GR 9

Belgische Senaat
Gewone Zitting 2001-2002
Parlementaire
onderzoekscommissie
«Grote Meren»

Hoorzittingen
Vrijdag 8 februari 2002
Ochtendvergadering
Verslag

GR 9

Sénat de Belgique
Session ordinaire 2001-2002
Commission d'enquête
parlementaire
«Grands Lacs»

Auditions
Vendredi 8 février 2002
Réunion du matin
Compte rendu

Hoorzitting met professor J. Gorus (VUB)

Audition du professeur J. Gorus (VUB)

(Voorzitter: de heer André Geens)

(Présidence de M. André Geens)

De heer Jan Gorus. - Ik zal een overzicht geven van de economische toestand in Congo, en meer bepaald in de provincie Katanga, die ik vrij goed ken omdat ik er elk jaar drie of vier maanden doorbreng en er onderzoek doe naar de evolutie van het conflict in Centraal Afrika. Momenteel werk ik mee aan een onderzoek van het Brussels Centre of African Studies over de transformatie in de Afrikaanse staten in het algemeen en de staten van Centraal Afrika in het bijzonder. Het gaat hierbij vooral om processen die verband houden met de transformatie van de zogenaamde postkoloniale fase naar iets anders. Men kent het eindpunt van deze evolutie nog niet, maar de landen verkeren duidelijk in een transformatie en de crisis in de regio van de Grote Meren is hiervan een symptoom.
De crisis in Congo is inderdaad geen geïsoleerd politiek fenomeen, maar een uiting van een algemene herschikking van het postkoloniale statensysteem in Centraal Afrika en van de transformatie die de Afrikaanse staten sinds het begin van de jaren negentig hebben ondergaan. Sinds het begin van de jaren negentig zijn op het Afrikaanse continent ondanks de algemene economische crisis en de hoge schuldenlast een aantal nieuwe economische groeipolen ontstaan. Landen als Uganda, Rwanda en Zuid-Afrika hebben een economische ontwikkeling ondergaan en er zijn nieuwe handelsstromen en uitwisselingsmechanismen tot stand gekomen. Maar de regio kent ook plaatsen waar de staat en de economie zijn geïmplodeerd. In verschillende zones is het staatsgezag zo goed als verdwenen en is de economie tot een roofeconomie verworden.
Dit fenomeen is gerelateerd aan de mondialisering en aan het ontstaan van nieuwe economische assen, die nieuwe vormen van handelsbetrekkingen en handelswegen genereren. Zo is in de regio van Zuid- en Oost-Afrika een zeer intense uitwisseling ontstaan van allerlei tweedehandsproducten uit Dubai. Ook binnen het Afrikaanse continent zelf zijn nieuwe uitwisselingsassen ontstaan, zoals bijvoorbeeld van Zuid-Afrika naar de regio van de Grote Meren. Dit is een gevolg van de verdwijning van de apartheid. Zo ontstaan nieuwe geo-economische verhoudingen en nemen bepaalde regionale actoren, zoals Zuid-Afrika, een dominante positie in. Die posities worden dan weer aangevochten door andere regionale mogendheden zoals Zimbabwe of Namibië. Er zijn ook minder voor de hand liggende assen, zoals de uitwisselingen tussen Rwanda en Uganda, enerzijds, en West Afrika, anderzijds. Dit is een recent fenomeen.
De buitenlandse interventie in Congo en de economische gevolgen die ze met zich heeft gebracht, werd uiteraard in de hand gewerkt door het feit dat ongeveer alle economische activiteiten in Congo in grensgebieden gesitueerd zijn. Wie een kaart bekijkt waarop de economische activiteiten in Congo in beeld worden gebracht, stelt vast dat de belangrijkste activiteiten bijna altijd bestaan in de uitwisseling met buurlanden en dus de medewerking van die buurlanden vereisen.
Dit geldt onder andere voor de exploitatie van de petroleumbooreilanden in de Congostroom en voor de diamantwinning in Kasai en langs de Angolese grens. Ook in de mijnprovincie Katanga en in Kivu stellen we dit vast.
Deze economische activiteiten hebben steeds een inmenging van de buurlanden meegebracht. Een aantal staten, zoals Rwanda en Uganda, heeft van de implosie van de Zaïrese/Congolese staat gebruik kunnen maken om in het Congolese grondgebied te infiltreren. Ze hebben hun militaire aanwezigheid in Congo aangewend om hun eigen economie op te peppen. Rwanda, Uganda en andere staten die in het conflict zijn geïntervenieerd, hebben onder andere gebruik gemaakt van plaatselijke conflicten tussen verschillende bevolkingsgroepen, van migratiestromen en van warlords. Zo hebben ze vooral in het oosten, en in mindere mate ook in het westen van Congo, een roofeconomie opgebouwd, die hoofdzakelijk is gebaseerd op gecriminaliseerde netwerken. Die worden geleid door personen met dubieuze reputaties, maar hebben zeer sterke bindingen met de politieke of de militaire wereld in de Afrikaanse landen. Ook zijn er vertakkingen tot op internationaal niveau; de laatste jaren zijn die uitgebreid tot maffiose en andere organisaties.
In Congo is de staat de laatste vijf tot tien jaar werkelijk geïmplodeerd. De staat heeft zich uit bepaalde zones en regio's teruggetrokken. Nochtans had Mobutu bij zijn aantreden een poging gedaan om een zo volledig mogelijke greep te krijgen op de Zaïrese/Congolese samenleving door de uitbouw van de MPR-staat, waarbij werd getracht de bevolking zoveel mogelijk economisch actief te maken. Toen deze operatie om allerlei redenen op een mislukking uitdraaide, heeft het staatsapparaat zich uit grote oppervlakten van het Zaïrese/Congolese grondgebied teruggetrokken. Hierdoor ontstond de fameuze archipelstaat van het einde van het Mobututijdperk, die eigenlijk tot op heden is blijven bestaan. We kunnen niet beweren dat de staat niet bestaat en niet op een aantal plaatsen aanwezig is; hij is echter niet op alle plaatsen aanwezig en over grote delen van het grondgebied heeft hij de controle verloren. De staat is via milities, militairen of een meestal repressieve administratie aanwezig op die plaatsen waar economisch interessante activiteiten aanwezig zijn. De overheid probeert dus eerder markten en economische activiteiten te controleren en heeft niet zozeer de ambitie om over het gehele grondgebeid een administratie te vestigen. Dat is gelet op de schaarse beschikbare middelen ook niet meer mogelijk.
Ook de overheid is dus begonnen met het uitbouwen van netwerken van personen die diverse illegale of paralegale economische activiteiten uitoefenen. We kunnen dus spreken van een ware instrumentalisering van de wanorde: het niet functioneren van de staat draagt bij tot de instandhouding van allerlei parallelle activiteiten, die zeer vaak gecriminaliseerd zijn. De personen uit de politieke wereld die deze netwerken controleren, kunnen er rente en profijt uit halen.
Dit gaat des te gemakkelijker omdat in de periode van de implosie van de staat ook de belangrijkste overheidsbedrijven implodeerden. Een voorbeeld is Gécamines, dat op zijn hoogtepunt in de jaren 1970-1980 ongeveer 450.000 ton koper per jaar produceerde en nu met moeite nog aan 40.000 ton komt. De cijfers van vorig en dit jaar zijn me nog niet bekend, maar ik vrees dat ze nog lager liggen.
Door de oorlog is er in de Congolese economie een nieuw fenomeen ontstaan, namelijk de verdeling van het grondgebied niet alleen in twee verschillende bezettingszones, maar ook in twee verschillende economische zones. Zeer belangrijk daarbij is dat de Congolese frank in de zone die door de regering wordt bezet, tot driemaal minder waard is dan in de zone die door de rebellen wordt bezet.
De bezetting heeft natuurlijk allerlei nefaste gevolgen voor het economisch leven en de economische desintegratie wordt nog versterkt door de oorlogssituatie. Niet alleen in Oost-, maar ook in West-Congo zien we misschien nog geen roofbouw, maar de economie wordt wel "afgeschraapt", zowel door de overheid, als door de bezettende troepen.
Deze hele economische evolutie wil ik illustreren aan de hand van de belangrijkste economische sectoren in Katanga, aangezien ik daar mijn terreinonderzoek heb gedaan.
De dominante economische activiteit is uiteraard de mijnbouw, met wat er overblijft van Gécamines, die zorgt voor de productie van kobalt, koper en kleine hoeveelheden non-ferrometalen. Congo heeft de grootste kobaltvoorraden ter wereld - men schat ze op meer dan de helft van de wereldvoorraad - en ook enorme kopervoorraden, die veel groter zijn dan men aanvankelijk dacht. De meeste sites hebben namelijk een diabolovorm: ze versmallen wanneer men dieper graaft, maar daarna verbreden ze weer. Een tweede belangrijke sector in de Katangese economie wordt natuurlijk gevormd door de toeleverings- en verwerkingsbedrijven voor de mijnbouw. Vroeger was er daarnaast nog een vrij belangrijke landbouwactiviteit, gericht op het bevoorraden van de steden en de arbeiderskampen, maar die heeft nu ook een zeer slecht perspectief. Tenslotte zijn er commerciële activiteiten, vooral gericht op de import van consumptiegoederen voor de steden.
Door de oorlog kwamen er ook nieuwe activiteiten bij. Door het bestaan van de twee economische zones en het waardeverschil van de Congolese frank ontstond er een zeer intense sluikhandel tussen de zones, die verloopt via een omweg langs het oosten. De aanwezigheid van een groot aantal vluchtelingen, onder meer langs de grens met Angola, deed in Katanga eveneens nieuwe handelactiviteiten ontstaan, waarbij diamanten tegen consumptiegoederen worden geruild. Zo is er tussen Lubumbashi, Dilolo en de Angolese grens een nieuwe handelsstroom gecreëerd.
Ik beschrijf nu even de verschillende economische sectoren en bekijk hoe de oorlog de activiteit ervan heeft gewijzigd.
De toestand van de reuzenbedrijf Gécamines is momenteel ronduit belabberd. De instorting van de productiecijfers was al grotendeels voltrokken vóór het AFDL en de regering-Kabila de macht grepen en was niet alleen het gevolg van mismanagement en verkeerde investeringen, maar ook en vooral van de fameuze "puncties", les ponctions. Die puncties zijn grote bedragen die de overheid formeel of informeel van Gécamines afnam. De praktijk was typisch voor het Mobuturegime, maar werd zeker in de beginjaren van het Kabilaregime voortgezet. Daarnaast zijn er door de oorlog nog andere middelen gevonden om Gécamines van een aantal assets te ontdoen. Bovendien werd er niet geïnvesteerd en is de technologie van Gécamines totaal verouderd, waardoor de productiekost veel hoger ligt dan in andere, meer gemoderniseerde bedrijven.
Bij de overname door het AFDL was de toestand dus niet bijzonder goed, maar toch hoopten een aantal ondernemingen, verleid door de grote voorraden, onder het nieuwe regime opnieuw te kunnen investeren. Oorspronkelijk dachten de regering en onder meer minister Mpoyo aan megaprojecten zoals dat rond de groep Kolwezi West, waarbij een enorm internationaal consortium zou worden opgericht met medewerking van grote mijnbouwbedrijven. In die eerste periode waren senior en junior companies geïnteresseerd in nieuwe investeringen, maar dat enthousiasme bekoelde zeer snel. Na een paar maanden trok een groot aantal kandidaten, vooral grote mijnbouwmaatschappijen, zich terug wegens de besluitloosheid van de regering, de onzekerheid in verband met de wending die het regime zou nemen - naar een meer liberale of een meer geleide economie - en omdat de rechtsstaat en de rechtszekerheid absoluut niet gewaarborgd waren, terwijl voor de mijnbouw enorme investeringen vereist zijn. Voor een normaal mijnbouwproject belopen die toch een miljard dollar en meer; bij kleinere projecten gaat het over een paar honderd miljoen dollar. Het resultaat van deze evolutie was dat enkel een paar junior companies, zoals American Mining Fields en Tenke Fungurume Mining Company, een joint venture met Lundin, een Zweeds bedrijf, geïnteresseerd bleven om een paar kleine projecten over te nemen die investeringen van een paar honderd miljoen dollar impliceerden.
Deze kleine ondernemingen worden vaak geleid door avonturiers, personen die prospectie gedaan hebben in grotere maatschappijen, die zelfstandig begonnen zijn en proberen ergens concessies te verkrijgen. Ze hebben wellicht de bedoeling deze concessies later te verkopen aan grotere maatschappijen. We stellen ook vaak vast dat de junior companies die in Katanga concessies hebben bekomen, een politiek voeren die voornamelijk gericht is op succesvolle beursoperaties, bijvoorbeeld op de beurs van Toronto. Deze kleine bedrijven zijn trouwens gedeeltelijk in handen van grotere ondernemingen. De grote maatschappijen voeren in dit rijke mijngebied eigenlijk een positioneringstrategie.
