bestand: het Nederlands voor de Nederlandstalige gemeenten, het Frans voor de Franstalige gemeenten en het Duits voor de gemeenten van het Duitse taalgebied. De gemeenten in Vlaanderen ontvangen automatisch de Nederlandstalige versie van de straatnamen. Het is enkel op verzoek van de burger in de Vlaamse gemeenten met taalfaciliteiten dat een afdruk in het Frans mogelijk is.

Ik meen dus dat het Rijksregister de taalwet correct toepast. Uiteraard zijn in de praktijk, in een individueel geval, steeds vergissingen mogelijk, bijvoorbeeld bij de informaticatoepassing. In dat geval kan de burger reageren bij de gemeente of de betrokken overheidsdienst, waarna de nodige correctie kan worden aangebracht.

Ik verzoek de heer Broers een kopie van het dossier met specifieke gevallen waarvan hij op de hoogte is, aan mijn diensten bij het Rijksregister te bezorgen, opdat ze deze specifieke situaties kunnen onderzoeken. Tot dusver heb ik geen kennis van zo’n dossier.

M. Huub Broers (N‑VA). –

De heer Huub Broers (N‑VA). – Ik deel de mening van de minister dat de fout niet bij het Rijksregister ligt, maar bij andere diensten die het adressenbestand van het Rijksregister gebruiken. Het is misschien inderdaad best om bezwaar aan te tekenen bij de dienst die de briefwisseling verzonden heeft.

Bij mijn weten bestaat er een arrest dat bepaalt dat een proces-verbaal dat bijvoorbeeld in Luik in het Frans is opgesteld, een Nederlandstalig adres moet dragen indien het aan een inwoner van het Nederlands taalgebied of aan een Nederlandstalige inwoner van een faciliteitengemeente gestuurd wordt.

Demande d’explications de M. Yves Buysse à la vice-première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur «le suivi du rapport de l’inspection du travail concernant la visibilité de la police» (no 5‑4964)

Vraag om uitleg van de heer Yves Buysse aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «de opvolging van het rapport van de arbeidsinspectie met betrekking tot de zichtbaarheid van politie» (nr. 5‑4964)

M. Yves Buysse (VB). –

De heer Yves Buysse (VB). – Drie jaar geleden stelde een rapport van de arbeidsinspectie dat de zichtbaarheid van de politie-uniformen ondermaats is, omdat ze te donker zijn en geen afdoende reflectiebanden hebben, en dat de uniformen bijgevolg dringend moesten worden aangepast. Volgens het rapport voldeed de politiekledij niet aan het koninklijk besluit dat de veiligheidskledij van werknemers regelt, noch aan de algemeen geldende Europese veiligheidsnormen. Zeker voor de agenten die ’s nachts opdrachten moeten vervullen op de openbare weg, stelde zich een ernstig probleem. Het advies van de inspectie was bindend. In een reactie gaf de politietop toe dat er een probleem was en dat ze de zaak verder zou volgen.

Welke engagementen hebben de politieoverheden destijds aangegaan? Welke verbeteringen werden er de voorbije drie jaar aangebracht om de zichtbaarheid van de ordediensten te verhogen? Welke maatregelen moeten nog worden uitgevoerd? Heeft de arbeidsinspectie de voorbije drie jaar nog gelijkaardige processen-verbaal opgemaakt tegen bepaalde politiekorpsen?

Mme Joëlle Milquet, vice-première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances. –

Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen. – Hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 10 juni 2006 handelt onder meer over de algemene functie-uitrusting van de politieambtenaren, waaronder de verkeersmantel en de verkeersovergooier.

Alhoewel in het koninklijk besluit nergens vereist wordt dat die hogezichtbaarheidskledij aan de toenmalige normen moet voldoen, voldeden de retroreflecterende banden en de fluorescerende stof wel aan die normen, maar werd de volledige kledij niet gecertificeerd.

