GR 14

Belgische Senaat
Gewone Zitting 2001-2002
Parlementaire
onderzoekscommissie
«Grote Meren»

Hoorzittingen
Vrijdag 1 maart 2002
Namiddagvergadering
Verslag

GR 14

Sénat de Belgique
Session ordinaire 2001-2002
Commission d'enquête
parlementaire
«Grands Lacs»

Auditions
Vendredi 1er mars 2002
Réunion de l'après-midi
Compte rendu

Hoorzitting met de heer Deus Kagiraneza

Audition de M. Deus Kagiraneza

(Voorzitter: de heer André Geens)

(Présidence de M. André Geens)

De heer Kagiraneza. - Ik wens niet met gesloten deuren te worden gehoord.
Ik wens in alle openbaarheid te spreken omdat ik niets te verbergen heb.

M. Kagiraneza. - Je ne souhaite pas être entendu à huis clos.
J'aimerais que mon intervention soit rendue publique parce que je n'ai rien à cacher.

De voorzitter. - Het was mijn plicht u van deze mogelijkheid op de hoogte te brengen.
We geven eveneens de voorkeur aan een openbare hoorzitting.

M. le président. - Je devais vous informer de cette possibilité.
Nous préférons également éviter le huis clos.

De heer Kagiraneza. - Men heeft mij gevraagd te verschijnen voor de Senaatscommissie die zich bezighoudt met de regio van de Grote Meren. Het is geruststellend te weten dat we nog niet de vergetenen en verdoemden van de wereld zijn.
Mijn biografie kan nuttig zijn.
Ik was belastinginspecteur, controleur van financiën, lid van het politiek bureau van het FPR, stafluitenant in het Rwandees Patriottisch Leger en gedurende vijf jaar vertegenwoordiger in het nationale overgangsparlement. Ik heb gedurende één jaar deel genomen aan de bezetting van de oostelijke provincie, een gebied dat negentien keer groter is dan België. Ik was er belast met de politiek-militaire mobilisatie.
Hoewel ik nooit rechtstreeks aan de exploitatie van de rijkdommen van Congo heb deelgenomen, was het mijn opdracht die exploitatie en de bezetting van het land te vergemakkelijken. Ik ken sommige, maar niet alle dossiers. Ik maakte deel uit van het leger, de inlichtingendienst en Congo Desk, het departement voor buitenlandse veiligheid. De dossiers waren strikt gescheiden en in sommige ervan mochten we onze neus niet steken opdat we er niet te veel van te weten zouden komen. Mochten we in handen van de vijand vallen, dan zouden we hen geen informatie kunnen verstrekken.
Na de genocide op de Tutsi van 1994 is een groot deel van de Rwandese rijkdom door de overwonnen troepen en de Interahamwe-milities naar Congo geëxporteerd.
Eens we de macht in Kigali hadden overgenomen, hebben we dan ook geprobeerd dit leger, dat zich buiten onze grenzen bevond, te ontmantelen. We hebben al onze troeven ingezet. De genocide was beëindigd en door de Verenigde Naties erkend. De vervolging van de criminelen was een zaak van humanitair recht; de internationale gemeenschap was niet tijdig opgetreden.
We hebben op politiek vlak van deze gunstige situatie gebruikgemaakt. Vervolgens hebben we militaire operaties gevoerd, maar dat was een zaak van het ministerie van Defensie.
Toen president Pasteur Bizimungu vaststelde dat het front van Bukavu naar Goma verschoof en de overwinning min of meer zeker was, moest hij gebruikmaken van het parlement. Hij heeft ons zijn historische theorie over het gebied van de Grote Meren uitgelegd en een eventuele militaire aanwezigheid van Rwanda in Congo verdedigd. Het was echter een monoloog en geen debat. Hij heeft zijn versie van de geschiedenis gegeven en het parlement viel hem hierin niet noodzakelijk bij. Er was dus stof voor een debat.
Als lid van het politbureau van de FPR kon ik geen bedenkingen uiten bij deze toespraak aangezien ze gepaard ging met de vraag om een buitengewone begroting goed te keuren. Wanneer een oorlog met een politieke inzet wordt verklaard, dan moet het parlement in principe de nodige middelen en een algemene Rijksbegroting goedkeuren.
Buiten deze redevoering is over dit onderwerp niet gesproken. Na 1994 vonden verschillende infiltraties plaats. De overwonnen FAR-troepen deden invallen. Militieleden wilden opnieuw de macht grijpen en eventueel de genocide die ze waren begonnen, verder afwerken.
Om die reden hebben we het leger de vrije hand gegeven. Niemand had dan ook bezwaar tegen de Rwandese inval in Congo, op voorwaarde dar Rwanda zich daar als militaire macht vestigde, met instemming van de internationale gemeenschap die niet kon toestaan de we de door ons gekende criminelen straften.
Nadien hebben we de macht in Kinshasa gegrepen. We hebben structuren opgericht die de Rwandese bezetting en de exploitatie van de Congolese rijkdommen genegen waren.
Zo is Kabila op het toneel verschenen. Na zijn nederlaag in 1964 was hij in de vergeethoek van de geschiedenis terechtgekomen en had hij zich beziggehouden met commerciële activiteiten, die soms onwettelijk waren. Zo verdiende hij in ieder geval zijn brood. We hadden nood aan iemand met een revolutionair verleden, die het aanzicht van zijn land wou wijzigen en destijds "nobele ideeën" had over de creatie van een nieuw politiek landschap in dat land.
We hebben Kabila dus aan de macht gebracht en hem omringd met Rwandese generaals die het leger moesten leiden. Het ging om Banyamulenge met een Rwandese band, die zowel bij ons als bij hen weinig geliefd waren. Er werd genocide gepleegd, zoals in de regionale pers werd gehekeld. Zo werd het misprijzen voor deze troepen, die eerst in Rwanda en nadien in Congo stommiteiten hebben uitgehaald, alleen maar groter. Ze controleerden de binnenlandse veiligheid, de diplomatie en de exploitatie van de mijnen.
Ik zal niet zeggen hoeveel naar Rwanda werd teruggehaald, maar we hebben enkele Rwandese autobussen in Kigali zien terugkomen. We hebben ook andere voertuigen gezien, maar destijds wist ik niet of het Rwandese of Congolese waren. Ik heb vermoeide mannen, vrouwen en kinderen zien terugkomen, sommigen per vliegtuig, anderen per vrachtwagen. Ik heb voor mijn ogen een handel in waardevolle stenen gezien, maar ik wist niet hoe omvangrijk die was.
In 2000 heeft een expert van de Wereldbank officieus contact met mij opgenomen. Hij vroeg me hoe het mogelijk was dat in de Antwerpse rekeningen een bedrag van 30 miljoen dollar was ingeschreven voor waardevolle metalen uit Rwanda, terwijl dit bedrag nergens terug te vinden was in onze nationale rekeningen. Ik antwoordde dat ik hiervan niets wist en dat het mij niet normaal leek. Ik besefte dat dit allemaal deel uitmaakte van de zwarte kas die de operaties in Congo mogelijk maakte. Ik had zelf kleine bedragen ontvangen. Ik beschik over een ontvangstbewijs dat aantoont dat er naast de nationale rekeningen een parallelle boekhouding bestond. Ik zal u een kopie ervan overhandigen. Het is dus niet verwonderlijk dat dit bedrag van 30 miljoen dollar niet in de Rwandese nationale rekeningen terug te vinden is, aangezien er een boekhouding bestaat die niet in de nationale rekeningen is opgenomen. Deze buitengewone transacties kunnen nooit aan het licht komen bij een vergelijking van de boeken.
Ik heb samengewerkt met personen die coltan ontgonnen en met kopers en verkopers van diamant. Als lid van Congo Desk heb ik personen gezien die palmolie, koffie, hout en zwart hout meebrachten. Ik heb op de markt van Kigali ook ivoor gezien. Momenteel zijn ivoren armbanden te koop in hotel Mille Collines; we weten dat er geen namaakivoor is.
In de productiestructuur van het FPR heb ik mensen gezien die ik niet kende. Ik heb mevrouw Gulamali gezien in Congo Desk. Ten tijde van de eerste inval van Congo in 1996 hadden we een hekel aan die vrouw. Volgens de beschikbare militaire en burgerlijke inlichtingen was ze de soldatenmoeder van de Nyangoma CNDD-rebellie; kwatongen beweerden dat ze handel dreef met Mobutu en generaal Baramoto. Er werd over gesproken, maar ik werd niet geacht deze dossiers te behandelen of erover inlichtingen in te winnen. Dat was niet mijn opdracht. Hoe het ook zij, die dame heeft met het FPR samengewerkt. Ik heb later gehoord dat ze ook heeft meegewerkt aan de fysieke eliminatie van militairen die zich in Congo bevonden. In de streek van Walikare en Masisi heerst een bloeddorstige guerrilla, die kan worden overwonnen. Ik ken de slagkracht van de APR aangezien ik van 1991 tot 1994 ervan deel uitmaakte; ik heb nadien het leger verlaten en ben in 1999 terug toegetreden. De verantwoordelijken voor de genocide en de Maji-Maji- en C.D.R.-strijders, die zich in de bossen van Walikare en Masisi bevinden, kunnen binnen een maand worden uitgeroeid. Ze worden echter om twee redenen in stand gehouden. In de eerste plaats zijn ze gratis arbeidskrachten.
Als ze waardevolle metalen vinden, verkopen ze die aan een belachelijke prijs omdat ze deel uitmaken van de rebellie. Met de opbrengst kopen ze wapens en munitie. In het leger maken we analyses. Op basis van de omzet kunnen we te weten komen hoeveel wapens en munitie ze kunnen kopen en kunnen we ons bijgevolg een idee vormen over wanneer de volgende aanval zal komen. We zijn dus voorbereid.
We slaan elke inval neer. We maken hiervan gebruik om de rest van de voorraden op te ruimen, maar we laten de rebellen in leven zodat ze de exploitatie voort kunnen zetten.
Deze legers bezetten op onrechtmatige wijze een gebied dat niet het hunne is en ze hebben geld nodig om wapens en munitie te kopen. Ze hebben er dus alle belang bij tegen een zo laag mogelijke prijs te verkopen. Wij kopen coltan, goud en diamanten tegen een goede prijs. Bij elke inval reduceren we het aantal strijders; we zijn hoe dan ook sterker dan zij.
Kagame wint elke keer. Los van de handel worden op het terrein natuurlijke rijkdommen, wapens en munitie gevonden. De inkomsten van de plunderingen op het slagveld worden niet in de rekeningen van Defensie opgenomen. Er is een systeem van fictieve facturen ingesteld: men doet alsof een bepaald wapen werd ingevoerd, dat inderdaad in het arsenaal wordt opgeslagen en wordt verdeeld. Het geld verdwijnt uit de rekeningen. Dit is een tweede financiële aderlating voor de begroting van Kigali.
Men maakt dus winst op de inbeslagnames van wapens en stocks, op de exploitatie van mijnen "in uitverkoop" en op de "herboeking" van de inbeslagnames in de begroting van het ministerie van Defensie.
Deze rebellie is voor het FPR dus winstgevend.
Ik heb personen ontmoet die met mij in Congo Desk hebben gewerkt. Een van mijn collega's, Faustin Rwahama, is adviseur op de ambassade in België. Het is geen geheim dat hij verantwoordelijk is voor de exploitatie van de mijnen van Punia. We zijn elkaar in hotel Président in Brussel tegen het lijf gelopen. Ik was toen in het gezelschap van Bernard Leloup, die onderzoek doet in de regio; ik wilde hem voorstellen aan mijn medewerkers ter plaatse. Hij erkende dat ik mij daarmee bezig had gehouden en dat ik trouwens nog recht had op vijftien maanden loon. Hijzelf had nog zeven maanden achterstand voor prospectie die hij in het gebied van Punia had gedaan. Ik heb hem gevraagd of zijn benoeming in Brussel samenviel met de voortzetting van de handel in waardevolle metalen die hij was gestart en of hij naar Antwerpen moest om de operatie te superviseren of dat hij was geregulariseerd. Mijn vertrek heeft enkele vragen doen rijzen over de gebreken die ik heb gehekeld: het slecht beheer van de staatszaken, het ontbreken in Congo en Rwanda van een beleid inzake ontwikkelingshulp en het gebrek aan echte wil om de vrede in de regio van de Grote Meren te herstellen. Om die reden heb ik op een dag de deur achter me dicht getrokken. Ik heb dit altijd in het parlement en tegenover mijn entourage kenbaar gemaakt.
Eenmaal in Kisangani aangekomen, moesten we ook aan prospectie doen om aan geld te geraken voor onze bezetting. Ik heb mij verlaten op commandant Sylvain Buki, stafchef van de legers in Kongo. Ik heb hem gevraagd aan prospectie te doen in de overheids- en de parastatale bedrijven om na te gaan of we daar aan geld konden geraken om onze rebellie en onze bezetting te financieren. De opdracht waaraan ik deelnam, bestond er immers in met alle mogelijke middelen de oostelijke provincie te bezetten.
Hij heeft mij schriftelijk om een afspraak gevraagd. Wij hebben een brouwerij bezocht. We moesten ook andere bedrijven bezoeken om hun rendabiliteit te onderzoeken en na te gaan hoeveel ze konden bijdragen voor de rebellie. De Rwandezen zijn de sponsors van de rebellie; zonder hen zou die niet mogelijk zijn.
Er zijn nog andere sporen van de plundering van de Congolese rijkdommen door Rwanda. Kagame sluit contracten voor de levering van hout, terwijl Rwanda geen hout heeft om uit te voeren. Bij zijn bezoek aan China heeft hij beloofd de mogelijkheden na te gaan voor de uitvoer van hout van Rwanda naar China. Dat hout komt duidelijk uit de Congolese bossen.
Wij werden in Kisangani opgesteld omdat die stad het centrum was van de activiteiten en de wieg van de volledige politieke oppositie. Voor een Congolees is de overwinning zeker als de inwoners van Kisangani gewonnen zijn voor een zaak!
We waren verontwaardigd dat de vennootschap Victoria, die gesteund wordt door de Ugandezen, contracten ondertekende in afwezigheid van de Rwandezen. Daarom zijn wij een oorlog begonnen tegen de Ugandezen, want wij wilden als enigen de controle over de diamanten.
Het document waarover ik beschik, en dat ondertekend is door commandant Sylvain Buki, dateert van 7 oktober 1999. (De heer Kagiraneza leest een tekst voor in het Swahili.)
Ik heb nog een ander document dat bewijst dat de botte bijl gehanteerd werd om de rijkdommen van Congo te bemachtigen.
Dit is een zeer delicate aangelegenheid. Misschien had u gelijk wanneer u een vergadering met gesloten deuren voorstelde. Ik stoor de autoriteiten van Kigali, want ik weet dat ze de mensenrechten schenden en dat ze plunderen. Ze weten goed dat ik, zelfs vanop afstand, in staat ben deel te nemen aan een team voor de verificatie en de opsporing van geloofwaardige en overtuigende gegevens. Het is levensgevaarlijk om met die mensen samen te werken.
In Le Soir van 23 maart 2001 staat dat Philémon Naluhwindja Mukuba, het hoofd van de Maji-Maji, die handel voerde met de Rwandezen, in Lyon door verbranding om het leven is gebracht. Een ander slachtoffer is Aimé Atenbina, gewezen ambassadeur van Congo bij het Vaticaan, die eveneens met de Rwandezen handel dreef in natuurlijke rijkdommen uit Congo. Als gevolg van een misverstand en openstaande facturen verdwenen in Europa mensen op mysterieuze wijze en in omstandigheden die nog niet zijn opgehelderd. Kagame is zo rijk dat hij zich dit kan veroorloven. Nu begint de situatie gelukkig te veranderen; het precedent van de Taliban zit daar voor iets tussen. Toch blijven ze mensen uitschakelen, in Kigali en in de grensgebieden van Rwanda.
Ik weet niet of u mijn uitleg goed hebt begrepen. Ik blijf ter beschikking voor verdere informatie over mijn privé-leven en over de punten die ik heb aangehaald.