In afwachting van een verbetering van de exploitatievoorwaarden maken ze gebruik van kleinere maatschappijen om een aantal concessies te bekomen en het terrein te bezetten. De voorwaarden zijn momenteel niet goed. De prijs van koper en kobalt is enorm gezakt. Het totaal aanbod van koper op de wereldmarkt is, ondanks de geweldige productievermindering van Gécamines, niet gedaald. Dat is een zeer merkwaardig fenomeen, maar de lage productie van Gécamines wordt opgevangen door het ontginnen van nieuwe mijnen in Latijns-Amerika. Daardoor is de prijs gedurende een zekere tijd stabiel is gebleven en nadien zelfs gedaald. Ook de prijs van kobalt is spectaculair gedaald, omdat kobalt een bijproduct is van andere metalen, onder meer van zink, waar een grote vraag naar is. Een productieverhoging is momenteel niet interessant, want ze zou de prijs nogmaals negatief beïnvloeden.
De ontginning van koper, kobalt en andere non-ferro metalen zoals zink is geblokkeerd door de internationale situatie en door de houding van de grote mining companies die via de kleine mining companies de zaak blokkeren.
De enige die werkelijk in de Katangese mijnbouwsector heeft geïnvesteerd is Forrest International. Deze groep wordt geleid door George Forrest, een Belg van Nieuw-Zeelandse afkomst en lid van een familie die al generaties in Katanga verblijft. De mine tailing waarin Forrest heeft geïnvesteerd is exemplarisch voor de huidige mijnbouwactiviteit. Oude slakkenbergen worden afgegraven en de materie wordt ter plaatse verwerkt tot een product dat in het buitenland kan worden verkocht. Er wordt dus serieus geïnvesteerd in het opgraven en het verwerken van afvalproducten. Alleen in de mijn van Luiswishi wordt momenteel nog aan openluchtmijnbouw gedaan. Deze mijn wordt eveneens door Forrest International uitgebaat en levert via de concentrator van Kipushi een concentraat dat via Zuid-Afrika wordt geëxporteerd.
Een bijkomende handicap voor de Katangese mijnbouw is de verre afstand van de zee, waardoor geen snelle uitvoer mogelijk is. Vermits de spoorweg via Angola nog steeds onderbroken is, duurt het meer dan veertien dagen vooraleer het erts in Zuid-Afrika toekomt.
Heel wat concessies van Gécamines worden dus niet rationeel geëxploiteerd en vallen ten prooi aan artisanale mijnbouw. Er zijn in Katanga 71.000 zogenaamde creuseurs, dat zijn mensen die in zeer primitieve omstandigheden, zonder enige beveiliging, schachten en gangen graven van maximaal 1,20 meter hoog en 50 centimeter breed. Ze proberen brokstukken heterogeniet, een koper-kobalt-erts, op artisanale wijze uit te graven. De creuseurs verkopen het erts in zakken. Het wordt opgekocht door handelaars, waaronder nogal wat Grieken en Libanezen, of door personen die verbonden zijn met belangrijke lokale politici. Het erts wordt uitgevoerd naar Chambishi, één van de grote mining sites in Zambia. Een recent verbod van de regering heeft niet kunnen verhinderen dat een groot deel van het heterogeniet zonder enige controle over de grens gaat.
De export van heterogeniet biedt alle geledingen van de plaatselijke administratie de mogelijkheid om op elk niveau van de handel boetes, taksen of inkomsten te verwerven. Zowel bij het transport als bij het over de grens brengen van heterogeniet kunnen de veiligheidsdiensten, de douanediensten en de controlediensten inkomsten genereren. Die netwerken kunnen in Katanga worden teruggebracht tot twee ministers, die het hele systeem controleren.
Naast de implosie van de mijnsector kreeg Gécamines ook nog te maken met een plundering van de concessies door de overheid. Tot tweemaal toe ontnam de overheid Gécamines concessies om ze toe te kennen aan Zimbabwaanse maatschappijen. Zo werd de volledige Groupe Centre van Likasi overgedragen aan de Central Mining Group, een maatschappij die wordt geleid door Billy Rautenbach, een Zimbabwaanse zakenman die reeds betrokken was bij een aantal dubieuze zaken en die nauwe contacten met Mugabe zou hebben. Deze constructie is bedoeld om Zimbabwe te vergoeden voor de oorlogsinspanningen, maar eigenlijk was de maatschappij zodanig ineengestoken dat de opbrengsten niet naar de Zimbabwaanse staat terugvloeien, maar wel naar de aandeelhouders, belangrijke Zimbabwaanse politici. Door een joint venture kunnen ook sommige Congolese toppolitici er persoonlijk profijt uit trekken.
Onlangs werden de mijnen van Kakanda en Kambove aan een Zimbabwaanse maatschappij overgemaakt, ditmaal geleid door de Nederlander Bredenkamp, een vertrouwensman van het Zimbabwaanse regime die vroeger reeds betrokken was in de internationale wapenhandel. Deze Zimbabwaanse constructies dragen bij tot de teloorgang van het patrimonium van Gécamines, omdat de mijnbouw die er wordt toegepast uit zogenaamde grattage bestaat, dit is het afschrapen van de nuttige lagen. De mijnen worden niet op rationele wijze uitgebaat. Er wordt onmiddellijke winst nagestreefd, zonder te investeren in infrastructuur.
Tot daar het helaas pessimistische overzicht van de Katangese mijnbouwsector.
Een groot deel van de overige economische activiteiten van Katanga is afhankelijk van de mijnsector. Dat is onder meer het geval voor de toeleveringsbedrijven, zoals de elektriciteitsmaatschappij SNEL, de spoorwegmaatschappij SNCC en de ondernemingen die onderdelen aan de mijnsector leveren. Door het stilvallen van de mijnsector komen al deze ondernemingen ook in moeilijkheden. Een voorbeeld hiervan is Sometole, een plaatverwerkend bedrijf dat momenteel te koop staat. De meeste ondernemingen in Lubumbashi waarvan de activiteiten volledig op de mijnsector waren gericht, hebben geen werk meer. Dat alles leidt tot grote werkloosheid en ongenoegen. In de mijnsector werd er recentelijk verschillende malen gestaakt. Er is sociale onrust en het risico op plunderingen bestaat. Bij mijn laatste bezoek in november had Gécamines tien maanden achterstand in de uitbetaling van de lonen. Een aantal nabij gelegen bedrijven, zoals het Zuid-Afrikaanse Swaenepoel, had eenzelfde achterstand.
In de sector van de toeleveringsbedrijven en het transport zijn ook de gevolgen van de oorlog merkbaar. De Congolese regering sloot bijvoorbeeld een akkoord met Zimbabwe, waardoor de Zimbabwaanse spoorwegen een deel van het gewonnen erts naar Zimbabwe kunnen transporteren, wat de Congolese toeleveringsbedrijven benadeelt. Bovendien gebeurt een deel van de verwerking van de mine tailing ook in Zimbabwe. De Agricultural Development Authority van Zimbabwe kreeg volgens dat akkoord 500.000 hectare landbouwgrond om een landbouwproject te ontwikkelen. Onlangs werd ook een Zimbabwaanse bank geopend in Lubumbashi, die echter met wantrouwen door de plaatselijke bevolking wordt bekeken.
Ook de commerciële activiteiten hebben onder de situatie te lijden. Het handelsvolume is verminderd ten gevolge van de crisis in de mijnsector. Bovendien werd de import van consumptiegoederen en van brandstoffen gedurende lange tijd gehinderd door de vaste pariteit van de Congolese frank - waarvan de waarde totaal illusoir was - én de minimumprijzen voor een aantal producten, zoals petroleum. Er heerste lange tijd een permanente benzineschaarste in Katanga. Sinds het vlotten van de koers van de Congolese frank is het probleem van de energiebevoorrading grotendeels opgelost. Er blijft wel een bijna voortdurende schaarste bestaan aan allerlei producten in heel de provincie.
Door de oorlog en het bestaan van twee zones is er een handel ontstaan tussen het oosten en het westen van Congo. Dat heeft niet alleen te maken met het feit dat de Congolese frank in het oosten ongeveer drie maal meer waard is dan in het westen, maar ook met het feit dat er in het oosten landbouwproducten worden geproduceerd die moeilijker te verkrijgen zijn in het westen. Zo worden er landbouwproducten uit Kivu uitgevoerd naar Tanzania, vanwaar ze worden uitgevoerd naar Zambia. Van de grenspost van Kasumbalesa, worden ze met bussen vervoerd naar Lubumbashi. Vandaar worden ze met gecharterde vliegtuigen doorgestuurd naar Kinshasa, omdat de prijzen in die stad wegens de nog grotere voedselschaarste nog hoger liggen dan in Lubumbashi. Bovendien verdrievoudigen de handelaars hun winst als ze hun geld terugbrengen naar het oosten.
Ongeveer een jaar geleden werden ook Congolese bankbiljetten, die in Kinshasa op de markt werden gebracht, uitgevoerd naar het oosten. Er werd gespeculeerd op het verschil in wisselkoers. Volgens betrouwbare bronnen waren daarbij niet alleen maffiose Indiase handelsnetwerken betrokken, maar ook de top van de Congolese politiek.
Ook de vluchtelingenstromen doen handelsstromen ontstaan. In Katanga zijn veel vluchtelingenkampen, onder meer langs de grens met Angola, bijvoorbeeld in de buurt van Dilolo. Dit geeft handige personen de opportuniteit om een handel op te zetten in allerlei goederen voor de vluchtelingen. Consumptiegoederen en kledij, dus goederen met een kleine waarde, worden in de kampen omgewisseld tegen diamant, die uiteraard afkomstig is uit het UNITA-gebied. Vroeger werd er nauwelijks diamant verhandeld in een stad als Lubumbashi. Door het bestaan van de vluchtelingenkampen en van een spoorweg die leidt tot de buurt van Dilolo en de kampen, is er nu een nieuwe vorm van handel.
Verontrustend is vooral dat deze nieuwe netwerken, die ontstaan ten gevolge van de oorlog of van de inmenging door de politieke top, zeer dikwijls contact hebben met maffiose organisaties uit Oekraïne of Kazakstan. Nu blijkt dat er ook in het westen van Congo - van het oosten was het al bekend van de coltanhandel - contacten zijn met maffiose organisaties. Die netwerken leiden niet alleen via allerlei vliegtuigmaatschappijen naar Wit-Rusland of Oekraïne, maar ook naar Azië, meer bepaald naar India en Pakistan. Er zijn bijvoorbeeld Indiase handelaars uit Zanzibar die zich komen vestigen in Kongo en er participeren in netwerken die zich ook met illegale handel bezighouden, zoals illegale geldwissel, witwasoperaties, illegale diamanthandel.
Deze evolutie is verontrustend.
Ten slotte wil ik het nog even hebben over de landbouw. Momenteel stellen de grote landbouwconcessies in Katanga het niet goed, omdat de maïs uit Zuidelijk Afrika goedkoper is dan de maïs die ter plaatse kan worden geproduceerd.
In Katanga, het gebied dat ik heb bestudeerd, ontwikkelt zich misschien nog geen roofeconomie, maar toch wel een extractie - of schraapeconomie, die alle mogelijke bronnen tracht uit te putten, zeer dikwijls via interventie van de overheid. Gezien de internationale context kan de werkelijke motor van de economie in Katanga niet snel op gang kan komen. Die impasse zal nog wel een tijd duren, zodat de informele economie, onder andere de heterogeniethandel, zal blijven bestaan.
Tezelfdertijd kunnen we in Katanga vaststellen dat de strijd om de controle van deze schaarse bronnen steeds heviger wordt en dat diverse politieke formaties zich aan het groeperen zijn om een deel van het economische leven zo goed mogelijk te beheersen. Zo is er in Katanga momenteel een zeer grote oppositie aan het groeien tussen de noordelijke Lubakat en de zuidelijke Lunda, die zich uitkristalliseert in de strijd tussen de UFERI, die nu overwegend door zuidelijken gedomineerd lijkt te worden, en een afscheuring van die partij, de UNAFEC, Union des nationalistes fédéralistes congolais, geleid door Kyungu en door de vice-gouverneur, Jacques Muyumba, die uit het noorden afkomstig zijn. Beide zijn bezig milities op te richten. Jacques Muyumba heeft de Moyo Wa Chuma opgericht. Deze milities hebben contacten met belangrijke handelaars in de streek die actief zijn in de buurlanden, en trachten het politieke en economische leven te domineren. Op die manier stijgt de politieke spanning en neemt het geweld toe. Enkele maanden geleden zijn er politieke moorden gepleegd, die alleen kunnen worden begrepen in een context van intense vermenging tussen economisch actieve netwerken en de politieke wereld.