Naast die twee hogezichtbaarheidstukken uit de functie-uitrusting bevat de basisuitrusting ook marineblauwe regenkledij. Aangezien die kledij bedoeld is om in slechte weersomstandigheden te worden gedragen, is ze voorzien van twee retroreflecterende banden van elk vijftig millimeter op de mouwen, romp en broekspijpen, waardoor de zichtbaarheid wordt verhoogd.

Als gevolg van het advies van de FOD WASO werden de twee bovenvermelde hogezichtbaarheidstukken aangepast aan de ISO‑norm klasse 3. Het eerste bestek betrof de verkeersparka 2010R3056, die in 2011gegund werd en waarvoor we momenteel wachten op een passet en op het bijkomend certificaat. Het tweede bestek betrof de verkeersovergooier 2011R3467, die gegund werd in 2013. Momenteel zijn we in de fase van de leveringen en is het certificaat klasse 3 ter beschikking,

Ondertussen is er een nieuwe hogezichtbaarheidsnorm IS0 20471, die bepaalt dat bij high risk – wanneer de verkeerssnelheid meer dan 60 km per uur bedraagt – klasse 3‑kledij moet worden voorgeschreven. De aangekochte kledij voldoet aan die norm. Ook de specifieke uitrusting van de scheepvaartpolitie en van de gemotoriseerde politie voldoet aan die klasse 3‑norm.

De vervanging van de oude overgooiers en mantels door parka’s en overgooiers van klasse 3 is gepland. Ook de informatie aan de politiezones en de juridische omkadering wordt uitgewerkt.

Ik beschik niet over gegevens betreffende processen-verbaal van de arbeidsinspectie jegens de politie.

Demande d’explications de Mme Dalila Douifi à la secrétaire d’État à l’Asile et la Migration, à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur «les demandes d’asile de personnes arrivées en Belgique via la Bulgarie» (no 5‑4952)

Vraag om uitleg van mevrouw Dalila Douifi aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over «de aanvragen van asielzoekers die via Bulgarije in België zijn terechtgekomen» (nr. 5‑4952)

Mme Dalila Douifi (sp.a). –

Mevrouw Dalila Douifi (sp.a). – Op 18 februari jongstleden stelde mevrouw Dumery in de commissie voor de Binnenlandse Zaken van de Kamer een vraag over de toepassing van de Dublinverordening voor asielzoekers die via Bulgarije in België aankomen. De staatssecretaris antwoordde toen dat de gedwongen uitvoering van de Dublinbeslissingen tijdelijk wordt opgeschort en dat betrokken asielzoekers dus tijdelijk niet naar Bulgarije worden teruggestuurd.

Tijdens de maandelijkse contactvergadering van het Belgisch Comité voor hulp aan vluchtelingen op 11 maart is echter gebleken dat de betrokken asielzoekers nog steeds een Dublinbeslissing ontvangen, zijnde een bijlage 26quater, waarbij wordt gesteld dat niet België, maar Bulgarije verantwoordelijk is.

De Dublinverordening dient om de staat aan te wijzen die verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, zodat asielzoekers niet aan asylum shopping kunnen doen en ook niet gedurende lange tijd van de ene lidstaat naar de andere worden verwezen zonder dat hun aanvraag wordt onderzocht.

Door te verklaren dat ons land de bezorgdheid van de VN over Bulgarije deelt en we daarom geen asielzoekers naar dat land terugsturen, maar tegelijkertijd de verantwoordelijkheid af te wijzen voor hun aanvragen, wordt de behandeling van die aanvragen nodeloos vertraagd. Dat een groot deel van de asielzoekers die momenteel vanuit Bulgarije doorreizen, oorspronkelijk uit Syrië komt en dus zo goed als zeker bescherming nodig heeft, maakt de situatie nog schrijnender. Bovendien hebben asielzoekers in ons land geen recht op opvang in de tijd tussen een Dublinbeslissing en de effectieve overdracht naar het verantwoordelijke Dublinland. Al deze mensen belanden nu dus op straat.