M. Kagiraneza. - On m'a demandé de me présenter devant cette auguste commission sénatoriale qui se préoccupe de la région des Grands Lacs. Cela me rassure : nous ne sommes pas les oubliés ou les damnés de la terre.
Ma biographie peut être utile.
J'ai été inspecteur des impôts, contrôleur des finances, membre du bureau politique du FPR, lieutenant-officier d'état-major au sein de l'armée patriotique rwandaise et député à l'Assemblée nationale de transition pendant 5 ans. Enfin, j'ai pris part à une année d'occupation dans la province orientale, soit un territoire quasi dix-neuf fois plus grand que la Belgique. J'y étais chargé de la mobilisation politico-militaire.
Sans participer directement à l'exploitation des ressources du Congo, j'étais chargé de la faciliter en même temps que l'occupation du pays. Je connais certains dossiers mais pas tous. En effet, je faisais partie de l'armée, du service du renseignement et du Congo Desk, c'est-à-dire du département de la sécurité extérieure. Les dossiers étant bien séparés, nous nous sentions obligés de ne pas mettre notre nez dans certains d'entre eux afin de ne pas en savoir davantage. De cette manière, si nous nous retrouvions aux mains de l'ennemi, nous étions incapables de lui fournir des informations.
Depuis la guerre de 1994 qui a connu son apogée avec le génocide tutsi, une grande partie de la fortune rwandaise a été exportée vers le Congo par les forces armées vaincues et les miliciens interahamwe.
De ce fait, arrivés au pouvoir à Kigali, nous avons essayé de démanteler cette armée qui se trouvait en dehors de nos frontières. Nous avons eu recours à tous les atouts dont nous disposions à l'époque. Le génocide venait de se terminer et avait été « reconnu » par les Nations Unies. La poursuite des criminels relevait donc du droit humanitaire, la communauté internationale n'ayant pas pu intervenir en temps utile.
Profitant de cette situation favorable, nous avons agi sur le plan politique. Ensuite, des opérations militaires ont été menées mais elles étaient du domaine réservé du ministère de la Défense.
Toutefois, lorsque le président de la République, Pasteur Bizimungu, constata que le front avançait de Bukavu vers Goma et que la victoire était plus ou moins certaine, il dut mettre le Parlement à contribution. Il est donc venu nous expliquer sa théorie historique de la région des Grands Lacs et justifier une présence militaire éventuelle du Rwanda au Congo. Il s'agissait cependant d'un monologue et non d'un débat. Il a lu l'histoire à sa façon et le Parlement ne partageait pas nécessairement son point de vue. Il y avait donc matière à débat.
En tant que membre du bureau politique du FPR, je n'ai pu mettre en cause le discours du président car cette intervention était préalable à une demande de vote d'un budget extraordinaire. En principe, si une guerre est déclarée avec des enjeux politiques à réaliser, des moyens sont nécessaires et le budget général de l'État doit être adopté par le Parlement.
À l'exception de ce seul discours, le sujet est resté tabou. En effet, des vagues d'infiltrations ont eu lieu après 1994. Les forces armées rwandaises vaincues ont réalisé des incursions. Des miliciens entendaient revenir prendre le pouvoir et, éventuellement, achever le génocide qu'ils avaient entamé.
De ce fait, nous avons laissé l'armée agir librement au Congo. D'emblée, personne n'était opposé à l'agression rwandaise au Congo à condition que le Rwanda s'y installait en tant que force militaire, avec la caution de le communauté internationale qui ne pouvait pas nous laisser punir les criminels que nous connaissions.
Par la suite, nous avons pris le pouvoir à Kinshasa. Nous avons mis en place des structures favorables à l'occupation rwandaise et à l'exploitation des ressources du Congo.
C'est ainsi que Kabila est sorti de l'ombre. Depuis qu'il avait été vaincu vers 1964, il était resté dans les oubliettes de l'histoire et s'était lancé dans des activités commerciales parfois illicites. C'est en tous cas ainsi qu'il gagnait sa vie. De fait, nous avions besoin d'une personne possédant un passé de militant révolutionnaire, voulant changer le visage de son pays et possédant, à l'époque, de « nobles idées » afin de créer un nouveau paysage politique au pays.
Nous avons donc mis Kabila en place, entouré de généraux rwandais afin de gérer l'armée. Il s'agissait de Banyamulenge d'obédience rwandaise, aussi mal vus chez eux que chez nous. On venait, en effet, de commettre des génocides dénoncés par la presse dans la région du Congo. Cela a exacerbé le mépris de ces troupes qui faisaient des bêtises au Rwanda et qui, une fois au Congo, ont fait les mêmes bêtises. Ils contrôlaient la sécurité intérieure, la diplomatie et même l'exploitation des mines.
Je ne dirai pas ce qui a été ramené, sur le plan quantitatif, au Rwanda, mais on a vu quelques rares bus rwandais revenir sur Kigali. On a aussi vu d'autres véhicules, mais, à l'époque, je ne connaissais pas le charroi de l'État rwandais ni celui de l'État congolais. J'ai vu rentrer des hommes, des femmes et des enfants fatigués ; les uns arrivaient par avion et les autres en camion. J'ai vu un commerce de pierres précieuses transiter sous mes yeux, mais je n'en connais pas l'importance en volume.
En 2000, j'ai été contacté officieusement par un expert de la Banque mondiale. Il m'a demandé comment il était possible que, dans la comptabilité d'Anvers, l'on trouvait un montant de 30 millions de dollars représentant le commerce d'origine rwandaise en matière de métaux précieux, alors que ce montant ne se retrouvait nulle part dans notre comptabilité nationale. J'ai répondu que je n'en savais rien et que cela me paraissait anormal. Cela m'a mis la puce à l'oreille : tout cela faisait probablement partie de la caisse noire qui avait permis de mener des opérations au Congo. J'avais moi-même bénéficié de petites sommes. J'ai en ma possession un reçu, dont je vous remettrai une copie, qui atteste de l'existence d'une comptabilité parallèle à la comptabilité nationale. Il n'est donc pas surprenant que ce montant de 30 millions - et d'autres - ne soient pas sous le contrôle de la comptabilité rwandaise, puisque nous avons des livres comptables non répertoriés dans la comptabilité nationale. Le rapprochement des écritures ne pourrait jamais faire apparaître ces transactions, hors exploitation, si je puis dire.
Pour le reste, j'ai vécu avec des exploitants de coltan, avec des acheteurs et des vendeurs de diamants. J'ai même, en tant que membre du Congo Desk, vu des gens qui ramenaient de l'huile de palme, du café, du bois, du bois noir. J'ai vu passer - illégalement - de l'ivoire sur le marché de Kigali. Actuellement, des bracelets en ivoire sont en vente à côté de l'hôtel des Mille Collines ; or, nous savons qu'il n'y a pas d'ivoire artificiel.
J'ai vu, dans la structure de production du FPR, des gens que je ne connaissais pas. J'ai vu Mme Gulamali au Congo Desk. Or, au moment de la première attaque du Congo, en 1996, on avait - je le sais bien - cette dame en horreur. D'après les renseignements militaires et civils disponibles sur place, elle était la marraine de guerre de la rébellion Nyangoma CNDD ; selon les mauvaises langues, elle faisait du commerce avec Mobutu, avec le général Baramoto. On en parlait mais, en ce qui me concerne, je n'étais pas supposé traiter ces dossiers ni m'informer davantage, puisque je n'étais pas en mission de recherche. Le fait est que cette dame collabore avec le FPR. J'ai compris par la suite qu'elle contribuait aussi à l'élimination physique des militaires se trouvant au Congo. Dans la zone de Walikare et de Masisi, sévit une guérilla féroce, qu'il est possible d'écraser. Je connais la force de frappe de la APR pour en avoir fait partie de 1991 à 1994 ; j'avais quitté l'armée active, pour reprendre en 1999. Le travail d'éradication de ces responsables du génocide, de ces combattants Maï-Maï et C.D.R. qui se trouvent dans les forêts de Walikare et de Masisi ne prendrait pas un mois, mais on les entretient pour deux raisons. Tout d'abord, ils représentent une main-d'oeuvre gratuite.
Ensuite, lorsqu'ils creusent à la recherche de métaux précieux et qu'il en trouvent, ils ne les vendent pas, puisqu'ils font partie de la rébellion, mais ils les bradent. Avec le fruit de la vente, ils achètent des armes et des munitions. Au sein de l'armée, nous effectuons des analyses. Compte tenu du chiffre d'affaires, nous pouvons connaître l'importance de l'approvisionnement en armes et en munitions, et avoir ainsi une idée de l'ampleur de l'attaque qui sera menée prochainement. Nous les attendons donc alors de pied ferme.
Chaque fois qu'une incursion était lancée, nous les écrasions. Nous en profitions pour ramasser le reste des stocks, mais nous les laissions en vie pour qu'ils puissent continuer l'exploitation.
Ces armées qui occupent illégalement un territoire qui n'est pas le leur, ces armées qui ont besoin d'argent frais pour acheter armes et munitions, ont tout intérêt à vendre au plus bas. Nous y gagnons dès lors doublement. Nous achetons du coltan, de l'or et des diamants à un bon prix. À chaque incursion, nous réduisons le nombre de combattants ; de toute façon, nous sommes plus forts qu'eux.
Kagame gagne à tous les coups. Indépendamment de la question du commerce des ressources naturelles, des armes et des munitions sont saisies sur le terrain. Les entrées enregistrées sur la base des rapines effectuées sur le champ de bataille ne sont pas comptabilisées dans la comptabilité militaire de la Défense. On a créé un système de facturation fictive : on prétend avoir importé telle arme, que l'on intègre effectivement dans l'arsenal, puis que l'on distribue. L'argent sort de la comptabilité. Cela constitue une deuxième saignée financière dans la comptabilité de Kigali.
On gagne donc sur les saisies d'armes, sur les saisies des stocks en cours, sur l'exploitation des mines « au rabais » et sur la « recomptabilisation » des saisies de guerre dans la comptabilité du ministère de la Défense, au service de logistique militaire.
Cette rébellion nous est donc précieuse. Je parle en termes de FPR.
J'ai rencontré des personnes qui travaillaient avec moi au Congo Desk. Un de mes collègues est actuellement conseiller d'ambassade en Belgique. Son nom est Rwahama Faustin. Il était responsable de l'exploitation des mines de Punia. Ce n'est pas un secret. Nous nous sommes croisés à l'hôtel Président, à Bruxelles. Je me trouvais avec un chercheur de la région, Bernard Leloup, à qui je voulais lui présenter mes collaborateurs de la région. Il reconnaissait que l'on avait travaillé dans ce domaine-là, que l'on me devait quinze mois d'arriérés de salaire, que je n'ai d'ailleurs toujours pas reçus. Il avait, lui aussi, sept mois de salaire impayés, pour ce qui est de la prospection de la région de Punia. Je lui ai demandé si sa nomination à Bruxelles coïncidait avec le processus de prolongement du commerce des métaux précieux qu'il avait entamé à l'origine et s'il fallait qu'il se rende à Anvers pour superviser l'opération, ou bien s'il avait été régularisé. Mon départ a dû susciter quelques interrogations quant aux carences que je dénonçais : la mauvaise gestion de la chose publique, l'absence de politique sectorielle d'aide au développement, tant au Rwanda qu'au Congo, l'absence de volonté réelle de rétablir la paix dans la région des Grands Lacs. Tout cela explique que j'ai, un jour, claqué la porte. J'en ai toujours fait état, que ce soit au Parlement ou vis-à-vis de mon entourage.
Pour ce qui est de l'exploitation du Congo, une fois arrivés à Kisangani, il nous fallait aussi faire de la prospection en vue d'obtenir de l'argent pour financer notre occupation. Je me suis appuyé sur le chef d'état-major des armées au Congo, le commandant Sylvain Buki. Je lui ai demandé de faire de la prospection dans les entreprises publiques et para-étatiques pour voir s'il était possible de prélever des fonds en vue de favoriser notre rébellion et notre occupation, puisque la mission à laquelle je participais était d'occuper, par tous les moyens, la province orientale.
Il m'a écrit pour me demander un rendez-vous. Nous allions visiter une brasserie. Nous devions visiter d'autres entreprises pour étudier leur rentabilité et leur capacité de contribution à la rébellion. Je précise que les Rwandais sont les parrains de la rébellion ; celle-ci n'existerait pas sans eux.
Autre trace du pillage des ressources congolaises par le Rwanda : les contrats que Kagame négocie pour livrer du bois, alors que le Rwanda n'a pas de bois à exporter. Lorsqu'il s'est rendu en Chine, il a promis qu'il allait explorer les possibilités d'exportation de bois du Rwanda vers la Chine. Ce bois provient - c'est clair - de la forêt congolaise.
Encore un détail. Si nous avons été postés à Kisangani, c'est parce que cette ville était le centre des activités et le berceau de toute l'opposition politique. Pour un Congolais, lorsque les habitants de Kisangani sont gagnés à une cause, on est sûr de la victoire !
Nous avions été outrés de voir la société Victoria, parrainée par les Ougandais, signer des contrats en l'absence des Rwandais. C'est la raison pour laquelle nous sommes entrés en guerre contre les Ougandais, car nous voulions contrôler seuls les diamants.
Le document en ma possession, signé par le commandant Sylvain Buki, est daté du 7 octobre 1999. (M. Kagiraneza lit un texte en swahili.)
J'ai, ici, un autre document qui prouve que l'on n'y est pas allé par le dos de la cuillère pour s'emparer des richesses du Congo.
Cette matière est très délicate. Vous aviez peut-être raison d'envisager le huis clos. Quoi qu'il en soit, je sais que je dérange les autorités de Kigali, parce que je les connais, par rapport à la violation des droits de l'homme et aux pillages. S'il fallait que je fasse partie d'une équipe de vérification et de recherche de données plausibles et convaincantes, elles savent bien que j'en suis capable, même à distance. En collaborant avec ces gens, on s'expose à la mort.
On peut lire, dans Le Soir du 23 mars 2001, que Philémon Naluhwindja Mukuba, chef coutumier des Maï-Maï, qui faisait du commerce avec les Rwandais, est mort, carbonisé, à Lyon. Autre victime : Aimé Atenbina, ancien ambassadeur du Congo au Vatican, qui faisait aussi du commerce de ressources naturelles congolaises avec les Rwandais. À la suite d'un malentendu, de factures laissées en suspens, des personnes ont disparu en Europe, de façon mystérieuse, dans des circonstances qui n'ont pas encore été éclaircies à ce jour. La fortune de Kagame lui permet de commettre de tels actes. Maintenant, heureusement, la situation commence à changer - le précédent des Talibans y est pour quelque chose - mais ils continuent à éliminer des gens, à Kigali, voire dans les régions limitrophes du Rwanda.
Je ne sais pas si vous avez bien compris mes explications. Je reste à votre disposition pour éclaircir l'un ou l'autre point, soit de ma vie privée, soit des matières dont j'ai parlé.