M. Jan Gorus. - Je vous présenterai un aperçu de la situation économique du Congo et plus particulièrement de la province du Katanga que je connais assez bien. J'y étudie l'évolution du conflit en Afrique Centrale et je collabore actuellement à une étude du Brussels Centre of African Studies sur la transformation des États africains, en particulier d'Afrique centrale. Il s'agit essentiellement de processus liés au passage de la phase post-coloniale à une autre forme. On ne connaît pas encore l'issue de cette évolution mais il est clair que ces pays vivent une mutation dont la crise de la région des Grands Lacs est un symptôme.
La crise du Congo n'est en effet pas un phénomène politique isolé mais est l'expression de la mutation que les États africains ont subie depuis le début des années nonante. Malgré la crise économique générale et l'endettement considérable, le continent africain a vu se développer quelques pôles économiques de croissance. Des pays tels que l'Ouganda, le Rwanda et l'Afrique du Sud ont connu un développement économique et de nouveaux flux commerciaux et mécanismes d'échange ont vu le jour. Dans certaines zones de la région toutefois, l'autorité de l'État a pratiquement disparu et l'économie est aux mains des trafiquants.
Ce phénomène est lié à la mondialisation et à l'apparition de nouveaux axes économiques générant de nouvelles formes de relations et de voies commerciales. L'Afrique australe et orientale est ainsi devenue le théâtre d'échanges intenses de divers produits de seconde main provenant de Dubaï. De nouveaux axes d'échanges inter-africains sont également apparus, par exemple de l'Afrique du Sud vers la région des Grands Lacs, à la suite de la disparition de l'apartheid. De nouveaux rapports géo-économiques se sont instaurés et certains acteurs régionaux, comme l'Afrique du Sud, acquièrent une position dominante que revendiquent également d'autres puissances régionales comme le Zimbabwe ou la Namibie. Certains axes sont moins évidents, notamment entre le Rwanda et l'Ouganda, d'une part, et l'Afrique du Sud, d'autre part. Il s'agit d'un phénomène récent.
Presque toutes les activités économiques du Congo se situent dans des régions frontalières, ce qui a favorisé l'intervention étrangère au Congo, avec toutes les conséquences économiques qui s'ensuivent. Les principales activités consistent presque toujours en des échanges avec les pays voisins, ce qui requiert leur collaboration.
Cela vaut notamment pour l'exploitation des plates-formes pétrolières dans le fleuve Congo et pour l'extraction de diamants au Kasaï et le long de la frontière angolaise. Ce phénomène s'observe aussi dans la province minière du Katanga et au Kivu.
Ces activités ont toujours donné lieu à une ingérence des pays voisins. Certains États, comme le Rwanda et l'Ouganda, ont tiré parti de l'implosion de l'État zaïro-congolais pour infiltrer le territoire congolais. Ils se sont servis de leur présence militaire au Congo pour dynamiser leur propre économie et ont profité notamment des conflits locaux entre différents groupes de la population, des flux migratoires et des seigneurs de la guerre. Dans la partie orientale du Congo surtout, ils ont ainsi développé une économie basée essentiellement sur des réseaux criminels dirigés par des personnalités douteuses entretenant des liens étroits avec le monde politique et militaire africain. Il y a également des ramifications internationales qui, ces dernières années, ont pris la forme d'organisations parfois mafieuses.
Au cours des cinq à dix dernières années, l'État congolais a véritablement implosé. Il s'est retiré de certaines zones et régions. Lors de son arrivée au pouvoir, Mobutu avait pourtant tenté d'acquérir la mainmise la plus large possible sur la société zaïro-congolaise en développant l'État MPR et en s'efforçant de rendre la population aussi économiquement active que possible. Cette opération ayant échoué pour de multiples raisons, l'appareil de l'État a délaissé de grandes parties du territoire zaïro-congolais, ce qui a donné naissance à l'État archipel de la fin de l'ère Mobutu. Nous ne pouvons prétendre que l'État est inexistant mais il n'est présent, à travers des milices, des militaires ou une administration généralement répressive, qu'aux endroits où se situent des activités économiques intéressantes. Les autorités tentent donc plutôt de contrôler les marchés et les activités économiques que de développer une administration sur l'ensemble du territoire, ce qui, compte tenu de la rareté des moyens, n'est d'ailleurs plus possible.
Les autorités se sont donc elles aussi mises à développer des réseaux de personnes exerçant des activités économiques illégales ou paralégales. On peut donc parler d'une instrumentalisation du désordre : le non-fonctionnement de l'État contribue au maintien de diverses activités parallèles, très souvent criminalisées. Les responsables politiques qui contrôlent ces réseaux peuvent en tirer des bénéfices.
C'est d'autant plus facile que les principales entreprises publiques ont implosé avec l'État. La Gécamines a ainsi vu sa production tomber à moins d'un dixième de ce qu'elle était dans les années '70.
La guerre a fait naître un nouveau phénomène dans l'économie congolaise : la division du territoire, non seulement en deux zones d'occupation, mais aussi en deux zones économiques différentes. Dans la zone occupée par le gouvernement, le franc congolais vaut jusqu'à trois fois moins que dans la zone occupée par les rebelles.
L'occupation a bien sûr des effets néfastes de toute espèce sur la vie économique et la désintégration économique est encore renforcée par la guerre. L'économie est plumée tant par les autorités que par les troupes d'occupation.
Je voudrais illustrer cette évolution économique en vous décrivant les principaux secteurs économiques du Katanga, où j'ai fait mon travail de terrain.
L'activité économique dominante est l'exploitation minière et ce qu'il reste de la Gécamines, laquelle assure la production de cobalt, de cuivre et de petites quantités de métaux non ferreux. Le Congo dispose des plus grandes réserves de cobalt du monde et d'énormes réserves de cuivre, bien plus importantes que ce qu'on croyait. Un autre secteur important est constitué par les entreprises de fourniture et de transformation liées à l'exploitation minière. Jadis s'y ajoutait une activité agricole importante, axée sur l'approvisionnement des villes et des camps de travail, mais ses perspectives sont à présent également très sombres. Il y a enfin les activités commerciales, centrées surtout sur l'importation de biens de consommation destinés aux villes.
La guerre a également généré de nouvelles activités. L'existence de deux zones économiques et la différence de valeur du franc congolais ont engendré d'intenses activités de contrebande entre les zones. La présence d'un grand nombre de réfugiés a fait apparaître de nouvelles activités commerciales au Katanga, où des diamants sont échangés contre des biens de consommation. De là de nouveaux flux commerciaux entre Lubumbashi, Dilolo et la frontière angolaise.
J'en viens aux différents secteurs économiques et aux les modifications qu'ont subies leurs activités en raison de la guerre.
La Gécamines est en déliquescence. L'effondrement de sa production est antérieur à la prise de pouvoir par l'AFDL et le gouvernement Kabila. Il résulte non seulement d'une mauvaise gestion et de mauvais investissements, mais aussi et surtout des fameuses « ponctions » opérées par les autorités de manière formelle ou informelle et qui représentent des montants considérables. Cette pratique était typique du régime Mobutu mais a certainement été poursuivie dans les premières années du régime Kabila. La guerre a également permis de dépouiller la Gécamines de certains avoirs. Les investissements ont en outre été suspendus et la technologie de la Gécamines est donc totalement dépassée, si bien que les coûts de production y sont beaucoup plus élevés que dans d'autres entreprises modernisées.
Si, au moment de la reprise par l'AFDL, la situation n'était pas particulièrement bonne, certaines entreprises, séduites par les réserves importantes, espéraient néanmoins pouvoir à nouveau investir sous le nouveau régime. Au départ, le gouvernement a envisagé des projets gigantesques, notamment la création d'un vaste consortium international autour du groupe Kolwezi West avec la collaboration de grandes entreprises minières. Dans un premier temps, certaines senior et junior companies ont marqué de l'intérêt pour de nouveaux investissements mais de nombreux candidats, essentiellement de grandes sociétés minières, se sont ensuite retirés en raison de l'indécision du gouvernement, de l'incertitude quant à la tournure que prendrait le régime - économie plus libérale ou plus dirigée - et parce que l'État de droit et la sécurité juridique n'étaient absolument pas garantis, alors que l'exploitation minière nécessite des investissements gigantesques. Seules quelques sociétés, comme l'American Mining Fields et la Tenke Fungurume Mining Company, ont encore été intéressées par la reprise de quelques petits projets impliquant des investissements de quelques centaines de millions de dollars.
Ces petites entreprises sont souvent dirigées par des aventuriers, des personnes qui ont fait de la prospection dans de plus grandes sociétés, qui ont débuté en tant qu'indépendants et tentent d'obtenir des concessions pour les revendre à des sociétés plus importantes. Les junior companies qui ont obtenu des concessions au Katanga cherchent surtout à réaliser des opérations boursières fructueuses, par exemple à la Bourse de Toronto. Elles sont d'ailleurs en partie aux mains d'entreprises plus grandes, lesquelles suivent une stratégie de positionnement dans cette riche région minière. En attendant que les conditions d'exploitation s'améliorent, elles se servent de plus petites sociétés pour obtenir des concessions et occuper le terrain.
Les conditions actuelles ne sont pas favorables. Le prix du cobalt et du cuivre a connu une chute vertigineuse. Malgré l'effondrement de la production de la Gécamines, l'offre totale de cuivre sur le marché mondial n'a pas diminué car la faible production de la Gécamines est compensée par l'exploitation de nouvelles mines en Amérique latine. Le prix est ainsi resté stable et a même baissé. Le prix du cobalt a, lui aussi, connu une chute spectaculaire. Une augmentation de la production n'est pas intéressante pour l'instant car elle aurait un effet négatif sur les prix.
L'exploitation du cuivre, du cobalt et d'autres métaux non ferreux est bloquée par la situation internationale et l'attitude des grandes sociétés minières.
La seule société qui a réellement investi dans le secteur minier katangais est la Forrest International, dirigée par George Forrest, un Belge d'origine néo-zélandaise dont la famille réside au Katanga depuis plusieurs générations. Le mine tailing dans lequel Forrest a investi est exemplaire de l'activité minière actuelle. Les anciens terrils sont déblayés et la matière est transformée sur place en un produit vendable à l'étranger. Les investissements pour l'enlèvement et le traitement des déchets sont donc importants. Seule la mine de Luiswishi est encore exploitée à ciel ouvert. Elle est aussi exploitée par la Forrest International et fournit, après traitement au concentrateur de Kipushi, un concentré exporté via l'Afrique du Sud.
Un handicap supplémentaire de l'exploitation minière katangaise est son éloignement de la mer, ce qui empêche des exportations rapides. La voie ferrée passant par l'Angola étant toujours coupée, il faut pas moins de deux semaines au minerai pour atteindre l'Afrique du Sud.
De nombreuses concessions de la Gécamines ne sont donc pas exploitées de manière rationnelle mais artisanale. Il y a au Katanga 71.000 « creuseurs », c'est-à-dire des personnes qui, dans des conditions très primitives et sans la moindre protection, creusent des puits et des galeries d'une hauteur de 1,20 mètre maximum et d'une largeur de 50 centimètres. Elles s'efforcent d'extraire de manière artisanale des morceaux d'hétérogénite. Ce minerai est acheté par des négociants ou par des proches des responsables politiques locaux. Il est exporté à Chambishi, un des grand sites miniers de Zambie. Une interdiction gouvernementale récente n'a pu empêcher une grande partie de l'hétérogénite de franchir la frontière sans aucun contrôle.
L'exportation d'hétérogénite offre à toutes les composantes de l'administration locale la possibilité de percevoir, à chaque niveau des transactions, des amendes, des taxes ou des revenus. Les services de sécurité, de douane et de contrôle peuvent générer des revenus tant lors du transport qu'au passage de la frontière. Au Katanga, ces réseaux se rattachent à deux ministres qui contrôlent tout le système.
Après l'implosion du secteur minier, la Gécamines a encore été confrontée à un pillage des concessions par les autorités. À deux reprises, les autorités ont dépouillé la Gécamines de concessions pour les attribuer à des sociétés zimbabwéennes. Le Groupe Centre de Likasi a ainsi été transféré au Central Mining Group, une société dirigée par un Zimbabwéen impliqué dans quelques affaires douteuses et qui aurait des contacts étroits avec Mugabe. Le but de ces opérations est d'indemniser le Zimbabwe pour ses efforts de guerre. Les revenus générés n'ont toutefois pas profité à l'État zimbabwéen mais aux actionnaires, d'importants responsables politiques zimbabwéens. Grâce à une joint venture, certains hauts responsables politiques congolais peuvent également en tirer un profit personnel.
Les mines de Kakanda et de Kambove ont récemment été transférées à une société zimbabwéenne dirigée par le Néerlandais Bredenkamp, un homme de confiance du régime zimbabwéen déjà impliqué auparavant dans le trafic d'armes international. Ces constructions zimbabwéennes contribuent au déclin du patrimoine de la Gécamines car l'exploitation minière y consiste en un « grattage », c'est-à-dire en un raclage des couches utiles. Les mines ne sont pas exploitées de manière rationnelle. On recherche le bénéfice immédiat sans investir dans l'infrastructure.
Voilà pour le tableau, hélas pessimiste, de l'exploitation minière katangaise.
Une grande part des autres activités économiques du Katanga dépendent du secteur minier. C'est notamment le cas des entreprises de fourniture, comme la compagnie d'électricité SNEL, la société ferroviaire SNCC et les entreprises qui fournissent des pièces détachées au secteur minier. La paralysie du secteur minier plonge ces entreprises aussi dans les difficultés. La plupart des sociétés de Lubumbashi, dont les activités étaient entièrement axées sur le secteur minier, n'ont plus de travail. Il en résulte un chômage important et une grande insatisfaction. Le secteur minier a récemment été touché par plusieurs grèves. On observe des troubles sociaux et le risque de pillages est réel. Lors de ma dernière visite, en novembre, la Gécamines avait dix mois de retard dans le paiement des salaires, tout comme la société sud-africaine voisine, la Swaenepoel.
Les effets de la guerre sont également sensibles dans le secteur des entreprises de fourniture et du transport. Le gouvernement congolais a conclu un accord avec le Zimbabwe permettant aux chemins de fer zimbabwéens de transporter une partie des minerais au Zimbabwe, ce qui lèse les entreprises congolaises de fourniture. De plus, une partie du traitement du mine tailing est réalisé au Zimbabwe. L'accord a concédé 500.000 hectares de terres agricoles à l'Agricultural Development Authority du Zimbabwe pour le développement d'un projet agricole. Une banque zimbabwéenne vient de s'ouvrir à Lubumbashi et suscite la méfiance de la population.
Les activités commerciales souffrent aussi de la situation. Le volume des échanges commerciaux a diminué à la suite de la crise du secteur minier. Les importations de biens de consommation et de carburants ont en outre été longtemps entravées par la parité fixe du franc congolais et les prix minimaux imposés pour certains produits, comme le pétrole. Le Katanga a connu une longue pénurie d'essence. Depuis que le cours du franc congolais flotte, le problème de l'approvisionnement énergétique est largement résolu. L'ensemble de la province reste toutefois confrontée à une pénurie permanente de divers produits.
La guerre et l'existence de deux zones ont suscité des échanges commerciaux entre l'est et l'ouest du Congo. Cela s'explique non seulement par la valeur trois fois plus élevée du franc congolais à l'est mais aussi par la production à l'est de produits agricoles qu'il est plus malaisé de se procurer à l'ouest. Les produits agricoles du Kivu sont ainsi exportés en Tanzanie d'où ils partent pour la Zambie. Ils sont transportés en bus du poste frontière de Kasumbalesa à Lubumbashi, d'où ils sont acheminés par charters à Kinshasa parce que les prix y sont encore plus élevés qu'à Lubumbashi en raison de la pénurie alimentaire plus grave encore qui y sévit. En outre, les négociants triplent leurs gains en transférant leur argent à l'est.
Voici près d'un an, des billets de banque congolais mis sur le marché à Kinshasa ont également été exportés à l'est. On spéculait sur les écarts de cours de change. Selon des sources fiables, ces opérations n'étaient pas seulement le fait de réseaux mafieux indiens mais aussi des plus hauts responsables politiques congolais.
Les flux de réfugiés engendrent également des flux commerciaux. Le Katanga compte de nombreux camps de réfugiés, notamment le long de la frontière avec l'Angola. Les personnes habiles ont ainsi l'occasion de développer le commerce de biens divers. Des biens de consommation et des vêtements, soit des biens de petite valeur, sont échangés contre des diamants provenant de la région contrôlée par l'UNITA. Jadis, les transactions de diamants étaient quasi inexistantes dans une ville comme Lubumbashi. La présence des camps de réfugiés et d'une voie ferrée conduisant à leur proximité a donné lieu à une nouvelle forme de commerce.
Le plus inquiétant est que ces nouveaux réseaux, nés à la suite de la guerre ou de l'ingérence de hauts responsables politiques, sont très souvent en contact avec des organisations mafieuses d'Ukraine ou du Kazakhstan. Ce serait même le cas à l'ouest du Congo. Par l'entremise de diverses compagnies aériennes, ces réseaux conduisent en Biélorussie ou en Ukraine mais aussi en Inde et au Pakistan.
Cette évolution est préoccupante.
Il y a enfin l'agriculture. Actuellement, au Katanga, les grandes concessions agricoles connaissent des difficultés parce que le maïs d'Afrique du Sud est moins cher que celui qui pourrait être produit sur place.
Au Katanga, le territoire que j'ai étudié, ce n'est peut-être pas encore une économie de pillage qui se développe, mais bien une économie d'extraction, qui puise dans toutes les sources possibles, très souvent via l'intervention des autorités. Compte tenu du contexte international, le véritable moteur de l'économie katangaise aura besoin de temps pour démarrer. L'impasse durera encore et l'économie informelle, entre autres le commerce d'hétérogénite, continuera donc à exister.
En même temps, on constate qu'au Katanga, la lutte pour le contrôle de ces maigres sources s'intensifie et que les diverses formations politiques se groupent pour tenter de mieux contrôler une partie de la vie économique. Actuellement, la vive opposition qui ne cesse de croître entre les Lubakat du Nord et les Lunda du Sud se cristallise dans la lutte entre l'UFERI, qui semble être actuellement sous la domination des sudistes, et les dissidents de ce parti qui forment l'UNAFEC - Union des nationalistes fédéralistes congolais - dirigée par Kyungu et par le vice-gouverneur Jacques Muyumba, originaires du Nord. Tous deux mettent sur pied des milices. Jacques Muyumba a créé le Moyo Wa Chuma. Ces milices entretiennent des contacts avec d'importants commerçants de la région qui sont actifs dans les pays voisins et qui essaient de dominer la vie politique et économique. De ce fait, les tensions politiques se renforcent et la violence augmente. Les meurtres politiques perpétrés il y a quelques mois ont eu lieu dans ce contexte de profonde confusion entre les réseaux économiques actifs et le monde politique.