Als de Dublinoverdracht binnen zes maanden niet wordt uitgevoerd, wordt België volgens de Dublinverordening verantwoordelijk voor de aanvraag. Dan zullen deze mensen dus opnieuw asiel in ons land kunnen aanvragen. Ik hoop dat de staatssecretaris het met mij eens is dat we momenteel bezig zijn met het onnodig uitstellen van de behandeling van aanvragen, met alle nefaste gevolgen van dien. Zal de staatssecretaris daarom deze aanvragen zo spoedig mogelijk laten behandelen?

Mme Maggie De Block, secrétaire d’État à l’Asile et la Migration, à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la Pauvreté. –

Mevrouw Maggie De Block, staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding. – De Dublinverordening dient inderdaad om de staat aan te wijzen die verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Dat is nodig om te vermijden dat asielzoekers aan asielshopping doen.

De situatie van de opvang van asielzoekers in Bulgarije wordt met ondersteuning van de EU van dichtbij gevolgd en een kent positieve evolutie. De belofte en de wil van Bulgarije om de situatie niet enkel te normaliseren, maar ook te verbeteren zijn merkbaar en de verbetering is duidelijk. Bovendien heeft Bulgarije te maken met een dalend aantal nieuwkomers. Ik verwijs hiervoor naar het UNHCR‑rapport van 6 maart 2014 en de update van 21 maart 2014.

Enkel de gedwongen uitvoering van de Dublinbeslissingen werd tijdelijk opgeschort. Als de situatie blijft verbeteren, zal België de Dublinverordening voor Bulgarije weer toepassen en uitvoeren.

De cijfers met betrekking tot Bulgarije waren laag en blijven dat. Tussen het begin van dit jaar en 24 maart had de dienst Vreemdelingenzaken niet meer dan twaalf Dublingevallen voor Bulgarije, waaronder slechts een enkele Syriër. De impact van de situatie in Bulgarije was voor België dus uiterst gering.

Demande d’explications de M. Mohamed Daif à la secrétaire d’État à l’Asile et la Migration, à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur «la régularisation par le travail» (no 5‑4968)

Vraag om uitleg van de heer Mohamed Daif aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over «de regularisatie via arbeid» (nr. 5‑4968)

M. Mohamed Daif (PS). – L’accord de gouvernement du 18 mars 2008 prévoyait l’adoption d’une série de critères permanents de régularisation. À la suite d’un accord intervenu au sein du gouvernement le 18 juillet 2009, des critères permanents et temporaires de régularisation ont été énoncés dans une instruction ministérielle. Malgré l’annulation de cette instruction par le Conseil d’État, ces critères, dont celui de la régularisation par le travail, ont cependant continué à être appliqués par l’Office des étrangers.

L’une des possibilités prévues reposait sur la preuve d’un séjour ininterrompu depuis au plus tard le 31 mars 2007 et la présentation d’un contrat de travail répondant à certaines conditions de salaire et de durée. En cours de procédure, l’Office des étrangers octroyait un titre de séjour conditionnel qui devait être confirmé sur la base de l’octroi d’un permis de travail B par la Région. Il s’agit donc ici d’une compétence partagée entre les niveaux fédéral et régional.

Plusieurs acteurs ont constaté les nombreux problèmes dus à la complexité de la procédure, le manque de clarté des critères et leur application parfois peu cohérente, la déficience des décisions et les difficultés de renouvellement du titre de séjour.

En dressant le bilan aujourd’hui, on remarque qu’un faible nombre de ces personnes – 3 500 au mois de juillet 2013 – ont réussi à obtenir la régularisation fondée sur ce critère alors que tout indique que de nombreux étrangers en séjour irrégulier travaillent, ce qui constitue un véritable paradoxe.

Pouvez-vous me dire, madame la ministre, combien de personnes sont aujourd’hui toujours en attente d’un permis de travail B et combien de personnes, détentrices de ce permis, sont en attente de la délivrance d’un titre de séjour ?

En outre, pourriez-vous me dire s’il existe une concertation entre les différents niveaux de pouvoir – autorités fédérales, régionales et communales – concernés par cette procédure de régularisation par le travail ?

Enfin, une évaluation de ce critère de la régularisation par le travail est-elle prévue ?