De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Wij hebben veel respect voor de verklaringen van de heer Kagiraneza. Zijn getuigenis van 7 december 2000 die in de krant Une confession werd aangehaald, is uniek. Wij zijn hem dankbaar omdat deze zaken kunnen bijdragen tot de vrede in het gebied van de Grote Meren.
Nog geen veertien dagen geleden heeft hij in Rijsel op een conferentie over internationale justitie doen opmerken dat le FPR a accouché deux monstres. Wat bedoelt hij daarmee?
De heer Kagiraneza heeft belangrijke functies vervuld in Rwanda en was, zoals hij zelf heeft vermeld, gedeeltelijk verantwoordelijk voor mijnontginningen van het FPR, voor belastingen, thesaurie, staatsuitgaven. Hij was ook lid van het Congo Desk. Dat is voor onze commissie bijzonder belangrijk. Er zijn bijvoorbeeld nog vragen over de dertig miljoen diamanten die in Antwerpen werden geboekt.
Hij heeft ook gesproken over de buitenbudgettaire financieringsmechanismen van het Rwandese leger. Wie waren de tussenpersonen? Waar staan deze buitenbudgettaire inkomsten geboekt? Ik denk aan hetgeen de heer Misser vorige week in deze commissie heeft gezegd over de vraag of de oorlog inderdaad door diamanten wordt gefinancierd.

M. Michiel Maertens (AGALEV). - Nous éprouvons beaucoup de respect pour les déclarations de M. Kagiraneza. Son témoignage du 7 décembre paru dans le journal Une Confession est unique. Nous lui sommes reconnaissants car ces questions peuvent contribuer à la paix dans la région des Grands Lacs.
Voici à peine deux semaines, lors d'une conférence sur la justice internationale organisée à Lille, il a déclaré que le FPR avait accouché de deux monstres. Que veut-il dire par là ?
M. Kagiraneza a occupé des fonctions importantes au Rwanda et était partiellement responsable de l'exploitation de mines par le FPR, des taxes, de la trésorerie et des dépenses publiques. Il était également membre du Congo Desk. C'est particulièrement important pour notre commission. Il subsiste encore des questions sur les trente millions en diamants qui ont été comptabilisés à Anvers.
Il a aussi parlé de mécanismes de financement extra-budgétaires de l'armée rwandaise. Qui étaient les intermédiaires ? Où ces rentrées extra-budgétaires ont-elles été comptabilisées ? Je pense à ce que M. Misser nous a dit la semaine dernière au sujet du financement de la guerre par les diamants.

"Dezelfde vaststelling geldt voor de rebellengebieden. Ook daar is er een administratie die belastingen heft en nog dezelfde wetgeving toepast als in ten tijde van Mobutu. Er werd vaak beweerd dat de opbrengst van de plunderingen door de Zimbabwaanse, Rwandese en Ugandese generaals moest dienen voor de aankoop van wapens. Ik twijfel daaraan. Om die thesis hard te maken, moet bewezen worden dat de opbrengst van de verkoop van edelstenen op de ene of de andere manier gestort wordt in de schatkist van de Staat en dat die het geld uitgeeft voor defensiedoeleinden."

« Le même constat vaut pour les zones rebelles. Là aussi, on a affaire à une administration qui prélève des impôts et continue à appliquer la même législation qu'à l'époque de Mobutu. La thèse souvent avancée était que le fruit des rapines des généraux zimbabwéens, rwandais et ougandais était destiné à l'achat d'armes. Je suis sceptique. Pour que cette thèse tienne la route, il faut démontrer que le produit de la vente des gemmes est reversé, d'une façon ou d'une autre, au budget de l'État qui, lui-même, l'affecte à des dépenses en matière de défense. ».

Ik zou graag wat meer uitleg krijgen over namen en bedrijven.
Een ander punt zijn de banken. Bij de handel zijn immers niet alleen bedrijven, maar ook banken betrokken. Vele betalingen gebeuren via internationale bankverrichtingen.
Zijn de Verenigde Staten of haar ambassade betrokken bij de coltanontginning van Oost-Congo? Zijn de Britten in deze zaak verwikkeld?
De commissie is geïnteresseerd in de netwerken en in de tussenpersonen bij de financiering, vooral de militairen van het FPR. De heer Kagiraneza zal wellicht luitenant-kolonel Jack Nziza kennen. Hij wordt genoemd in het rapport van Human Rights Watch en lijkt de taxateur te zijn van de coltan en de pyrochloor. Hij is tevens de beschermheer van Karl Heinz Albers en het fameuze Kralmetal. Zijn er tussen deze Oostenrijkse groep en België verbindingen? Gebeurt dat alles via de familie Kamanzi?
Hoe verlopen de witwaspraktijken in de koffiehandel en in de houthandel? Zijn er eventueel via de Rwandex, Belgische bedrijven bij betrokken?
Wie financiert de recente strijd tussen RCD-Goma, de IPR en de Banyamulenge en wie levert de helikopters? Zijn er hierbij buiten Bout ook Belgische bedrijven betrokken? Leveren Belgische bedrijven huurlingen? Ons onderzoek is grotendeels beperkt tot filières die banden hebben met Belgische bedrijven.

J'aimerais recevoir des explications supplémentaires sur les noms et les entreprises.
Les entreprises mais aussi les banques sont impliquées dans le commerce. De nombreux paiements sont effectués par le biais d'opérations bancaires internationales.
Les États-Unis ou leur ambassade sont-ils impliqués dans l'exploitation du coltan dans l'est du Congo ? Les Britanniques le sont-ils également ?
La commission s'intéresse aux réseaux et aux intermédiaires impliqués dans le financement, principalement les militaires du FPR. M. Kagiraneza connaît peut-être le lieutenant-colonel Jack Nziza. Il est cité dans le rapport de Human Rights Watch et semble être l'expert du coltan et du pyrochlore. Il est également le protecteur de Karl Heinz Albers et de la fameuse Kralmetal. Existe-t-il des liens entre ce groupe autrichien et la Belgique ? La famille Kamanzi sert-elle d'intermédiaire ?
Comment s'effectuent les opérations de blanchiment dans les commerces du café et du bois ? Des entreprises belges sont-elles impliquées, éventuellement via la Rwandex ?
Qui a financé les combats récents entre le RCD-Goma, l'IPR et les Banyamulenge ? Qui livre les hélicoptères ? Des entreprises belges autres que Bout sont-elles impliquées dans ce dossier ? Les entreprises belges fournissent-elles également des mercenaires ? Notre enquête est en grande partie limitée aux filières ayant des liens avec des entreprises belges.

De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Ik heb een aanvullende vraag over het curriculum vitæ van de heer Kagiraneza. Ik zie gegevens tot 2000. Wat doet hij nu, wat is de reden van zijn verblijf in Brussel?

M. Jacques D'Hooghe (CD&V). - Je voudrais poser une question complémentaire concernant le curriculum vitae de M. Kagiraneza. J'y lis des données relative à la période courant jusqu'en 2000. Que fait-il aujourd'hui ? Quelles sont les raisons de son séjour à Bruxelles ?

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Wat denkt de heer Kagiraneza over het krediet dat Rwanda van de verschillende Europese landen en van de Verenigde Staten krijgt? Omdat deze landen zich een beetje mede schuldig voelen aan de genocide, ontvangt Rwanda namelijk heel wat kredieten. Hoe moet onze houding zijn tegenover Kagame?
Rwanda was altijd het belangrijkste land inzake coltanexploitatie. Enkele jaren geleden ging de opbrengst van coltan naar de invoer van wapens. Met welk geld worden de wapens momenteel aangekocht nu de coltanhandel is ineengestort?

Mme Erika Thijs (CD&V). - Que pense M. Kagiraneza du crédit dont le Rwanda bénéficie auprès des différents pays européens et des États-Unis ? Le Rwanda reçoit pas mal d'argent parce que ces pays se sentent quelque peu coupables vis-à-vis du génocide. Quelle doit être notre attitude vis-à-vis de Kagame ?
Le Rwanda a toujours été le leader de l'exploitation du coltan. Voici quelques années, les recettes de cette exploitation ont servi à importer des armes. Avec quel argent les armes sont-elles achetées maintenant que le commerce du coltan s'est effondré ?

De heer Marcel Colla (SP.A). - Uit de uiteenzetting heb ik begrepen dat de heer Kagiraneza met het huidige Rwandese regime heeft gebroken. Wanneer en om welke reden kwam die breuk tot stand?
Rwanda verrijkt zich in Congo op een oneigenlijke manier. Kan hij nog even preciseren hoe dat in elkaar zit?

M. Marcel Colla (SP.A). - Je retiens de l'exposé de M. Kagiraneza qu'il a coupé les ponts avec le régime rwandais actuel. J'aimerais savoir pourquoi et à quel moment.
Le Rwanda s'enrichit au Congo d'une manière impropre. Peut-il nous préciser comment les choses se passent exactement ?

De voorzitter. - Ik heb nog een zeer eenvoudige vraag. Wij hebben het hier dikwijls gehad over de redenen waarom de Rwandezen het Congolese grondgebied bezetten. Er wordt altijd verwezen naar de aanwezigheid van de Interahamwe in Kivu.
Hebt u er als gewezen lid van het RPF enig idee van hoeveel Interahamwe zich thans op het grondgebied van Kivu of van de Republiek Congo bevinden? Hier zijn al zeer uiteenlopende cijfers genoemd. Het zou dan ook interessant zijn uw mening te kennen.

M. le président. - J'ai encore une question, très simple, à poser. Nous avons souvent débattu, ici, des raisons pour lesquelles les Rwandais occupent le territoire congolais. On nous cite toujours la présence des Interahamwe au Kivu.
En tant qu'ancien membre du FPR, avez-vous une idée du nombre d'Interahamwe présents, à l'heure actuelle, sur le territoire du Kivu ou sur celui de la République du Congo ? Les chiffres cités devant cette commission varient fortement. Il serait dès lors intéressant d'avoir votre avis à ce sujet.