De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ten eerste zou ik de voorzitter willen suggereren om de hulp van professor Gorus in te roepen bij het in kaart brengen van de mijnconcessies.
Verder heeft professor Gorus het gehad over de hogere waarde van de Congolese frank in de oostelijke gebieden, die door de rebellen worden gecontroleerd, maar hij is niet ingegaan op de deviezenhandel die wordt georganiseerd door firma's, die daarvoor zelfs vliegtuigjes huren. De dollar- en ook de diamanthandel houdt hiermee verband. De diamant afkomstig uit de gebieden die door UNITA worden gecontroleerd, is immers een wereldwijd betaalmiddel geworden. Ik zou graag vernemen hoe België daarbij betrokken is? Persoonlijk weet ik dat een Belgische familie handel drijft in deviezen. Namen kunnen eventueel in een vergadering met gesloten deuren worden genoemd.
Professor Gorus sprak over Gécamines, over de groep Forrest International en over de mijn van Luiswishi. Palmarès politique van 22 oktober 2001 meldt onder meer dat Forrest International producten ter waarde van 129 miljoen US-dollar uit de Luiswishimijn heeft weggehaald, ook al bepaalde het protocolakkoord met de regering dat de jaarproductie in gelijke delen moest worden verdeeld tussen Forrest International en Gécamines. Dat zou eigenlijk neerkomen op een soort van officiële roofbouw.
Professor Gorus had het over kleine ondernemingen, maar Forrest International, dat een groot stuk van Gécamines heeft overgenomen of liever gekocht, is geen kleine groep. Misschien gelukkig dat er ondernemingen als Forrest International zijn, want zodoende zijn van de tienduizenden arbeiders van vroeger nog enkele duizenden aan de slag kunnen blijven, maar tegelijkertijd vloeit nu een groter deel van de toegevoegde waarde naar België in plaats van naar de Congolese bevolking. Dat is toch een vorm van roofbouw.
Voor dergelijke verkopen of aankopen moet uiteraard de Belgische Delcrederedienst tussenbeide komen. Deze namiddag zullen wij daarover minister Neyts ondervragen en de vraag rijst hoe wij een en ander vanuit ethisch oogpunt moeten bekijken. Met toepassing van het OESO-principe en van de Congonota van 24 april van de eerste minister moet de handel op een ethisch verantwoorde wijze worden gedreven en moeten de Belgische bedrijven in deze hun verantwoordelijkheid opnemen.
Professor Gorus heeft niet gesproken over Kinross van Urbain Brabants. Dat verwondert mij, want die heeft toch banden met Forrest International en met mijnen zoals Kamoto.
Kinross kocht de groep West, de long van Gécamines, dat nu doodgebloed is. De vakbonden hebben Kabila junior gevraagd om deze verkoop nietig te verklaren omdat hun broodwinning op het spel staat.
Internationale en met België gelinkte bedrijven voeren een economisch beleid - ik beweer niet dat ze wetten overtreden - dat niet meer valt onder de noemer fair trade, maar meer te maken heeft met de plundering van Congo of het niet laten terugvloeien van de toegevoegde waarde. De Congolese staatskas wordt leeggezogen en Belgische bedrijven, misschien zelfs ook de Delcrederedienst, werken daaraan mee. Gécamines was het enige bedrijf dat nog voor inkomsten kon zorgen.