Ne pensez-vous pas, dans le cadre de la régionalisation des compétences d’emploi qu’on pourrait élargir le champ d’application du permis de travail B afin que le renouvellement annuel du permis ne soit pas conditionné à l’exercice de la même activité économique auprès du même employeur que celle ayant conduit à la délivrance du permis ? De même, on pourrait adapter les conditions de délivrance du permis de travail B afin que tout ressortissant étranger, quelle que soit sa nationalité, qui remplit les conditions relatives à l’examen du marché du travail et aux conditions de travail visées dans le contrat soumis, puisse se voir délivrer un permis B.

De heer Mohamed Daif (PS). –

Mme Maggie De Block, secrétaire d’État à l’Asile et la Migration, à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la Pauvreté. – Je ne vois aucun paradoxe entre, d’une part, le nombre de personnes ayant demandé le séjour et obtenu la régularisation par le travail dans le cadre de la campagne de 2009 et, d’autre part, le nombre, inconnu par définition, d’étrangers en séjour illégal qui travaillent au noir et n’ont à aucun moment introduit une demande de séjour.

Je ne suis pas en mesure de vous communiquer le nombre de personnes en attente d’un permis de travail B étant donné que cette matière est une compétence régionale.

En ce qui concerne le nombre de personnes détentrices d’un permis de travail B et qui attendent qu’un titre de séjour leur soit délivré, je puis vous informer que l’Office des étrangers a traité la quasi-totalité des dossiers. Lorsqu’un dossier est ouvert, l’Office des étrangers prend immédiatement les mesures nécessaires.

L’arriéré a été traité, et nous sommes à présent en mesure de prendre des décisions.

Cette matière fait l’objet des concertations ad hoc entre les autorités concernées.

Enfin, l’évaluation d’une procédure non prévue par la loi, liée à une campagne one shot et donc à une période révolue, ne me semble pas pertinente.

Mevrouw Maggie De Block, staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijdin g. –

M. Mohamed Daif (PS). – Je remercie la ministre de sa réponse.

Le paradoxe demeure : il faut un permis de travail pour obtenir un titre de séjour, lequel est nécessaire pour avoir un permis de travail. Nous demandons donc une concertation entre l’Office des étrangers et les régions. Vous affirmez qu’il n’y a pas d’arriéré, et que tous ceux qui avaient un permis B ont reçu un titre de séjour. Les régions affirment que c’est l’inverse, et qu’elles ne délivrent aucun document sans titre de séjour.

Le renouvellement des titres de séjour constitue un deuxième problème, car le travailleur est tenu de rester un an chez le même employeur. Nous savons que les conditions du marché de l’emploi sont difficiles. On pourrait élargir le critère en n’obligeant plus l’intéressé à travailler pour le même patron.

De heer Mohamed Daif (PS). –

Mme Maggie De Block, secrétaire d’État à l’Asile et la Migration, à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la Pauvreté. – Ce n’est pas le cercle vicieux que vous évoquez : lorsque le permis de travail B a été délivré par la région, l’Office des étrangers peut délivrer immédiatement le titre de séjour.

Mevrouw Maggie De Block, staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding. –

M. Mohamed Daif (PS). – C’est donc à l’échelon régional qu’une vérification s’impose.

De heer Mohamed Daif (PS). –

(La séance est levée à 11 h 35.)

(De vergadering wordt gesloten om 11.35 uur.)

Requalification en question écrite avec remise de la réponse

Herkwalificatie als schriftelijke vraag met overhandiging van het antwoord

  Demande d’explications de M. Bart Laeremans à la vice-première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur « les connaissances linguistiques à la police bruxelloise » (no 5‑4895)

  Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over “de taalkennis bij de Brusselse politie” (nr. 5‑4895)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la secrétaire d’État à l’Asile et la Migration, à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur « les propositions du réseau œcuménique chrétiens et migration concernant le permis de séjour des immigrés et des apatrides déboutés du droit d’asile » (no 5‑4926)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over “de voorstellen van het oecumenisch netwerk christenen en migratie inzake de verblijfsvergunning van uitgeprocedeerde migranten en staatlozen” (nr. 5‑4926)