De heer Kagiraneza. - Ik heb Rwanda in augustus 2000 verlaten omdat ik het niet eens was met het politiek bestuur. Reeds in 1997 had ik vastgesteld dat het politieke programma van het RPF punt voor punt met de voeten werd getreden. De hoofdpijler was de eenheid. Vervolgens kwamen de democratie, de verhoging van de binnenlandse productie, de zelfontplooiing, de bestrijding van corruptie, de uitroeiing van alles wat ertoe kon leiden dat de mensen vluchtelingen zouden worden. Via de opvoeding van het volk moesten wij de mensen bewustmaken en aansporen op eigen benen te staan. Dat was dus een zeer ruim opvoedingsprogramma.
Op het programma stonden ook de regionale en internationale samenwerking, die de kiem van ons beleid moest zijn.
In 1997, na de uitschakeling van de militaire weerstand en van de onverzettelijke génocidaires die zich in Congo bevonden, moesten het gerecht, het recht en de vrijheden meteen in ere worden hersteld en moest worden nagegaan hoe een nationale verzoening kon worden bewerkstelligd. We moesten inschikkelijk zijn, want de oorlog had overal schade veroorzaakt.
Volkenmoord is een onnoemelijke misdaad. De internationale gemeenschap kon niet tijdig tussenbeide komen om ze een halt toe te roepen. We hadden ze trouwens verboden tussenbeide te komen omdat we op minder dan tien dagen alles waren kwijtgespeeld wat op politiek gebied nuttig was. Op minder dan tien dagen tijd waren de straten bedekt met lijken; er vielen naar schatting 200.000 doden. Dat ontstellend cijfer toont aan dat de volkenmoord een feit was.
Er werden 800.000 personen geteld op de heuvels en zelfs in bepaalde vluchtelingencentra die nog door de génocidaires waren gespaard. Volgens de meest recente officiële statistieken heeft de volkenmoord 1.071.017 mensen het leven gekost. Die 800.000 personen werden opgeofferd. Er is een delegatie gestuurd, bestaande uit de huidige secretaris-generaal van het RPF, Charles Murigande, onze gewezen ambassadeur in Brussel, Denis Polisi en de heer Ousaidi, die nu overleden is en wiens gelaat, dat op alle televisiezenders te zien was, verbonden is met het beruchte "We shall fight", anders gezegd: "elke militaire interventie zal uitlopen op een gevecht".
De internationale gemeenschap heeft zich dan terecht schuldig gevoeld. Wij hadden Unamir en diplomaten immers ingelicht over het bestaan van een machiavellistisch plan om Tutsi en de oppositieleden die deze volkenmoord niet langer wilden, uit te roeien.
Alles wat op politiek en economisch gebied nuttig was, is dan plots in minder dan tien dagen uitgeschakeld.
Een gewetenloze berekening heeft dus geleid tot de opoffering van 800.000 mensen. De geschiedenis zal later een oordeel vellen over het politiek bureau, waarvan ik deel uitmaakte. Uiteindelijk heeft het tot niets gediend.
Als Kagame er immers in geslaagd was de macht te veroveren in Kigali en in Kinshasa, en de wonden te helen van deze volkenmoord, deze plunderingen, dat slecht bestuur dat tientallen jaren had geduurd, dan zou hij beschouwd zijn als een held. Hij was echter slechter dan zijn voorgangers. Daarom moeten al die misdaden en de argumentatie die is aangehaald om de oorlog te winnen, aan de kaak worden gesteld. Het was een gewetenloze berekening. Spijt komt altijd te laat, maar men had die delegatie niet mogen sturen.
Als de VN na tien dagen een groot aantal strijdkrachten ter plaatse had gestuurd, zoals in Kosovo, hadden misschien 500.000 mensen kunnen worden gered. Aangezien het APR, het Rwandees patriottisch leger, militair sterker was dan het regeringsleger, hebben wij gevraagd dat men ons vrij liet om een einde te maken aan de volkenmoord en ons met de militairen en de gewapende bendes bezig te houden. We hebben ze overwonnen. Ze zijn naar Congo getrokken. Het was een gemiste afspraak en de zaak is alleen maar uitgesteld.
We hebben de internationale gemeenschap gevraagd de gewapende lieden te onderscheiden van de burgerbevolking, die klem zat en die diende als schild, als bestaansreden en wettiging voor het leger en de verslagen regering.
Er hebben onderhandelingen plaatsgehad. Ik denk inzonderheid aan het plan-Carter in Tunis. We hebben zelfs onderhandeld met Mobutu. Na de gebeurtenissen van de jaren negentig meenden de Amerikanen - bij monde van hun congreslid Stephen Solarz - dat Mobutu en Savimbi niet meer moesten worden gefinancierd voor hun simplistische anticommunistische retoriek. Aangezien het communisme verdwenen was, bestond er geen enkele reden meer om de bestaande dictaturen in de regio te steunen. Mobutu werd buitenspel gezet vanaf de mislukking van de Nationale Soevereine Conferentie van 1992. Omdat hij geen rekening hield met de meest elementaire democratische beginselen wilde men hem niet meer zien. Die keer is echter beslist om met hem te onderhandelen, hem alle middelen en eerbewijzen te geven die hij wou om hem in staat te stellen het probleem van de regio van de Grote Meren te regelen. Op zijn grondgebied bevonden zich immers de bases van de rebellie - Burundi, Frodebu, Palipehutu, CNDD - alsook de troepen die verantwoordelijk zijn voor de volkenmoord in Rwanda in 1994. Hij had dus de controlemiddelen in handen.
De VN hebben deze situatie dus niet kunnen oplossen. Toen we het plan hebben opgevat om Congo aan te vallen, waren we er niet van overtuigd een reus te verslaan, ook al had hij lemen voeten, zoals we later hebben gemerkt. We waren er wel zeker van dat een aanval op enkele kilometers van de grens Rwanda in staat zouden stellen hulp in te roepen. We waren immers verzwakt, eerst door de voortdurende raids van de génocidaires, vervolgens door een noodtoestand die het ons onmogelijk maakte te steunen op een duurzame ontwikkeling, aangezien 2 miljoen mensen zich in het buitenland bevonden. De steun van de geldschieters werd verdeeld tussen de Rwandezen in het binnenland en die in het buitenland. Uiteindelijk hebben wij daaraan geen steun gehad. We moesten dus om hulp roepen en minstens trachten te bekomen dat het Verdrag van Genève werd nageleefd. Dit verdrag schrijft voor dat de vluchtelingen op meer dan 50 km van de grens worden ondergebracht, niet alleen voor hun veiligheid, maar ook voor die van het land van herkomst.
In de mate van het mogelijke, want sommige kleine landen hadden deze speelruimte niet. Men heeft Congo aangevallen. Mobutu, die zag hoe men bij hem kwam ronselen om hem voor te stellen de opstand te leiden die de macht in Kigali zou heroveren, dacht in termen van wapens en munitie. Als maarschalk zag hij dat er ongeveer 100.000 manschappen werden opgeleid in het omgaan met wapens. Het overwonnen leger telde 30.000 manschappen. Afhankelijk van de vuursnelheid en de aanwezige wapens moest men berekenen hoeveel ton munitie en wapens moesten worden besteld om de operatie tot een goed einde te brengen. Als het tot een oorlog, tot een directe confrontatie was gekomen, zou hij hebben gezegd dat de voorraad op was en zou hij hem aan de opstandelingen hebben verkocht. Anders was er een impasse ontstaan. Ik zal niet uitweiden over de politieke intriges om de controle over het gebied van de Grote Meren te verwerven. U bent hiervan beter op de hoogte dan ik. Mobutu was alleszins van oordeel dat een oorlog hem de mogelijkheid bood de wapens die hij reeds bezat, aan zichzelf te verkopen. Het is op die manier dat men zaken doet. Adnan Kashogi is wakker geschoten omdat hij ook in Frankrijk onbetaalde facturen had.
De aanval was een oproep om het land uit de impasse te helpen die al twee jaar duurde. Naderhand zag men dat het land geen leger en geen administratie had; de militairen waren er niet in geslaagd zich te integreren. Ze bleven overal misdaden begaan. Na hen een nederlaag te hebben toegebracht, konden we gedurende zeven maanden ongestoord oprukken tot in Kinshasa. De aanval moet worden gezien als een oproep aan het adres van de internationale gemeenschap om haar verantwoordelijkheid op te nemen en orde te scheppen in de chaotische situatie. Toen men zag dat de macht binnen bereik was, is men weggegaan. Angola is te hulp gekomen opdat Mobutu en Savimbi tegelijk zouden zijn uitgeschakeld. Zimbabwe had belangen in de streek van Katanga en Uganda in de evenaarsstreek. Rwanda en in mindere mate Burundi hadden er belang bij dat de opstand die tot doel had Bujumbura in te nemen, in de kiem werd gesmoord. Dat is allemaal gebeurd. Congo werd echter bezet door de meest krijgsvaardige en best uitgeruste legers, die op het politieke wereldtoneel een goede indruk maakten.
Ik heb vastgesteld dat verzoening onmogelijk was en democratie een onleefbaar begrip. Tot op heden aanvaardt Kagame geen dialoog of verscheidenheid van meningen.
Rwanda levert op dit ogenblik de meeste vluchtelingen ter wereld. Voor de rest brengt het land niets anders voort dan armoede. De corruptie tiert welig. Ik was het eerste parlementslid dat de Rwandese regering heeft geïnterpelleerd over de verduistering van middelen, die door de algemene belastingsinspectie aan het licht was gebracht. Dat was mijn eerste botsing met het FPR-bewind, dat ik hoorde te steunen. Ik meende het regime te moeten wijzen op zijn plichten als patriottische beweging.
Wat de opvoeding betreft, is de bevolking aan haar lot overgelaten. Men leert zelfs niet meer hoe men het land moet bewerken, vee moet kweken of de erosie moet bestrijden. Kortom, men beschikt niet over de elementaire kennis van het milieu om van het land te kunnen leven. Er bestaat evenmin politieke vorming die de bevolking volgens de regels van de democratie bij het maatschappelijk leven moet betrekken.
Op het vlak van de internationale samenwerking hebben we wapens gebruikt in plaats van diplomatie. Het FPR is een mislukking geworden. Wie niet de minste eerbied heeft voor rechten en vrijheden, is een monster met een menselijk gezicht. Het FPR doet het omgekeerde van wat het zou moeten doen.
Ik zal het nu hebben over mijn aandeel in het belastingmechanisme bij het ministerie van financiën of bij Congo desk. Ik heb bij het ministerie van financiën en bij de algemene belastinginspectie gewerkt. Ik beheerde het staatsbudget. Ik was chef van de mobiele belastingbrigade. Ik bevond mij in de geschikte positie om de economische indicatoren en de ontwikkeling van Rwanda te bestuderen. Ik zag de toenemende verarming van het land ondanks de hulp die ons ingevolge de ronde tafel van Genève van 1994-1996 was toegezegd. We hadden 764 miljoen dollar gevraagd; we hebben 1 miljard 400 miljoen gekregen. In Kigali is er echter geen spoor van deze hulp voor de heropbouw van het land. Men zou kunnen zeggen: wie aan een crimineel geeft, is zelf ook een crimineel als hij niet controleert wat er gebeurt met wat hij geeft.
Ik maakte ook deel uit van de delegatie die onderhandeld heeft over de herziening van de ronde tafel van Genève. Ik was raadgever van de primaat - de president van de toenmalige republiek had geweigerd mijn opdracht te ondertekenen; dat was zijn recht en ik verwijt het hem niet - die in Genève over de middelen ging onderhandelen. Er was een akkoord over de parameters. Het jaar 1990 werd als refertejaar genomen. De cijfers moesten een geloofwaardige indruk maken en aantonen dat we op de goede weg waren. De raadgever die ons kwam helpen onze financieringsaanvraag voor de heropbouw van het land te verdedigen, raadde ons aan de economische indicatoren op te sommen. De mensen van Bretton Woods waren immers gehaast en hadden geen tijd om te komen controleren hoe het er werkelijk aan toeging. We hebben die raad gevolgd. Bij elke discussie van de ronde tafel van Genève werd ik door huidig president Kagame de les gelezen omdat ik vroeg of ik vragen mocht stellen over de ontwikkeling, het beheer en de analyse van het budget tijdens de voorgaande jaren. Ik wenste ook vragen te stellen over het beleid en de evaluatie van onze bevoegdheden inzake de verschillende sectoren van het ontwikkelingsplan. Ik heb zelfs aan volksvertegenwoordiger Constance Mukayuhi gevraagd of ik vragen mocht stellen die uitsluitend betrekking hadden op het beheer van de begroting. Ik was van oordeel dat de minister van financiën, die tot het FPR behoorde, de nodige inlichtingen moest verstrekken.
Ik heb hem ondervraagd over de privatiseringen. Eigenlijk hebben ze de overheidsinstellingen bestolen. Toen ik hem om verduidelijkingen vroeg over de privatiseringen, de terugdringing van de inflatie en de verdeling van de begroting, begon iedereen te lachen. 's Anderendaags heeft men mij gezegd dat ik moest zwijgen en dat ik de minister van financiën, die tot het FPR behoorde, niet mocht aanvallen. Als u deze materie een beetje kent, zult u inzien dat de indicatoren die de minister sedert 1997 of 1998 heeft gepubliceerd, altijd gunstig waren. Ze toonden een stijging van 3 tot 7% van het binnenlands product aan, maar zwegen over de hongersnood in de vijf omringende prefecturen. Dit voorbeeld bewijst dat de officiële economische indicatoren waarover hij spreekt, helemaal niet stroken met de realiteit.
De heer François Misser heeft gezegd dat de oorlog werd gefinancierd met diamanten. Volgens mij niet uitsluitend met diamanten, maar ook met middelen van de algemene rijksbegroting. Het ministerie van financiën stelt de algemene begroting op en bepaalt welk deel bestemd is voor landsverdediging. Op die manier kan men zien wat het aandeel van de legeruitgaven is in de totale begroting.
Er zijn ook wapens die ter plaatse worden buitgemaakt. Elke rebellenbeweging verkiest het gebruik van lokaal materiaal. Als men over voldoende wapens beschikt, gaat men tot de aanval over. De winnaar van het gevecht legt beslag op de manschappen en op de wapens. Deze laatste zijn bestemd om opnieuw oorlog te voeren. Dit is in feite autofinanciering. Op het einde van de dag wordt er een verslag opgesteld: het geld voor de wapens wordt teruggestort op de MINADEF-rekening. De wapens worden uiteindelijk aangegeven als aankopen veroorzaakt door de oorlog in Congo. Dit plaatst de Congolezen voor een permanente schuld. De buit is voor hen bestemd, maar ze moeten ons in diamanten betalen.
Van 15 tot 17 juli 2000 vond een vergadering plaats van alle gouverneurs van het bezette deel van het land. Er werd beslist dat de begroting van de RCD voortaan als volgt zou worden verdeeld: 60% voor het gouverneurschap en 40% voor de centrale administratie, volgens het systeem van de confederatie waarbij elke regio autonoom is. Dat was nieuw: aanvankelijk was 24% voor het gouverneurschap bestemd en 76% voor de centrale staat. Er werd beslist 60% aan het gouverneurschap toe te kennen opdat ook de brigadecommandant, net als de gouverneur, zijn deel zou krijgen van de lokale ontvangsten en zou kunnen deelnemen aan de inzameling en het beheer van deze middelen. In de bezette zone werd gekozen voor het model van de federatie.
Om nu te zeggen dat kolonel Jacques Nziza ik weet niet wie in bescherming nam... Ik weet enkel dat hij chef was van de militaire inlichtingendienst. De militaire inlichtingendienst is aan de macht in Rwanda en in Congo... Als hij heeft deelgenomen aan de eerste actie tegen Mobutu en de militaire activiteiten ter plaatse nog leidt, draagt hij als chef de grootste verantwoordelijkheid.
Wat de vraag over mogelijke connecties met Belgische of Oostenrijkse groeperingen betreft, ben ik er zeker van dat u over meer informatie beschikt dan ik. Als het mijn dagtaak was, zou ik zeker aanwijzingen kunnen vinden van de betrokkenheid van België in de diamanthandel met Rwanda. Er zijn trouwens tekens: dat Egon Geiger momenteel ereconsul voor Rwanda in Oostenrijk is, is zeker geen toeval.
Het FPR heeft nooit een beroep gedaan op huurlingen. Aangezien de overwinning zeker was, wilden we geen verplichtingen ten opzichte van derden. Voorts voelt een huurling geen persoonlijke betrokkenheid bij het conflict, hij neemt aan de strijd deel om geld te verdienen. Huurlingen schatten de politieke toestand gewoonlijk slecht in en na de oorlog kunnen ze zich alleen nog keren tegen de partij die ze hebben beschermd. Het waren dus hoofdzakelijk Rwandezen die voor het FPR vochten, naast een honderdtal Ugandezen. Op een bepaald ogenblik heeft men deze laatsten opgespoord en weer naar huis gestuurd. Er waren tevens een tiental Barundi, die beweerden uit Rwanda afkomstig te zijn, maar uiteindelijk heeft men ingezien dat zij geen Rwandezen waren. Dat werd niet aanvaard.
Ik heb een gesprek gehad met twee militairen, die uit Ethiopië waren gekomen omdat ze hadden vernomen dat de Tutsi in feite Ethiopiërs waren, die verdwaald waren in de bergen van het gebied van de Grote Meren. Ze kwamen hun stamgenoten dus te hulp. Ik herinner me een zekere Gata Amai - de naam die ons werd meegedeeld was Quitema - die onze rangen wilde vervoegen. We moesten hem een maand houden om na te gaan hoe hij zich gedroeg en om hem te ondervragen. Vervolgens is hij overgedragen aan de Ugandese veiligheid, die ervoor gezorgd heeft dat hij terug in Ethiopië terechtkwam. We hadden geen pseudo-Tutsi nodig die streden voor een land dat niet het hunne was. We hebben nooit huurlingen in het FPR gewenst. Dat betekent evenwel niet dat het FPR uitsluitend bestond uit elitetroepen en dat sommige van zijn leden geen huurlingenpraktijken beoefenden. Alles welbeschouwd was het FPR toen het Congo binnenviel, niet minder een huurlingenleger dan in zijn eigen land.
In kranten zoals Temps présent wordt altijd over Kamanzi bericht. Ik weet dat hij dikwijls te maken had met Rwandese en Congolese douanediensten, maar het was niet mijn taak te gaan snuffelen in dossiers van Kamanzi of van eender welke persoon die zich bezighield met handel of plunderingen organiseerde in Congo.
U hebt mij gevraagd wat ik momenteel doe. Ik ben VN-vluchteling en ben gedomicilieerd in Doornik. Ik volg een opleiding in informatica en boekhouding. Ik ben van plan terug te keren naar huis zodra de vrede in het gebied van de Grote Meren is hersteld. Als België zich ermee inlaat, is er verandering mogelijk. Een sereen gesprek kan Kagame er misschien toe bewegen om zijn beleid te herzien en een inter-Rwandese dialoog te beginnen. Ik weet dat er vurige voorstanders zijn van zo'n dialoog, van democratisch pluralisme, van nationale verzoening. Deze mensen willen dat het drama dat Rwanda heeft gekend, wordt verwerkt. Zij willen daar een streep onder trekken zodat het behoort tot de geschiedenis.
De koersdaling van het coltan kan door verschillende factoren worden verklaard. Sommige delvers willen verkopen, want hun beroep is niet verkopen maar oorlog voeren,. Het FPR valt ze echter niet aan want het wil dat ze de mijnen blijven uitbaten.
Vóór de aids-epidemie waren er andere geslachtsziekten. Een vaccinatiecampagne van twee weken en de onmiddellijke toediening van geneesmiddelen zouden volstaan om het probleem op te lossen. Maar de opbrengst voor de fabrikanten van antibiotica, de geneesheren en de distributieketen is niet te verwaarlozen. Deze ziekten, die niet dodelijk zijn, liet men dus voortbestaan, ook al kan men dat uit moreel oogpunt niet goedkeuren.
Zo wordt nu ook de rebellie "onderhouden". De rebellen zetten immers de exploitatie voort om wapens en munitie te kunnen kopen. Daarom wil men ze niet neerslaan. De aankopen zijn een maatstaf voor de intensiteit van de oorlog. Men zoekt naar middelen om een aanval te beantwoorden, men slaat de aanvallers neer, neemt alles mee wat er te rapen valt en laat ze voortdoen. Men onderhoudt deze oorlog omwille van de commercie.
Het FPR buit onderbetaalde werkkrachten uit en de koers van het coltan daalt vanwege de overproductie. De mensen zijn dus verplicht om hun schat voor zeer weinig geld van de hand te doen. Als zij het coltan houden, weten ze dat zij het risico lopen dat het FPR hen aanvalt en alles meeneemt. Bijgevolg worden de delvers of de handelaars, zelfs als zij een vergunning hebben om het erts te ontginnen, beconcurreerd door zwartwerkers en criminelen die geen gebruik kunnen maken van de officiële circuits, maar die wel geld binnenrijven met delven. Het FPR profiteert van die situatie want zo kan het erts kopen tegen een lage prijs.
Bij het FPR doet zich een nieuw fenomeen voor. Men maakt een lijst van huiseigenaars tegen wie er ernstige aanwijzingen bestaan over hun betrokkenheid bij de genocide. Men vraagt hen aan mensen die in Kigali zijn gebleven, een volmacht te geven om hun huis te verkopen. De prijs mag niet te hoog liggen, want anders zou er geen koper worden gevonden. De betrokkenen weten dat ze vroeg of laat zullen worden gearresteerd en opgesloten en dat hun eigendom dan toch wordt verkocht om de morele schade van derden te vergoeden. Zij doen hun eigendom dus voor een habbekrats van de hand. Een cel van het FPR moedigt dit soort praktijken aan. Vluchtelingen die verondersteld worden nooit meer terug te keren, melden zich aan op de ambassade van Rwanda om er een volmacht te ondertekenen voor de verkoop van hun huis. De kopers zijn meestal Rwandezen die uit Oeganda afkomstig zijn. Zij kunnen de eigendommen kopen waarop anders beslag zou worden gelegd via een pauliaanse vordering. Zij weten dat ze daartoe het recht hebben in een niet-rechtsstaat.
Het FPR bereidt nog andere dossiers voor, die nog gevaarlijker zijn. Het stelt lijsten op van de mensen die op de ambassade een volmacht hebben ondertekend. Het stuurt die lijsten naar de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen met de vraag hoe hij mensen kan opvangen die de ambassade van hun land vrij in- en uitlopen. Zo vangt het FPR twee vliegen in één klap: die mensen moeten België verlaten omdat ze via de ambassade naar hun land zijn terug gekeerd; zij worden opgesloten in Rwandese gevangenissen, waar ze fysiek en economisch worden gekraakt en hun eigendommen worden voor minstens tien jaar vervreemd.
Kagame benoemt altijd mensen met vuile handen, die hij kan chanteren. Zo kwam een ambassadeur in opspraak voor een Parlementscommissie en werd vastgesteld dat hij geld moest aan de Schatkist. Over dit voorval bestaan er publicaties. Zo werd ook een minister uit de regering gezet. En dan spreek ik nog niet over Laurien Ngilabanzi, de ambassadeur van Rwanda te Bonn. Kagame werkt met mensen die vuile handen hebben en als ze in ongenade vallen, raapt hij ze op.
Over het aantal misdadigers in de wouden van Congo kan men alleen speculeren. Wie als overwinnaar uit een oorlog komt, is een held. Wie verliest is een misdadiger die schuld heeft aan alle kwaad. Bij ontstentenis van een internationaal gerecht ben ik altijd voorstander geweest van de onmiddellijke vervolging van de misdadigers, vooral als zij beschuldigd worden van misdaden tegen de menselijkheid. Alleen God weet wat er in de wouden van Congo is gebeurd op het einde van de oorlog in 1997. Onder de mensen die naar Kigali terugkeerden, zijn er veel doden gevallen en werden er 130.000 gevangen genomen wegens genocide. Om de getalsterkte van de C.D.R. te berekenen ten tijde van de Interahamwe, ga ik ervan uit dat er gemiddeld 100 personen actief waren in elk van de 154 gemeenten, als leider, plannensmeder of propagandist van de genocidetheorie. In Kigali-stad waren er zowat 6.000. In totaal gaat het dus om 20.000 personen. Maximaal zou het over 50.000 personen kunnen gaan.
De overwinning van het FPR was eerst en vooral militair: het FPR beschikte over automatische vuurwapens, terwijl de tegenstander uitgerust was met knuppels en kapmessen. Zij streden met ongelijke wapens, maar wilden koste wat het kost de Tutsi et de gematigde Hutu uitroeien. Ik doe geen onthulling, als ik zeg dat er zeer veel slachtoffers zijn gevallen.
Laat ons ervan uitgaan dat het overwonnen leger in Congo nog 30.000 man telde. De tocht dwars door Congo was zeker geen wandeling. Onderweg stierven velen aan dysenterie, ziekten allerhande, ondervoeding en verwondingen. Mijn eerste opdracht in de oostelijke provincie was het opsporen van misdadigers. Ik heb er maar één kunnen vinden: Ndilizi, die journalist was bij Mille Collines. Hij werd opgesloten in de gevangenis.
Wij waren niet in Congo, om die man te arresteren, maar wel om de diamant te controleren. We hadden gezien dat Van Brink aan de basis lag van de contracten van zestig jaar om de openbare bedrijven te beheren, de Centrale Bank, de commerciële banken, de Post, de verzekeringen, diamant, goud, het monetair systeem, de bodem en de ondergrond. In ruil daarvoor stond hij in voor de ontwikkeling. Welke banken zijn in Congo tussengekomen? De First International Bank of Grenada, Van Brink's offshore bank. Ik heb de documenten bij die als basis hebben gediend voor het opstellen van de contracten; ze zijn in onze handen gevallen op het ogenblik van de crash tegen de Rwandezen. Wij hebben de foto's van de stamhoofden moeten inzamelen om aan Van Brink te laten weten dat de bevolking zijn initiatief in het bevrijd gebied gunstig gezind was. Aangezien in Rwanda geheime commissielonen niet fiscaal aftrekbaar zijn, is het onmogelijk de omvang ervan te achterhalen. Het staat echter vast dat ze aanleiding hebben gegeven tot drie zeer verkwistende en nutteloze oorlogen van de Rwandezen tegen de Ugandezen.
Zijn er Rwandese banken tussengekomen aan Congolese zijde? De Banque commerciale de développement et d'industrie van Rwanda heeft filialen geopend in Congo. Ik geef geen enkel commentaar op dat initiatief: als er fondsen circuleren in afwezigheid van enige banksysteem, dan lijkt het me normaal dat iemand zijn diensten aanbiedt om eerlijk zijn kost te verdienen met het beheren van spaargelden en kredietverlening. Om te weten of iemand een rekening heeft bij een bepaalde bank en of die bank verrichtingen met België doet, kan een onderzoekscommissie desgewenst het bankgeheim opheffen. De wetten van het land voorzien in die mogelijkheid. Er bestaat in dezen geen enkel geheim. Het volstaat er resoluut op af te gaan: er liggen mijnen op het terrein, wie zich daar op waagt, kan sterven zoals Kennedy..
Ik weet dat er koffie en hout uit Congo is. De financiële opbrengsten voor de Congo Desk zijn vrij beperkt. Ik heb al de gelegenheid gehad om de kostprijs van het hout te berekenen: die activiteit was niet interessant omdat hout heel volumineus is. Het moet worden vervoerd langs onberijdbare wegen. Dat is zeer moeilijk. Ik heb bijvoorbeeld gezien hoe Ugandezen koffie die ze op de markt hadden gekocht en hout in vliegtuigen laadden die materiaal en voedsel hadden aangevoerd voor de militairen in Congo. Zo vertrokken de vliegtuigen niet leeg. Wij zouden niet voor koffie hebben gekozen: koffie neemt te veel plaats in en heeft in vergelijking met coltan en diamant een onbeduidende marktwaarde. Ik heb de man gekend die zich bezighield met diamant, de heer Hatari. Ik heb hem één keer bijgesprongen uit de kas voor de politieke en militaire mobilisatie die ik beheerde: ik heb hem 50 dollar gegeven voor het personeel dat het traject met de fiets aflegde en voor andere logistieke behoeften. Dat was enkel een kleine ondersteuning, want wij hadden geen gemengde rekeningen: dat paste niet in het kader van de activiteiten.