M. Michiel Maertens (AGALEV). - Je suggère au président de faire appel à la collaboration du professeur Gorus pour le relevé des concessions minières.
Le professeur Gorus a parlé de la valeur plus élevée du franc congolais dans les régions orientales qui sont sous le contrôle des rebelles, mais il n'a pas approfondi la question du commerce de devises qui est organisé par certaines firmes. Ce commerce est lié à celui du dollar et du diamant. Les diamants qui proviennent des régions contrôlées par UNITA sont en effet devenus un moyen de paiement universel. Qu'en est-il de l'implication de la Belgique dans cette affaire ? Je sais qu'une famille belge se livre au commerce de devises. Des noms pourront éventuellement être cités en réunion à huis clos.
Le professeur Gorus a parlé de la Gécamines, du groupe Forrest International et de la mine le Luiswishi. Selon le Palmarès politique du 22 octobre 2001, Forrest International aurait retiré de la mine de Luiswishi des produits pour une valeur de 129 millions de dollars US, alors que le protocole d'accord avec le gouvernement précisait que la production annuelle devait être répartie de manière égale entre Forrest International et la Gécamines. Ce serait en quelque sorte un abus officiel.
Le professeur Gorus a parlé de petites entreprises, mais Forrest International, qui a racheté une grand partie de la Gécamines, est une entreprise importante. Peut-être faut-il se féliciter qu'il existe encore des entreprises de ce genre, qui permettent de maintenir l'emploi de quelques milliers de travailleurs sur les dizaines de milliers occupés antérieurement. Mais d'autre part, une partie plus importante de la valeur ajoutée revient à la Belgique plutôt qu'à la population congolaise. N'est-ce pas là une forme de pillage ?
Pour ce type de ventes ou d'achats, l'intervention de l'Office national du Ducroire s'impose. Cet après-midi, nous interrogerons la ministre Neyts à ce sujet. La question est de savoir comment approcher la question du point de vue éthique. Selon le principe de l'OCDE et la note du 24 avril du premier ministre relative au Congo, le commerce doit respecter les principes d'ordre éthique et les entreprises belges doivent assumer leurs responsabilités à cet égard.
Le professeur Gorus n'a pas parlé de Kinross d'Urbain Brabants, malgré ses liens avec Forrest International et avec certaines mines, comme Kamoto.
Kinross a acheté le groupe West, ce qui a complètement affaibli la Gécamines. Les syndicats ont demandé à Kabila junior d'annuler cette vente afin de préserver l'emploi.
Des entreprises internationales et liées à la Belgique mènent une politique économique - je ne prétends pas qu'elles enfreignent la loi - qu'on ne peut plus qualifier de fair trade mais qui s'apparente au pillage du Congo et qui, en tout cas, prive le Congo de la valeur ajoutée. Les caisses de l'État congolais se vident et les entreprises belges, voire même l'Office du Ducroire, en sont partiellement responsables. La Gécamines était la seule entreprise qui procurait encore des revenus.

De heer Georges Dallemagne (PSC). - Ik dank de spreker voor zijn zeer gedetailleerde, maar spijtig genoeg ook zeer pessimistische uiteenzetting.
Wat de machtsovername door de AFDL betreft, had hij het over de concessies die aan bepaalde ondernemingen werden toegekend en over de aftopping van Gécamines. Was er niet meer aan de hand? Ik denk aan de ondersteuning van de oorlogsinspanningen van de AFDL door bepaalde ondernemingen via wapentransporten of logistieke steun.
Bovendien was ik verrast te vernemen dat de Delcrederedienst, na een beslissing van de minster van Financiën, de investeringen van Malta Forrest heeft gewaarborgd. Het ging om een bedrag van 500 miljoen frank. Ik heb nooit begrepen waarom de Delcrederedienst afweek van de regel dat kredieten voor Congo niet worden gewaarborgd. Wat zal er met een dergelijke waarborg gebeuren?
Het treft me ook dat de verbrokkeling en de ontwrichting van Congo voortgaan zonder dat de nieuwe regering hieraan iets heeft veranderd. In dat opzicht blijft de toestand die bestond onder vader Kabila voortduren.
U had het over de concentratoren die in Zimbabwaanse handen zijn overgegaan. Onze commissie werd precies opgericht om deze negatieve evolutie tegen te gaan. Ik begrijp niet welk belang Congo daarbij heeft, behalve dan een privé-belang. Op welke manier kunnen we hieraan een halt toe roepen, zowel in Congo, Zimbabwe als in ander Staten? Worden op dit ogenblik diplomatieke inspanningen geleverd, bijvoorbeeld door de Europese Unie, om deze ontwikkeling af te remmen?

M. Georges Dallemagne (PSC). - Je remercie l'orateur pour son exposé très détaillé mais malheureusement très pessimiste.
À propos de la conquête du pouvoir de l'AFDL, vous avez évoqué des liens possibles avec certaines entreprises et surtout des concessions accordées à certaines d'entre elles et vous avez évoqué l'écrêtement de la Gécamines. N'y a-t-il pas eu plus que cela ? Je pense à une participation de certaines entreprises à l'effort de guerre de l'AFDL, à une sorte de triangulation entre des efforts économiques, des efforts de guerre, des transports d'armes ou des soutiens logistiques qui ont pu être apportés à l'AFDL.
Par ailleurs, j'avais été surpris de voir que le Ducroire avait garanti les investissements de Malta Forrest, à hauteur de 500 millions et sur décision du ministre des Finances. Je n'ai jamais compris comment le Ducroire avait passé outre ses propres règles en la matière, le Congo étant dans les zones où il n'intervenait d'aucune manière. J'aurais aimé connaître votre opinion à cet égard et, en principe, l'avenir d'une telle garantie.
Je suis également frappé par le fait que le dépeçage et la désarticulation du Congo se poursuivent sans que le nouveau gouvernement n'y ait rien changé. À cet égard, il prolonge la situation en vigueur sous Kabila père.
Vous avez parlé des concentrateurs qui étaient passés sous contrôle zimbabwéen. Notre commission a, notamment, pour objectif d'envisager comment nous pourrions arrêter ce mécanisme, cette évolution péjorative. Je ne comprends pas très bien quels pourraient être les intérêts du Congo, si ce n'est des intérêts privés, et quels seraient les moyens que nous aurions pour essayer d'arrêter ce genre de choses, à la fois au Congo, au Zimbabwe et au niveau d'autres types de puissance. Existe-t-il actuellement un effort diplomatique, politique, par exemple de l'UE, pour stopper cette évolution.

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Wie zorgt vandaag voor de inkomsten van de heer Kabila waardoor de Congolese Staat of wat ervan overblijft verder kan blijven functioneren?
In zijn boek "Le choix de la liberté" legt de heer Bemba uit welke percentages Kabila vraagt om zijn kas te spijzen. Hij preciseert zelfs waar de fondsen vandaan komen. Is dat juist? Heeft Kabila bijkomende persoonlijke inkomsten? We weten het niet, maar het zou kunnen verklaren waarom hij de wegen in Gbadolite heeft kunnen heraanleggen.

Mme Anne-Marie Lizin (PS). - Qui fournit ou de quoi se compose, aujourd'hui, la « caisse » de M. Kabila pour assurer le fonctionnement de ce qui reste de l'État congolais entre Kinshasa et Lubumbashi ?
M. Bemba, dans son livre « Le choix de la liberté » devenu bien évidemment un livre de chevet, explique quel type de pourcentage il demande pour alimenter la « caisse » de la zone qu'il contrôle. Il précise même l'origine des fonds, dans une démarche assez détaillée. Est-ce la vérité ? Perçoit-il des suppléments à titre personnel ? Nous l'ignorons mais, au moins, il explique comment il a pu refaire les routes dans le Gbadolite.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Hebt u een idee over de inkomsten die de Congolese staat haalt uit alle bedrijven die op dit ogenblik nog actief zijn? Wanneer de Congolese staat maar iets meer dan honderd miljoen inkomsten kan genereren, kan ze de bevolking ook niet veel bieden. We stellen vast dat er enorm veel grondstoffen verdwijnen en we vragen ons af hoeveel de Congolese staat daarvan terugkrijgt.
Wat is uw mening over de invloed van het IMF en de Wereldbank op de Congolese ontwikkeling?