M. Kagiraneza. - Je vais essayer de répondre à vos questions. Si vous estimiez ne pas recevoir les éclaircissements demandés, je reste bien sûr à votre disposition.
Je commencerai par mon curriculum vitae. J'ai quitté le Rwanda en août 2000 parce que j'étais en désaccord avec la gestion politique. Le début date de 1997. J'ai alors constaté que tout le programme politique du FPR était bafoué point par point. Le pilier majeur était l'unité. Venaient ensuite la démocratie, l'augmentation de la production intérieure, l'autopromotion, la lutte contre la corruption, l'éradication de ce qui pouvait amener les gens à devenir des réfugiés. Nous devions, par l'éducation populaire, éveiller les consciences pour inciter les gens à se prendre en charge. C'était donc un programme d'éducation à large échelle.
Au programme était également inscrite la coopération, régionale et internationale, qui devait être le ferment de notre politique.
En 1997, après avoir démantelé la résistance militaire et les irréductibles génocidaires qui se trouvaient au Congo, il fallait d'emblée mettre à l'honneur la justice, le droit, les libertés, et étudier la façon de mettre en oeuvre la réconciliation nationale. Il fallait faire la part des choses, puisque la guerre avait causé des dommages de part et d'autre.
Il est vrai, tout d'abord, que le génocide est un crime innommable. Il est vrai, ensuite, que la communauté internationale n'a pas pu intervenir en temps utile pour y mettre fin ; il est vrai aussi que nous avons - j'étais moi-même membre du bureau politique - interdit à celle-ci d'intervenir parce que nous venions de perdre toute la matière utile, sur le plan politique, en moins de dix jours. En moins de dix jours, on a vu les rues se joncher de cadavres ; le nombre de personnes tuées dans ce laps de temps est évalué à 200.000. Ce chiffre ahurissant montre que le génocide était consommé.
800.000 personnes ont pu être recensées sur les collines, voire dans certains centres de refuge encore épargnés par les génocidaires. Nous savons maintenant, d'après les statistiques officielles les plus récentes, que le génocide a emporté 1.071.017 personnes. Ces 800.000 personnes ont été sacrifiées. On a envoyé une délégation, composée du secrétaire général actuel du FPR, Charles Murigande, de notre ancien ambassadeur à Bruxelles, Denis Polisi, et de M. Ousaidi, maintenant décédé, dont l'image - diffusée par toutes les chaînes de télévision - est liée au célèbre « We shall fight » ou, en d'autres termes, « toute intervention militaire se soldera par un combat ».
La communauté internationale s'est alors sentie coupable, et à juste titre. En effet, nous avions eu des contacts avec la Minuar, avec les diplomates, pour les informer de l'existence d'un plan machiavélique d'extermination des Tutsis et de ceux qui étaient dans l'opposition, qui ne voulaient plus de ce génocide.
Du coup, toute la matière utile sur les plans politique et économique a été éliminée en moins de dix jours.
C'est donc un calcul politicien qui a donné lieu au sacrifice - l'histoire jugera, plus tard, le bureau politique, dont j'ai fait partie - de 800.000 personnes pour, finalement, ne rien gagner.
En effet, si Kagame était parvenu à prendre le pouvoir à Kigali et à Kinshasa, et à panser les plaies de ce génocide, de ces pillages, de cette mauvaise gestion qui a duré des décennies, il aurait été considéré comme un héros. Mais il a fait pire que ses prédécesseurs. C'est pourquoi il va falloir remettre en cause tous ces crimes ainsi que l'argumentation avancée pour gagner la guerre. Il s'est agi d'un calcul politicien. Les regrets sont toujours tardifs, mais on n'aurait pas dû envoyer cette délégation.
Si, après dix jours, l'ONU avait envoyé sur place un déluge de forces armées, comme au Kosovo, on aurait pu sauver ne serait-ce que 500.000 personnes, ce qui est loin d'être négligeable. Mais l'APR, l'Armée patriotique rwandaise, étant plus forte militairement que l'armée gouvernementale, nous avons demandé que l'on nous laisse la liberté d'arrêter le génocide, de nous occuper des militaires et des bandes armées. Nous les avons vaincus. Ils sont allés au Congo. C'était un rendez-vous manqué et une partie remise.
On a demandé à la communauté internationale de différencier les gens armés et la population civile qui était prise en sandwich, qui servait de bouclier de protection, d'argument d'existence et de légitimation pour l'armée et le gouvernement vaincu.
Des tractations ont eu lieu. Je pense notamment au plan Carter, à Tunis. Nous sommes allés jusqu'à négocier avec le diable Mobutu. Après les événements des années nonante, les Américains - par la voix de leur parlementaire, Stephen Solarz - ont estimé qu'il n'y avait plus lieu de financer ni Mobutu ni Savimbi pour leur grande rhétorique anticommuniste primaire. En effet, le communisme ayant disparu, il n'y avait plus de raison de cautionner les dictatures existant dans la région. Mobutu a été marginalisé à partir de l'échec de la Conférence nationale souveraine de 1992. Comme il faisait fi des principes démocratiques les plus élémentaires, on ne voulait plus le voir. Mais, cette fois-là, on a décidé de négocier avec lui, de lui octroyer tout ce qu'il voulait en termes de moyens et d'honneurs pour lui permettre de régler le problème de la région des Grands Lacs. C'est en effet sur son territoire qu'étaient basées la rébellion - Burundi, Frodebu, Palipehutu, CNDD - ainsi que les forces responsables du génocide perpétré au Rwanda en 1994. C'était donc lui qui détenait les manettes de contrôle.
L'ONU n'a pas pu résoudre cette situation. Lorsque nous nous sommes proposés d'attaquer le Congo, ce n'est pas parce que nous étions convaincus de terrasser un géant, même s'il avait - nous nous en sommes rendu compte par la suite - des pieds d'argile. Mais nous étions certains qu'une attaque à quelques kilomètres de la frontière allait permettre au Rwanda de lancer des appels au secours. En effet, nous étions fragilisés, tout d'abord par les incursions permanentes des génocidaires, ensuite par une situation d'urgence qui nous ne permettait pas de tabler sur un développement durable, puisque 2 millions de personnes se trouvaient à l'étranger. L'aide reçue des bailleurs de fonds était partagée entre les Rwandais de l'intérieur et ceux de l'extérieur. En fin de compte, nous n'y gagnions pas, en terme d'appui. Il fallait donc donner un coup de pied dans la fourmilière, crier au secours et obtenir ne fût-ce que le respect des engagements de la Convention de Genève, selon lesquels les réfugiés doivent être installés à plus de 50 km de la frontière d'origine, non seulement pour leur sécurité, mais aussi pour celle du pays d'origine.
Dans la mesure du possible, car certains petits pays ne pourraient avoir cette marge de manoeuvre. On a attaqué le Congo. Mobutu qui avait vu des gens racoler chez lui pour lui proposer d'organiser cette rébellion qui allait reconquérir le pouvoir à Kigali, pensait en termes de quantité d'armes et de munitions. Le maréchal voyait que l'on venait d'entraîner quelque 100.000 hommes au maniement élémentaire des armes. L'armée vaincue se chiffrait à 30.000 hommes. Il fallait calculer, en fonction des cadences de tir et des armes en présence, combien de tonnes de munitions et d'armes devaient être commandées pour mener à bien l'opération. En cas de guerre, de confrontation directe, il aurait déclaré pendant deux jours que les stocks étaient vides et les aurait revendus à sa rébellion. Sinon, c'eut été le blocage. Je n'aborderai pas les arcanes des tractations politiques pour contrôler la région des Grands lacs, vous les connaissez mieux que moi. En tout cas, Mobutu a considéré qu'une guerre lui permettrait de revendre à lui-même les armes qu'il avait déjà. C'est ainsi que l'on fait des affaires. Adnan Kashogi allait sortir de sa torpeur puisqu'il avait des factures impayées en France aussi.
Quand on a attaqué, c'était pour demander assistance et secours face à cet imbroglio qui durait depuis deux ans. Par après, on a constaté qu'il y avait un pays sans armée, sans administration ; les miliciens n'avaient pu s'intégrer dans la population congolaise. Ils continuaient à commettre des crimes partout sur leur passage. Ils ont été battus en brèche et nous avons pu faire une marche tranquille pendant sept mois, jusqu'à Kinshasa. Donc, si l'on a attaqué, c'était pour demander que la communauté internationale prenne ses responsabilités face à une situation impossible à gérer. Quand on a vu qu'il y avait moyen de prendre le pouvoir, on est parti. L'Angola est venu prêter secours, ainsi Mobutu et Savimbi partiraient en même temps. Le Zimbabwe avait des intérêts dans la région du Katanga. L'Ouganda en avait dans l'axe « Équateur ». Il y avait le Rwanda et, dans une moindre mesure, le Burundi qui avaient intérêt à ce que la rébellion qui s'organisait pour prendre Bujumbura soit écrasée dans l'oeuf. Tout cela a été fait. Le malheur est que le Congo a été envahi par des armées des plus aguerries et des plus outillées qui avaient gain de cause face à la conjoncture politique mondiale.
J'ai donc constaté que la réconciliation était impossible et la démocratie non viable. Jusqu'à présent, Kagame n'admet ni le dialogue ni la pluralité d'opinions.
Le Rwanda se situe actuellement parmi les plus grands producteurs de réfugiés au monde. Il ne produit plus rien d'autre, si ce n'est la pauvreté. La corruption bat son plein, et pour cause. J'ai été le premier parlementaire dans les annales à mettre en jeu le gouvernement rwandais, à interpeller le ministre des finances afin qu'il rende des comptes sur les malversations qui avaient été dévoilées par l'Inspection générale des Finances. Ce fut ma première rupture avec le pouvoir FPR, car il fallait que je cautionne. Or, je croyais sauver le régime en rappelant les vertus premières de notre existence en tant que mouvement patriotique.
Pour ce qui est de l'éducation, la population est abandonnée à elle-même. On n'apprend même plus comment faire de l'agriculture, de l'élevage, de la lutte contre l'érosion, bref, un éveil élémentaire à l'environnement pour produire et vivre de la terre. Il n'y a pas non plus d'éducation à la vie politique afin de participer à la vie de la société selon les principes de la démocratie.
Pour la coopération internationale, au lieu de passer par la diplomatie, nous avons utilisé la carabine. C'est l'échec, la déconfiture du FPR. Quant à parler d'un monstre, j'estime en effet que quelqu'un qui ne peut respecter un minimum de droits et de libertés est un monstre avec un visage d'homme. Le FPR fait le contraire de ce qui serait souhaitable.
Venons-en à ma participation dans les mécanismes de taxation au ministère des Finances ou à Congo Desk. J'ai travaillé au ministère des Finances et à l'Inspection générale des Impôts. J'ai géré le portefeuille de l'État. J'ai été chef de brigade mobile des impôts. J'étais bien placé pour analyser les indicateurs économiques et le développement du Rwanda. Je constatais la paupérisation accrue du pays, malgré l'aide que nous avions reçue grâce à la Table ronde de Genève de 1994-1996. Nous avions demandé 764 millions de dollars ; on nous a donné 1 milliard 400 millions. Mais à Kigali, on ne voit aucune trace de cette aide à la reconstruction nationale. Il m'arrive de dire : « Celui qui donne au criminel n'est pas moins criminel, s'il n'assure pas le suivi de ce qu'il donne. »
En ce qui concerne les rapports officiels, j'ai fait partie de la délégation qui est allée négocier la révision de la Table ronde de Genève. J'étais parti comme consultant de la primature - le président de la république de l'époque n'avait pas voulu signer mon ordre de mission ; c'était son droit et je ne lui en veux pas -, afin d'aller négocier les fonds à Genève. On s'est mis d'accord sur les paramètres qu'il fallait avancer. On avait pris pour référence l'année 1990. Il fallait arranger les chiffres de façon qu'ils soient crédibles et qu'ils attestent que l'on était bien sur la pente. Le consultant qui était venu nous aider à défendre notre demande de financement de reconstruction nationale nous a conseillé ceci : « Décrétons les indicateurs économiques ; de toute façon, ces gens de Bretton Woods sont pressés ; ils n'ont pas le temps de venir voir ce qui se passe chez vous. » C'est ainsi que l'on fait actuellement. À chaque discussion de Genève, j'étais sermonné par l'actuel président Kagame parce que je demandais si je pouvais poser clairement des questions qui relevaient du développement, de la gestion et de l'analyse du budget, au regard des années antérieures. Même face aux politiques sectorielles que l'on avait adoptées dans notre plan de développement, je souhaitais poser des questions d'autoévaluation de nos compétences. À chaque fois, on me disait oui. J'ai même demandé précisément au député Constance Mukayuhi (président de la commission du budget et du patrimoine) si je pouvais poser des questions qui relevaient uniquement de la gestion du budget. Je ne voyais aucun inconvénient à ce que le ministre des Finances, qui était du FPR, me donne des explications.
Je l'ai interrogé sur les privatisations - en fait, ils ont carrément volé les établissements publics. Quand je lui ai demandé d'apporter des précisions quant aux privatisations, à la résorption de l'inflation au Rwanda et la ventilation du budget, tout le monde a bien ri ; le lendemain, ayant été convoqué, on m'a demandé de me taire car j'embêtais le ministre des Finances qui, je le rappelle, était du FPR. On m'a dit que je ne devais pas lancer des attaques contre notre ministre. Si vous connaissez quelque peu ce type de matières, vous constaterez que les déclarations en matière d'indicateurs, qu'il a publiées depuis 1997 ou 1998, étaient toujours favorables : elles faisaient état d'une croissance de 3 à 7% du produit intérieur, mais ne parlaient pas de la famine qui s'était étendue dans les cinq préfectures environnantes. Cet exemple vous montre que les indicateurs économiques officiels dont il parle n'ont aucun rapport avec la réalité.
M. François Misser a dit que la guerre était financée par les diamants. Je crois pour ma part qu'elle n'est pas uniquement financée par les diamants, mais également par le budget général de l'État : au ministère des Finances, on établit le budget général, et on établit aussi la part réservée à la Défense ; on voit ainsi quel est le quota militaire dans le budget ordinaire.
Il y a également les armes que l'on saisit sur place. De toute façon, en vertu du principe cher à toute rébellion, on utilise les matériaux locaux. Quand on dispose d'armes en suffisance, on lance une attaque et si l'on a la chance d'en sortir vainqueur, on saisit les hommes et les munitions, ces dernières étant destinées à être à nouveau utilisées pour faire la guerre - cela fait partie de l'autofinancement. En fin de journée, on établit un rapport : les armes sont reversées au profit du compte logistique MINADEF et seront finalement déclarées comme achats occasionnés par la guerre au Congo. Cela place les Congolais en état de dette permanente. Tout ce qui est saisi leur est destiné, mais il faut qu'ils nous paient en diamants.
Du 15 au 17 juillet 2000, il y a eu une réunion de tous les gouverneurs de la partie occupée du pays et l'on a décrété que dorénavant, le budget du RCD serait ventilé à raison de 60% pour le gouvernorat et 40% pour l'administration centrale, le système adopté étant celui de la confédération ; chaque région était autonome. Cela constituait une innovation : au départ, la proportion était de 24% pour le gouvernorat et 76% pour l'État central. On avait décidé d'attribuer 60% au gouvernorat afin que le commandant de brigade puisse également bénéficier, au même titre que le gouverneur, des recettes locales et qu'il puisse participer à la collecte et à la gestion de ces fonds. On a adopté le mode de fédération dans la zone occupée.
Quant à dire que le Colonel Jacques Nziza protégeait je ne sais qui... Tout ce que je sais, c'est qu'il était chef de la direction du renseignement militaire. Le renseignement militaire coiffe le Rwanda et le Congo... Si c'est lui qui a participé à la première campagne contre Mobutu, et qui coordonne encore les activités militaires sur place, je dis qu'il est responsable au premier rang, en tant que chef.
Sur la question de savoir si l'on a des accointances avec les groupes belges ou autrichiens, je suis sûr que vous êtes mieux documenté que moi. Si telle était mon occupation quotidienne, je suis sûr que je pourrais trouver et retracer les signes de participation et de partenariat de la Belgique avec le Rwanda dans le commerce du diamant. Par ailleurs, on peut interpréter les signes du temps : le fait que son Excellence Egon Geiger soit actuellement consul honoraire du Rwanda en Autriche n'est certainement pas un fait du hasard ni un coup de tonnerre dans un ciel serein. Il y a lieu d'interpréter les signes.
Le FPR n'a jamais utilisé de mercenaires pour deux raisons : la victoire étant certaine, il ne fallait pas que nous ayons une dette envers des étrangers. Ensuite, un mercenaire ne se sent pas impliqué dans les conflits qui opposent des belligérants : il se bat non pas pour mourir mais pour gagner de l'argent ; Les mercenaires ne sont pas de bons gestionnaires politiques et après la guerre, ils ne peuvent que prendre en otages ceux qu'ils ont protégés. Donc, c'étaient principalement des Rwandais qui combattaient pour le FPR, mis à part une centaine d'Ougandais : à un certain moment, on a fait un tamisage, on les a repérés et on leur a donné de quoi rentrer chez eux. Il y avait également une dizaine de Barundis qui se disaient originaires du Rwanda, mais on s'est finalement rendu compte qu'ils n'étaient pas Rwandais et l'on ne voulait pas que l'armée rwandaise soit sous la coupe d'étrangers.
Je me rappelle que j'ai eu l'occasion de m'entretenir avec deux militaires, venus d'Éthiopie, car ils avaient soi-disant entendu dire, selon certaines théories, que les Tutsis étaient des Éthiopiens égarés dans les montagnes de la région des Grands Lacs. Ils venaient donc leur porter secours. Je me rappelle d'un certain Gata Amai - le nom qui nous était renseigné était Quitema - qui voulait combattre dans nos rangs. Nous avons dû le garder pendant un mois pour voir comment il se comportait et l'interroger. Ensuite, on l'a remis à la sécurité ougandaise qui a veillé à ce qu'il réintègre l'Éthiopie : nous n'avions pas besoin de pseudo-Tutsis qui luttaient pour une terre qui n'était pas la leur. Nous n'avons jamais voulu qu'il y ait des mercenaires au sein du FPR. Cela ne signifie cependant pas que le FPR était uniquement constitué d'une armée d'élites et que certains de ses membres n'avaient pas des pratiques de mercenaires : si l'on examine les résultats, le FPR n'était pas moins mercenaire en arrivant au Congo qu'il ne l'était dans son propre pays.
Dans des journaux comme Temps présent, on parle toujours de ce Kamanzi. Je sais qu'il a eu souvent affaire aux services de douane, tant du Rwanda que du Congo, mais ce n'était pas mon rôle d'aller fouiner dans les dossiers de Kamanzi ou de quiconque s'occupait de commerce ou organisait des pillages au Congo.
Vous m'avez demandé ce que je faisais actuellement. Je suis réfugié de l'ONU, domicilié à Tournai. Je suis une formation en informatique et en comptabilité. Je compte rentrer chez moi dès que la paix sera rétablie dans la Région des Grands Lacs. Si la Belgique s'y implique, un changement est possible. Le fait que l'on puisse en parler sereinement pourrait amener Kagame à revoir sa politique, à nouer un dialogue inter-rwandais. Je sais en effet que certains souhaitent ardemment qu'il y ait un tel dialogue, un pluralisme démocratique, une réconciliation nationale, que l'on puisse faire la part des choses au niveau des drames qu'a connus le Rwanda et songer à tirer un trait sur ces problèmes qui doivent être relégués au rang de l'histoire.
La chute du cours du coltan peut être expliquée par plusieurs facteurs. D'abord, certains « creuseurs » veulent vendre car leur profession, c'est la guerre et non la vente. Cependant, comme je vous l'ai dit, le FPR ne les attaque pas car il voudrait qu'ils poursuivent l'exploitation des mines.
Par exemple, avant le sida, il y avait des maladies vénériennes. Si l'on menait une campagne pendant quinze jours - vaccination, médications immédiates, prises en compte - l'on n'en parlait plus. Cependant, l'impact sur les usines fabriquant les antibiotiques, sur les médecins, sur la chaîne de distribution était non négligeable. Il fallait donc entretenir ces maladies, non mortelles, qui faisaient tourner la société financièrement, même si sur le plan moral, cette situation est condamnable.
Dans le cas qui nous occupe, on a une rébellion d'entretien que l'on ne veut pas écraser, qui exploite pour pouvoir acheter des armes et des munitions. D'après les achats, on peut évaluer l'intensité de la guerre à mener. On cherche des moyens de répondre à une attaque, on écrase les agresseurs, on ramasse ce qu'il y a à prendre et on les laisse continuer : c'est une guerre d'entretien pour l'exploitation.
Le FPR exploite une main-d'oeuvre sous-payée et le cours du coltan chute car il y a surexploitation. Les gens sont obligés de se débarrasser de leur trésor : ils savent que s'ils le gardent, ils risquent de se faire attaquer par le FPR et de se le faire prendre ; ils le vendent donc par bradage. Cela a pour conséquence que les « creuseurs » ou les négociants, même ceux qui ont des licences d'agrément pour l'exploitation des minerais, sont concurrencés par des travailleurs au noir, des criminels qui ne peuvent utiliser le circuit correct mais amassent de l'argent en creusant. Le FPR profite de la situation puisqu'il achète le minerai à bas prix.
Un nouveau phénomène apparaît au sein du FPR. Actuellement, on recense les individus pour lesquels on a des indices sérieux de culpabilité en matière de génocide et qui possèdent une maison. On leur demande de donner procuration à des gens qui sont restés à Kigali, afin que ceux-ci puissent vendre leur maison, pas trop cher cependant, sinon, le bien ne trouverait pas acquéreur. Les intéressés savent qu'un jour, ils seront arrêtés et mis en prison et qu'alors, leur bien sera de toute façon vendu, mais au profit de tiers qui réclament des dommages et intérêts pour préjudice moral. C'est pourquoi ils bradent leur bien. Il y a une cellule du FPR qui favorise ce genre de choses : c'est un fait nouveau de voir un réfugié se présenter à l'ambassade du Rwanda alors qu'il est supposé avoir fui son pays et ne plus pouvoir y retourner, pour y signer des procurations autorisant la vente d'un bien, généralement à des Rwandais originaires d'Ouganda, ceux-là même qui pourront s'aventurer à acheter les biens qui seraient saisis dans le cadre d'une action paulienne. Ils savent qu'ils en ont le droit, dans un pays du non-droit.
Alors, le FPR prépare d'autres dossiers, plus dangereux encore : après avoir dressé des listes reprenant l'identité des gens qui s'étaient introduits à l'ambassade pour signer des procurations, il les communique au Commissaire général aux réfugiés et apatrides, en lui demandant comment il peut abriter des gens qui vont et viennent librement dans l'ambassade de leur pays d'origine. Il fait d'une pierre deux coups : il va les faire chasser de Belgique, parce qu'ils auront regagné leur pays d'origine par le biais de leur ambassade ; leurs biens seront aliénés au moins pour une dizaine d'années ; ils seront amenés dans des prisons du Rwanda où ils seront anéantis, économiquement et physiquement.
Lorsqu'il procède à des nominations, Kagame prend toujours des gens qui ont les mains sales, pour pouvoir les soumettre au chantage. C'est ainsi qu'un ambassadeur a été mis en cause par une commission du Parlement - cela a été publié - et reconnu redevable de sommes envers le Trésor public. Un ministre a également été éjecté du gouvernement de cette façon. Et je ne parlerai pas de l'ambassadeur du Rwanda à Bonn, Laurien Ngilabanzi. Kagame travaille avec des gens qui ont les mains sales et lorsqu'ils tombent en disgrâce, il les ramasse.
Pour connaître le nombre de criminels dans les forêts congolaises, il faut se livrer à des spéculations. Quand on sort vainqueur d'une guerre, on est un héros et si l'on en sort perdant, on est un criminel, responsable de tous les maux. Pour ma part, j'ai toujours été partisan, à défaut d'une justice internationale, d'une poursuite « à chaud » des criminels, surtout quand ils sont accusés de crimes contre l'humanité. En 1997, à la fin de la guerre au Congo, Dieu seul sait ce qu'il s'est passé dans les forêts congolaises. Parmi les gens qui sont rentrés à Kigali, il y a eu beaucoup de morts et plus de 130.000 personnes emprisonnées pour génocide. Si je fais le compte des forces de la C.D.R. - à l'époque, des Interahamwe -, sur 154 communes et compte tenu d'une centaine de personnes par commune - leaders, planificateurs, vulgarisateurs de la théorie du génocide - il ne devait pas y avoir plus de 15.400 personnes. La Ville de Kigali en comptait quelque 6.000, soit au total, disons, 20.000. Dans une conception maximaliste, on pourrait parler de 50.000.
La victoire du FPR a été avant tout militaire : celui-ci disposait d'armes automatiques contre un adversaire équipé, lui, de gourdins, de machettes. Ce n'est donc pas une révélation de dire qu'il y a eu de très nombreuses victimes : les armes étaient inégales, mais ils avaient la rage d'éliminer les Tutsis et les Hutus modérés. Laissons de côté cette comptabilité macabre : admettons que, l'armée vaincue, 30.000 personnes étaient encore répertoriées au Congo et qu'elles soient revenues. De toute façon, la traversée était loin d'être une balade : étant allées à Kinshasa les armes à la main, elles mouraient de dysenterie, maladies, de malnutrition, de blessures - numériquement, leur nombre était réduit. Lorsque je suis allé en province orientale, ma mission première était de me mettre à la recherche de ces criminels. Je n'ai pu trouver qu'une seule personne, Ndilizi, journaliste à la radio-télévision libre des Mille Collines. On l'a mis en prison.
La raison de notre présence dans ce territoire dix-neuf fois plus grand que la Belgique n'était pas l'arrestatation de ce monsieur mais bien le contrôle du diamant. En effet, nous avions vu le fameux Van Brink à l'origine de contrats de soixante ans pour gérer les entreprises publiques - Banque centrale, banques commerciales, Poste, timbres, assurances, diamants, or, système monétaire, sol et sous-sol. En retour, il devait procéder au développement. Quelles banques sont intervenues au niveau du Congo ? Il y a la First International Bank of Grenada, Van Brink's banque offshore. J'ai ici les documents qui ont servi de base au contrat qui ont été appréhendés au moment des crashs contre les Rwandais. Nous avons dû collecter les photos des chefs de tribu pour faire savoir à Van Brink que tout le peuple soutenait son initiative dans la zone libérée, afin qu'il débloque des fonds. Cependant, au Rwanda, étant donné que l'on ne peut comptabiliser fiscalement les commissions occultes, on ne peut connaître leur volume. Le fait est qu'elles ont donné lieu à trois guerres ruineuses, inutiles, des Rwandais contre les Ougandais.
Des banques rwandaises sont-elles intervenues en ce qui concerne le Congo ? La Banque commerciale de développement et d'industrie du Rwanda avait ouvert des filiales au Congo. Je n'ai aucun commentaire à faire sur cette initiative : quand les fonds circulent mais qu'il n'existe aucun système bancaire, il ne me paraît pas anormal que quelqu'un se propose de gagner sa vie honnêtement par le biais de l'épargne et du crédit. Pour savoir si telle personne possède un compte dans telle banque ou si la banque en question a des transactions avec la Belgique, une commission d'enquête peut lever le secret bancaire si elle le souhaite - les lois du pays le permettent. Donc, il n'y a aucun secret en la matière ; il suffit d'y aller, résolument - c'est un terrain dangereux : quand on s'y aventure, on peut mourir comme Kennedy.
Je sais qu'il y a du café et du bois en provenance du Congo. Cependant, l'impact financier est relativement limité au niveau du Congo Desk. J'ai déjà eu l'occasion de calculer le prix de revient du bois : cette activité n'était pas intéressante car le bois représente un important volume ; il faut le transporter en empruntant des routes impraticables, ce qui était très difficile. J'ai vu par exemple des Ougandais charger du café - acheté au marché - et du bois dans des avions qui avaient amené du matériel ou de la nourriture pour les militaires en poste au Congo. Ainsi, les avions ne repartaient pas vides. Nous n'aurions pas choisi le café pour remplir les avions : le volume est trop important et la pondération insignifiante sur le marché mondial par rapport au coltan et au diamant.
J'ai connu la personne qui s'occupait du diamant, M. Hatari. Je crois l'avoir aidé une fois grâce à la caisse que je gérais à des fins de mobilisation politico-militaires : il me semble lui avoir octroyé 50 dollars pour le personnel qui effectuait les trajets à vélo et pour d'autres besoins logistiques. Ce n'était pas énorme - juste un petit secours - car nous n'avions pas de comptes mélangés : cela n'entrait pas dans le cadre des activités.