Mme Erika Thijs (CD&V). - À combien estimez-vous les revenus que l'État congolais tire de toutes les entreprises actuellement encore en activité ? Avec des rentrées de l'ordre de cent millions, l'État congolais ne peut offrir grand-chose à sa population. Nous constatons qu'énormément de matières premières disparaissent et nous aimerions savoir combien l'État congolais obtient en retour.
Quelle est votre opinion au sujet de l'influence du FMI et de la Banque mondiale sur le développement congolais ?

De heer Jan Gorus. - Ik wens eerst even te preciseren dat mijn onderzoek in de eerste plaats betrekking heeft op Katanga en dat ik de zaken die ik buiten Katanga door persoonlijke observatie heb waargenomen, niet kan evalueren. Ik heb uiteraard een algemeen idee over de situatie in Kasai of Kivu, maar ik heb op dat vlak geen persoonlijk ervaring.
Er werden mij twee vragen gesteld over de Congolese staatskas en de inkomsten van de Congolese staat. Het is bijzonder moeilijk om daar op te antwoorden. Wij zijn, met medewerking van een van onze voormalige assistenten die professor is aan de universiteit van Kinshasa en in het Rekenhof heeft gewerkt, nu trouwens bezig met het opstarten van een project om uit te maken welke inkomsten de Congolese staat zou moeten hebben en welke inkomsten ze effectief heeft.
Zo zijn er de belastingen, de personenbelasting en de belasting op de bedrijven. We kunnen er waarschijnlijk van uitgaan dat de staat maar 10 tot 15% in kas krijgt van wat ze werkelijk zou moeten ontvangen. De belangrijkste inkomsten zijn afkomstig van petroleum en diamant en van de in- en uitvoerrechten, maar de inkomsten van die rechten zijn maar een fractie van wat de Congolese staat toekomt. Het is immers een bekend feit dat de ambtenaren in de taxatiediensten sedert jaren niet meer betaald worden en dat zij het dan maar op een akkoordje gooien met de belastingplichtigen. We weten echter op dit ogenblik niet waar het geld vandaan komt en hoeveel er zou moeten worden geïnd.
Er werd mij ook gevraagd of het geïnde geld aangewend wordt zoals het in de begroting is ingeschreven. Ik kan daar nog niet op antwoorden, omdat die studie nog niet gemaakt is. We hopen dat we hiervoor een subsidie zullen krijgen, want we vinden het bijzonder belangrijk dat we weten waar het geld gegenereerd wordt en waar het naartoe gaat.
Het antwoord dat ik kan geven, is gebaseerd op gesprekken met bedrijfsleiders. Ik heb hen gevraagd hoeveel belastingen ze nu eigenlijk effectief betalen. Ze hebben mij geantwoord dat ze ongeveer 10% betalen van wat ze zouden moeten betalen omdat de belastingdienst hen eerst zo hoog mogelijk taxeert en nadien begint te onderhandelen. Zo proberen ze een zo laag mogelijk bedrag te betalen. Dat is natuurlijk een zeer wisselvallige berekening waar niemand zicht op heeft, maar we zullen daar iets aan doen.
De meeste andere vragen hebben een politiek karakter. Er was een vraag over de handel in deviezen. Er is inderdaad een enorme handel in deviezen en er zijn aanzienlijke witwasoperaties. Onder meer de maffiose Oost-Europese kanalen hebben betalingen verricht voor de aankoop van coltan in dollars, waaronder een groot aantal valse dollars.
De Congolese markt wordt overspoeld met valse dollars die afkomstig zijn van maffiose bronnen. Daarom worden sommige bankbiljetten niet meer aanvaard. Men kan betalen met de nieuwe dollarbiljetten met grote koppen, die nog niet zijn vervalst. Andere biljetten worden niet meer aanvaard, ook al zijn het goede biljetten.
Er is een grote influx van deze vorm van financiering, namelijk het binnenbrengen van deviezen. Dat heeft te maken met de verkoop van gemakkelijk te verhandelen producten. Ik ben ooit getuige geweest van het buitensmokkelen van twee valiezen vol goudklompjes door een Belgische firma. Een aantal internationale krachten is hierin actief. Dat maakt deel uit van de criminalisering van de netwerken.
Ik zal het nu hebben over Gécamines, het probleem van Luiswishi en de groep Forrest. De Forrest International Group is betrokken in joint ventures. Dat betekent dat zowel Gécamines als Forrest een deel in hun bezit hebben. In principe heeft Gécamines dus recht op een deel van de opbrengst. We moeten evenwel rekening houden met het probleem van de ponctions. Geregeld neemt de centrale overheid van Kinshasa een deel van het geld in beslag dat Gécamines heeft verworven. De winsten worden in de staatskas gestort en zouden aan Gécamines moeten worden teruggegeven. Dat gebeurt evenwel niet, met als gevolg dat Gécamines geen inkomsten heeft en niet in staat is zijn schulden te betalen. Er moeten allerlei constructies worden uitgedacht om te beletten dat ertsen van Gécamines worden uitgevoerd. In het buitenland zouden ze immers in beslag worden genomen omdat het bedrijf een groot aantal internationale schuldeisers heeft. Enkele jaren geleden werden in Zuid-Afrika geregeld stocks van Gécamines in beslag genomen om op die manier te proberen schuldvorderingen te recupereren.
Er is natuurlijk ook een probleem van belangenvermenging. George Forrest was op een bepaald ogenblik tegelijkertijd actief bij STL - het nieuwe project Luiswishi - én Gécamines. Hij is inmiddels bij Gécamines vervangen door een groep van vier personen, waaronder een medewerker van Gécamines, de heer Polet, een Belg. De heer Polet vervult nu een van de topfuncties bij Gécamines.
De winsten van Gécamines komen de bevolking inderdaad niet ten goede. Ze worden immers in de eerste plaats aangewend voor de financiering van de oorlogsinspanning. De werknemers van Gécamines worden in natura betaald. Ze krijgen een kleine hoeveelheid maïs om te kunnen overleven. De jongste jaren zijn de winsten niet teruggevloeid naar het bedrijf. Dat is overigens een van de redenen waarom het bedrijf ten onder is gegaan. Het kan niet investeren om het bedrijf te doen functioneren.
Op de vraag van de heer Dallemagne kan ik antwoorden dat een aantal bedrijven de oorlogsinspanningen van AFDL heeft gefinancierd. Ik ken er minstens één, dat enkele weken geleden overigens een mijnconcessieovereenkomst heeft ondertekend met de regering.
Ik weet niet in welke omstandigheden Forrest International een garantie heeft gekregen van de Delcrederedienst. Wat er precies is gebeurd, kan ik niet in detail meedelen omdat ik niet over de gegevens terzake beschik.