De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De heer Kagiraneza heeft gezegd dat er 100.000 militairen werden opgeleid voor Oost-Congo. Hoeveel zijn er nu nog aanwezig? Al naargelang de bron gaat het van 20.000 tot 60.000 eenheden.
Over de Interahamwe horen we ook verschillende cijfers. Er wordt gezegd dat de aanwezigheid van Rwanda in Oost-Congo bedoeld is om de landgenoten, waarmee de Interahamwe worden bedoeld, te beschermen. Over hoeveel mensen gaat het? Ik kan me moeilijk inbeelden dat een aanwezigheid van 100.000 militairen nodig is om 5000 Interahamwe te beschermen. Waarom zijn er ook militairen aanwezig in een heel ander deel van Oost- Congo, waar helemaal geen Interahamwe zijn?

M. Michiel Maertens (AGALEV). - M. Kagiraneza a affirmé que 100.000 militaires ont été formés pour se rendre dans l'est du Congo. Combien y sont encore présents ? Suivant les sources, on parle de 20.000 à 60.000 militaires.
Nous avons également entendu des chiffres différents au sujet des Interhamwe. Certains ont affirmé que la présence du Rwanda dans l'Est du Congo vise à protéger des compatriotes, parmi lesquels les Interhamwe. De combien de personnes s'agit-il ? Je peux difficilement m'imaginer que la présence de 100.000 militaires est requise pour protéger 5.000 Interhamwe. Pourquoi des militaires sont-ils également présents dans une autre partie de l'est du Congo où les Interhamwe sont totalement absents ?

De heer Kagiraneza. - Mijnheer de voorzitter, ik kan geen cijfers geven; de Interahamwe is een beweging die evolueert. Men wordt Interahamwe of men verliest zijn statuut. Dat hangt af van wat er op het spel staat. Aanvankelijk waren ze ongeveer met 50.000. In Congo werden ze gedecimeerd door de oorlog, verdwijningen en het harde klimaat. Ze zijn massaal gesneuveld omdat ze primitieve wapens gebruikten, maar er werden er ook geboren. De stichters van de Interahamwe zijn niet talrijk, want de meeste zitten in de gevangenis in Kigali of elders in het land.
Als alibi voor de Rwandese aanwezigheid in Congo werd het veiligheidsargument ingeroepen. Bij de tweede inval van Rwanda in Congo werden de verzetshaarden gebroken die waren vergeten bij de machtsovername in Kinshasa. Als u de militaire informatie van het FPR hebt gevolgd over het oprukken van de troepen, dan bent u vertrouwd met de omsingelingstechniek van de militairen. In hele gebieden worden de communicatielijnen en de aanvoerlijnen verbroken, en men trekt verder. Deze techniek, die dateert uit de tijd van Caesar, heeft altijd zijn vruchten afgeworpen. Caesar trok door tot achter de linies en vernietigde de bruggen, zodat de vijand niet meer kon worden bevoorraad en niet kon blijven terugvechten. Zo verloor de vijand de oorlog, maar ook de moed. Eens in Kinshasa aangekomen, werd het echte probleem over het hoofd gezien, namelijk de criminelen. We hadden wel oog voor de rijkdommen en we hielden ons bezig met de organisatie van de politieke structuur van Congo, maar de werkelijke drijfveer voor de aanval, namelijk het vervolgen van de misdadigers, waren we vergeten. Bijgevolg vonden er invallen plaats in de grensgebieden met Rwanda, in de streek van Kivu. Cijfers toonden aan dat de bevolking in de streek van Gisenyi en van Ruhengeri systematisch werd gedecimeerd.
Hoeveel soldaten zijn er in Congo? Er zijn Interahamwe-krijgers en anderen die zich bij deze groep hebben aangesloten, maar die niet noodzakelijk misdadigers zijn. Dat wil ik beklemtonen. In de onderhandelingen in het kader van de nationale verzoening blijkt dat de strijders die in Congo verblijven, bereid zijn de oorlogsindustrie om te vormen tot een vredesindustrie, in samenwerking met de Rwandese bevolking. Ik heb op het internet gelezen dat een gewezen parlementslid-bankier geheime onderhandelingen voert. Hij heeft het aangedurfd om naar die zogenaamde Interahamwe en volkerenmoordenaars toe te gaan, maar trof er vrijheidsstrijders voor de democratie aan, die zich ongelukkigerwijze aan de andere zijde van de grens bevonden en daarom ten onrechte als Interahamwe werden bestempeld.
Bij de gevangenneming van krijgsgevangenen heb ikzelf uitdrijvingen bijgewoond van gewezen volkerenmoordenaars die zich hadden schuldig gemaakt aan onvergeeflijke misdaden. Ze ondergingen gedurende twee weken rituele wassingen, werden tot "Rwandees Patriottisch Leger" omgedoopt en naar het front gestuurd in Congo. De naam `volkerenmoordenaar' is dus pasmunt, die in het Westen op grote schaal in omloop werd gebracht om de Rwandese aanwezigheid in Congo te rechtvaardigen.
Bovendien heb ik een ketterij ontdekt: de Belgen die in Rwanda vergiffenis zijn komen vragen voor de schedels en de beenderen die daar verspreid liggen, hebben de pathos en de schuldgevoelens over het niet verlenen van bijstand op de spits gedreven. Het FPR had evenwel zelf gevraagd dat geen bijstand zou worden verleend. Ik wil de doden niet misbruiken, maar men heeft gezegd dat niet alle schedels noodzakelijkerwijze van Tutsi waren. Men kan moeilijk Hutu tonen die gedood zijn door verdwaalde of gerichte kogels. Eigenlijk vielen ze met knuppels en machetes een goed georganiseerd en gestructureerd leger aan.
Men mag proberen mij het tegendeel te bewijzen, maar ik denk dat men die mensen die aan het front gestorven zijn en die al dan niet gewettigde doelwitten waren, begraven heeft. Men kan niet tonen waar ze begraven werden. Al die schedels zijn dan opgegraven, ze zijn daar naartoe gebracht. Men heeft hen het etiket Tutsi opgeplakt, maar dat is niet zo. In de oorlog moeten lijken snel worden begraven om epidemieën te voorkomen. Soms gebeurt dat in massagraven. Om het begin van de volkenmoord te herdenken worden die beenderen dan uitgestald om het medeleven van de internationale gemeenschap op te wekken, zodat die de ogen sluit voor de stommiteiten die begaan worden in de buurlanden.
Het gevaar bestaat erin dat Kagame niet meer weet wat hij met dat leger van meer dan 100.000 man moet aanvangen. Wat kan men met hen doen als ze uit de dienst worden ontslagen zonder begeleidende maatregelen om hen om te scholen en hun kracht en energie om te buigen in een voor de Natie opbouwende kracht? Het zijn rondtrekkende misdadigers. Ik heb daarnet gezegd dat genocidale oorlogsmisdadigers na twee weken werden opgenomen in het APR. Minister Louis Michel is onlangs naar Congo geweest. Hij heeft een kind van 12 jaar ontmoet dat verkracht is en zwanger gemaakt door militairen van het RPF. Dat is niet verbazingwekkend; ik ben zeker dat die praktijken de zaak zijn van gewezen `génocidaires' of gewezen militieleden die meedogenloos hebben gevochten en die opgenomen zijn in het leger dat thans Congo bezet. Ik heb zelf tot dat leger behoord, maar dan in de oostelijke provincie. De oorlog kan niet meer worden goedgepraat, zoals vóór 1994.
Niemand kan het juiste aantal geven, maar er zijn niet meer dan 20.000 gewapende mannen en ze zijn niet noodzakelijk `génocidaires'.

M. Kagiraneza. - Monsieur le président, je dois me refuser à donner les chiffres, car Interahamwe n'est pas un mouvement statique. On le devient ou on perd le statut. Cela dépend des enjeux. J'ai fait le calcul au début ; ils étaient 50.000. Quand ils sont partis au Congo, les guerres, les disparitions, les intempéries les ont décimés. Ils mouraient massivement parce qu'ils utilisaient des armes rudimentaires. Mais d'autres naissaient. À mon avis, les fondateurs des Interahamwe ne sont pas nombreux, car l'essentiel du contingent est en prison à Kigali et ailleurs dans le pays.
Un des alibis pour justifier la présence rwandaise au Congo est l'argument sécuritaire. La seconde incursion du Rwanda au Congo a occasionné le démantèlement des poches de résistance que l'on avait oubliées dans la conquête du pouvoir de Kinshasa. Si vous avez suivi les actualités militaires du FPR dans l'avancement des troupes, vous connaissez la technique d'encerclement des militaires. On laisse des zones coupées de toute communication, de tout ravitaillement, et on continue. Cette technique qui date de César a toujours porté ses fruits. À chaque fois, il passait derrière et comme il coupait les ponts, on ne pouvait plus ravitailler ces hommes qui dès lors ne pouvaient plus combattre. Le moral s'effritait avec la guerre. Après, quand on est arrivé à Kinshasa, on a oublié le véritable problème, à savoir les criminels. On a commencé à s'occuper des richesses, de l'organisation de la politique intérieure du Congo, en oubliant le véritable mobile de l'attaque qui était la poursuite des criminels. Par conséquent, des incursions avaient lieu dans les zones proches du Rwanda, dans la région du Kivu. Les chiffres prouvaient que l'on décimait systématiquement des populations dans la région de Gisenyi et Ruhengeri.
Qu'en est-il du nombre de militaires au Congo ? Il y a des militaires Interahamwe et d'autres qui sont rattachés à ce groupe mais qui ne sont pas forcément des criminels, je tiens à le préciser. D'après les négociations qui ont lieu dans le cadre de la réconciliation nationale, les combattants présents au Congo sont prêts à déposer les armes, à transformer l'industrie de guerre en industrie de paix, avec la population rwandaise. J'ai lu sur Internet qu'un ancien parlementaire banquier qui mène des tractations en ce sens. C'est lui qui a osé se rendre parmi ces gens étiquetés Interahamwe, génocidaires ; il a trouvé parmi eux des gens qui étaient des combattants pour la liberté, pour la démocratie, mais qui malheureusement se sont retrouvés de l'autre côté de la frontière, considérés comme des Interahamwe, ce qui n'est pas sérieux. J'ai moi-même participé, lors de la capture de prisonniers de guerre, à ces séances d'exorcisation d'anciens criminels génocidaires aux crimes impardonnables. On les faisait passer aux ablutions de deux semaines. Ils étaient baptisés « Armée patriotique rwandaise » et on les envoyait combattre au Congo. Donc, le vocable de « génocidaire » est une monnaie d'échange. Elle fluctue souvent en Occident et justifie la présence rwandaise au Congo. De plus, j'ai découvert une hérésie : les Belges qui sont venus à Kigali pour la commémoration du 7 avril 1998, je crois, ont demandé pardon pour des crânes et des ossements qui sont étalés là-bas. C'était une façon de pousser au pathétique, à la culpabilité de n'avoir pas apporter son aide. Or, c'est le FPR qui a demandé qu'il n'y ait pas assistance. Je ne voudrais pas utiliser les morts, mais on a dit que tous ces crânes n'était pas forcément ceux de Tutsis. On ne peut pas exhiber des Hutus qui seraient morts sous des balles perdues ou intentionnelles. En effet, ils venaient avec des gourdins et des machettes pour attaquer une armée bien organisée et bien structurée.
On peut tenter de me prouver le contraire, mais je pense que l'on a enterré ces gens qui mouraient au front et qui étaient des cibles légitimes ou non. On ne peut pas montrer où ils ont été enterrés. Alors on a déterré tous ces crânes, on les a amenés là-bas. On a leur a appliqué l'étiquette de Tutsi, ce qui n'est pas vrai. Comme vous le savez, pendant la guerre, on doit rapidement enterrer les cadavres, qu'ils soient de chiens, d'oiseaux, de vaches, de Hutus, de Tutsis, de Blancs, etc., afin d'éviter les épidémies. Parfois, il s'agit de fosses communes. Or, pour commémorer le début du génocide, on expose ces crânes, ces ossements pour exciter la pitié de la Communauté internationale afin qu'elle ferme les yeux sur les bêtises qui sont en train d'être commises dans les pays limitrophes.
Le danger est que Kagame ne sait plus quoi faire de cette armée de plus de 100.000 hommes. Si on les démobilise, sans mesures d'accompagnement pour les recycler et transformer leur vigueur, leur énergie en une force constructive de la Nation, que peut-on en faire ? Ce sont des criminels ambulants. J'ai dit tout à l'heure que des prisonniers de guerre génocidaires, passés à l'eau pendant deux semaines, intégraient l'APR. Dernièrement, M. le ministre Louis Michel, s'est rendu au Congo. Il a rencontré une enfant de 12 ans violée et engrossée par des militaires du FPR. Ce n'est pas étonnant ; je suis sûr que ces pratiques viennent des anciens génocidaires ou des anciens miliciens qui se battaient sans foi ni loi et qui ont été reversés dans l'armée qui occupe actuellement le Congo. Moi-même, j'ai fait partie de cette armée dans la province orientale. Il n'y a plus de moralisation de la guerre, comme c'était le cas avant 1994.
Personne ne pourra préciser le nombre exact, mais il n'y a pas plus de 20.000 hommes armés et ils ne sont pas forcément des génocidaires.

De heer Paul Wille (VLD). - Was de beschuldiging ten aanzien van de heer Kagiraneza van deelname aan de genocide, een element in zijn dossier over zijn aanvraag tot statuut van politiek vluchteling?

M. Paul Wille (VLD). - L'accusation à l'égard de M. Kagiraneza portant sur une participation au génocide, était-elle un élément de son dossier au sujet de sa demande de statut de réfugié politique ?

De heer Kagiraneza. - Ben ik degene die wordt beschuldigd?

M. Kagiraneza. - Est-ce moi qui suis inculpé ?

De heer Paul Wille (VLD). - Neen. Het is heel eenvoudig. U bent erkend als vluchteling. Bevat het dossier dat u ter erkenning van uw status als politiek vluchteling hebt ingediend, de beschuldiging die tegen u werd geuit?

M. Paul Wille (VLD). - Non. La question est très simple. Vous avez été reconnu comme réfugié. Le dossier que vous avez introduit pour être reconnu comme tel comportait-il l'accusation fondée ou non dont vous étiez l'objet ?

De heer Kagiraneza. - Bij mijn weten bevat mijn dossier geen beschuldiging. Tot dan toe had men mij nergens van beschuldigd.

M. Kagiraneza. - À ma connaissance, mon dossier ne comportait pas d'accusation. Jusque-là, je n'ai pas fait l'objet d'accusation.

De heer Paul Wille (VLD). - Toch wel.

M. Paul Wille (VLD). - Si.

De heer Kagiraneza. - Zelfs in Kigali heb ik een blanco strafblad.

M. Kagiraneza. - Et même à Kigali, mon casier judiciaire est vierge.