M. Jan Gorus. - Je tiens a préciser que mon étude porte en premier lieu sur le Katanga et que je ne puis évaluer les éléments que j'ai observés en dehors du Katanga. J'ai une idée générale de la situation au Kasaï ou au Kivu, mais je n'ai pas d'expérience personnelle à cet égard.
Il m'est particulièrement difficile de répondre aux deux questions relatives à la trésorerie et aux revenus de l'État congolais. En collaboration avec un de nos anciens assistants qui est professeur à l'université de Kinshasa et qui a travaillé à la Cour des comptes, nous mettons actuellement sur pied un projet permettant de définir les revenus dont devrait disposer l'État congolais et ceux dont il dispose effectivement.
En ce qui concerne les impôts sur les personnes et sur les entreprises, il est probable que l'État n'encaisse que 10 à 15% des montants qu'il devrait percevoir réellement. Les revenus les plus importants proviennent du pétrole et du diamant ainsi que des droits d'importation et d'exportation, mais le produit de ces droits ne constitue qu'une fraction de ce qui doit revenir à l'État congolais. En effet, les fonctionnaires des services d'imposition ne sont plus payés depuis des années et s'arrangent avec les contribuables. Actuellement, nous ne savons pas d'où provient l'argent et nous ignorons quels montants devraient être perçus.
J'ignore si les sommes perçues sont affectées conformément au budget. Nous n'avons pas encore étudié cette question. Nous espérons obtenir des subsides à cet effet, car il importe grandement de connaître non seulement la source des recettes mais aussi leur affectation.
La réponse que je puis fournir s'appuie sur des entretiens avec des chefs d'entreprises. Ils m'ont dit qu'ils ne payaient que 10% des montants qu'ils devraient verser parce que les services d'imposition les taxent au maximum pour négocier ensuite. Dans ces conditions, les contribuables essaient de payer le moins possible. Ces calculs sont aléatoires et échappent au contrôle mais nous tenterons d'y remédier.
La plupart des autres questions ont un caractère politique. Il existe en effet un vaste trafic de devises et d'importantes opérations de blanchiment de fonds. Les circuits mafieux de l'Europe de l'Est entre autres ont payé l'achat de coltan en dollars en grande partie faux.
Le marché congolais est inondé de faux dollars qui proviennent de sources mafieuses, de sorte que certains billets de banque n'y sont plus acceptés. Les billets de dollars les plus récents, avec le grand portrait, sont encore acceptés parce qu'ils n'ont pas encore été falsifiés, mais d'autres billets, même valables, sont tout simplement refusés.
Il y a donc un afflux de devises lié à la vente de produits aisément négociables. J'ai en son temps été témoin de la sortie en fraude, par une firme belge, de deux valises remplies de pépites d'or. Certains pouvoir internationaux sont actifs dans ce domaine. Cela s'inscrit dans le cadre de la criminalisation des réseaux.
J'en viens à la Gécamines et au problème de Luiswishi et du groupe Forrest International. Ce groupe est impliqué dans des joint ventures. Cela signifie que Gécamines et Forrest possèdent chacun une partie. En principe, le bénéfice revient donc partiellement à la Gécamines. Il faut cependant tenir compte des « ponctions ». Régulièrement, l'autorité centrale de Kinshasa prend une partie des sommes gagnées par la Gécamines. Les gains vont à la trésorerie de l'État et devraient être restitués à la Gécamines. En réalité, ce n'est pas le cas, de sorte que la Gécamines n'a pas de revenus et n'est pas en mesure de payer ses dettes. Il faut recourir à toutes sortes de constructions pour éviter que le minerai de la Gécamines ne soit exporté. En effet, à l'étranger, ce minerai risque d'être saisi car l'entreprise a de nombreux créanciers internationaux. C'est ce qui s'est produit régulièrement il y a quelques années en Afrique du Sud.
À cela s'ajoute naturellement un problème de confusion d'intérêts. À un moment donné, George Forrest était actif à la fois chez STL - le nouveau projet Luiswishi - et à la Gécamines, où il a entre-temps été remplacé par un groupe de quatre personnes, parmi lesquelles un collaborateur belge de la Gécamines, M. Polet, qui y occupe actuellement de hautes fonctions.
Les bénéfices de la Gécamines ne profitent pas à la population mais sont affectés en premier lieu au financement de l'effort de guerre. Les travailleurs de la Gécamines sont payés en nature. Ils reçoivent un peu de maïs qui doit leur permettre de survivre. Ces dernières années, les bénéfices n'ont pas reflué vers l'entreprise qui a aussi périclité faute d'investissements.
À M. Dallemagne, je puis répondre qu'un certain nombre d'entreprises ont financé les efforts de guerre de l'AFDL. J'en connais au moins une qui a signé, voici quelques semaines, un contrat de concession minière avec le gouvernement.
J'ignore dans quelles circonstances Forrest International a reçu une garantie de l'Office du Ducroire. Je n'ai pas de détails sur ce qui s'est passé exactement.

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Mijn vraag is niet volledig beantwoord. Ik beweer niet dat privé-initiatief in Congo abnormaal zou zijn. Het is goed dat Belgen in Congo investeren. Ik zou alleen willen weten wat er echt naar de Congolese begroting gaat, afgezien van wat Gécamines krijgt.
Zijn er bedragen die van Gécamines of van elders naar de Interahamwe gaan? Via welke financiële kanalen tracht men opnieuw een leger op de been te brengen dat volgens de schattingen van Rwanda 40.000 man sterk is? Ik ben ervan overtuigd dat dit geen improvisatiewerk is! Betekent dit dat er een akkoord bestaat om een deel van de fondsen uit Lubumbashi en Kolwezi hiervoor aan te wenden? Deze vragen raken de opdracht van onze onderzoekscommissie. Wij moeten méér doen dan ons beklagen over wat elders gebeurt, we moeten de toestand in Congo zelf onderzoeken. Kan er duidelijkheid worden geschapen over deze geldstromen?

Mme Anne-Marie Lizin (PS). - Je n'ai pas obtenu une réponse complète à ma question. Je ne dis pas que l'activité privée au Congo serait anormale parce qu'il est bon que des Belges investissent au Congo, mais j'aimerais savoir ce qui revient réellement au budget de l'État congolais, indépendamment de ce qui va à la Gécamines.
Des sommes destinées aux Interahamwe partent-elles de la Gécamines ou de d'autres endroits ? Quels sont les circuits financiers destinés à requinquer une force armée qui, selon les estimations du Rwanda, atteindrait 40.000 hommes ? Je suis certaine que cela ne s'improvise pas ! Cela signifie-t-il qu'il existe un accord pour qu'une partie des fonds générés par Lubumbashi et Kolwezi glisse vers ce financement ? Ces questions touchent aussi à l'objet de notre commission d'enquête. Il ne s'agit pas seulement de se lamenter sur ce qui se passe ailleurs mais bien d'examiner la situation congolaise. Donc, est-il possible de clarifier les flux qui alimentent cette situation ?

De heer Jan Gorus. - Ik zal daar bij een andere gelegenheid op terugkomen. Ik zeg nu enkel dat Gécamines de Interahamwe niet rechtstreeks financiert. Dat gaat anders in zijn werk: sommige bezittingen en opbrengsten van Gécamines belanden in de Staatskas en dan volgen er andere bewegingen. In Congo heet dat de "financiering van de oorlogsinspanning".

M. Jan Gorus. - J'en parlerai à une autre occasion. Je dirai simplement qu'il n'y a pas de financement direct de la part de la Gécamines vers les Interahamwe. Le fonctionnement est différent : certains avoirs et bénéfices de la Gécamines sont versés dans la caisse générale de l'État et d'autres mouvements interviennent ensuite. Au Congo, cela s'appelle le « financement de l'effort de guerre ».

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Als men het zuiver objectief bekijkt, maakt het weinig uit of de financiering van de Interahamwe via Goma of via Gécamines loopt. Het gaat hoe dan ook om een georganiseerde exploitatie om de oorlog in stand te houden. Wij willen de precieze oorsprong van dat geld kennen. Wordt het geld via de Congolese Staatskas versast? Vloeit het langs andere kanalen? Zo ja, welke? Ik wil een evenwichtige discussie.

Mme Anne-Marie Lizin (PS). - Vous devez bien comprendre, d'un point de vue strictement objectif, que le fait que le financement des Interahamwe passe par Goma ou par la Gécamines ne change rien parce qu'il s'agit, de toute manière, d'une exploitation organisée aux fins d'entretenir la guerre. Nous devons connaître précisément l'origine de cet argent. Passe-t-il par les caisses de l'État congolais ? Passe-t-il par d'autres canaux ? Dans l'affirmative, lesquels ? Je veux que les débats soient équilibrés.

De voorzitter. - De analyse van mevrouw Lizin is pertinent. Zij snijdt de kern van de kwestie aan. Het is slechts één van de elementen, maar even belangrijk als de financiering van het Burundese FDD door de Zimbabwanen. Verschillende groepen in dit gebied hebben er belang bij dat dit conflict blijft aanslepen, want het levert hen een aanzienlijke winst op. Ik denk dat de heer Gorus bereid is hierover achter gesloten deuren meer precieze informatie te verstrekken.

M. le président. - L'analyse de Mme Lizin est tout à fait pertinente. Elle aborde le coeur du problème. Il s'agit certes d'un élément parmi d'autres mais il est important, tout comme le financement, par les Zimbabwéens, du FDD burundais. Dans cette région, divers groupes ont intérêt à ce que le conflit perdure parce qu'ils en retirent des profits considérables. Je crois que M. Gorus est disposé à fournir des précisions à cet égard moyennant le huis clos.

De heer Georges Dallemagne (PSC). - Uit de laconieke antwoorden van de heer Gorus blijkt inderdaad dat wij deze gedachtewisseling misschien op een andere manier moeten verder zetten. Toch kan hij vooraf misschien nog uitleggen hoe hij de toekomst ziet. Welke druk kan op Congo en Zimbabwe worden uitgeoefend? Zou er tegen sommige firma's bij voorbeeld een embargo kunnen worden uitgeroepen?

M. Georges Dallemagne (PSC). - Les réponses laconiques de M. Gorus démontrent effectivement la nécessité de poursuivre les échanges selon d'autres modalités. Toutefois, il pourrait peut-être approfondir au préalable la question de l'avenir, notamment sous l'angle des moyens de pression sur le Congo et sur le Zimbabwe. Serait-il envisageable, par exemple, de placer certaines entreprises sous embargo ?

De heer Josy Dubié (ECOLO). - De heer Gorus beschikt blijkbaar over bijzondere interessante informatie, maar hij deinst ervoor terug om deze in een openbare vergadering te verstrekken. Mijnheer de voorzitter, ik vraag u dat wij deze vergadering voortzetten achter gesloten deuren.

M. Josy Dubié (ECOLO). - M. Gorus semble avoir des précisions particulièrement intéressantes à apporter mais il éprouve une réticence manifeste à en dire davantage en séance plénière. Je propose donc, monsieur le président, que vous proclamiez le huis clos.

De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik vraag ook de vergadering met gesloten deuren voort te zetten.

M. Michiel Maertens (AGALEV). - Je demande également que la réunion se poursuive à huis clos.

De voorzitter. - Ik verzoek het publiek en alle personen die de eed niet hebben afgelegd, de zaal te verlaten.

M. le président. - Je prie le public ainsi que toutes les personnes qui n'ont pas prêté serment de quitter la salle.

(De vergadering wordt met gesloten deuren voortgezet.)

(La réunion se poursuit à huis clos.)