5‑84

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2012‑2013

Séances plénières

Jeudi 20 décembre 2012

Séance de l’après‑midi

5‑84

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2012‑2013

Plenaire vergaderingen

Donderdag 20 december 2012

Namiddagvergadering

Annales

Handelingen

Sommaire

Inhoudsopgave

Projet de loi modifiant l’article 7 de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d’action sociale (Doc. 5‑1877) (Procédure d’évocation) 4

Discussion générale. 4

Discussion des articles. 4

Votes. 4

Projet de loi modifiant l’article 7 de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d’action sociale (Doc. 5‑1877) (Procédure d’évocation) 4

Projet de loi relatif à l’initiative citoyenne au sens du règlement européen (UE) no 211/2011 du Parlement européen et du Conseil du 16 février 2011 (Doc. 5‑1885) (Procédure d’évocation) 5

Discussion générale. 5

Discussion des articles. 5

Projet de loi modifiant la loi du 31 décembre 1963 sur la protection civile (Doc. 5‑1886) (Procédure d’évocation) 5

Discussion générale. 5

Discussion des articles. 5

Projet de loi confirmant certains arrêts royaux récents concernant les pensions des travailleurs salariés (Doc. 5‑1891) (Procédure d’évocation) 5

Discussion générale. 5

Discussion des articles. 6

Projet de loi modifiant la loi du 30 mars 1995 concernant les réseaux de communications électroniques et services de communications électroniques et l’exercice d’activités de radiodiffusion dans la région bilingue de Bruxelles‑Capitale (Doc. 5‑1892) (Procédure d’évocation) 6

Discussion générale. 6

Discussion des articles. 6

Projet de loi portant des dispositions fiscales et autres en matière de justice (Doc. 5‑1887) (Procédure d’évocation) 6

Discussion générale. 6

Discussion des articles. 8

Projet de loi modifiant l’article 405quater du Code pénal et l’article 2 de la loi du 4 octobre 1867 sur les circonstances atténuantes (Doc. 5‑1888) (Procédure d’évocation) 8

Discussion générale. 8

Discussion des articles. 9

Proposition de résolution visant à renforcer la position et les droits de la femme en Afghanistan (de Mme Nele Lijnen et M. Bart Tommelein ; Doc. 5‑135) 9

Discussion. 9

Proposition de résolution visant à renforcer la lutte contre la traite des êtres humains (de Mme Caroline Désir, M. Dirk Claes, Mme Vanessa Matz, MM. Guido De Padt et Gérard Deprez, Mme Zakia Khattabi et M. Bert Anciaux ; Doc. 5‑1701) 10

Discussion. 10

Questions orales. 12

Question orale de M. Willy Demeyer à la vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur «les conséquences du système d’incorporation dans les écoles de police» (no 5‑758) 12

Question orale de M. Yoeri Vastersavendts à la vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur «l’utilisation des médias sociaux par la police» (no 5‑765) 13

Question orale de M. Huub Broers à la vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur «l’utilisation des médias sociaux par les services de police» (no 5‑767) 13

Question orale de M. André du Bus de Warnaffe au secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles, et à la Régie des bâtiments sur «la rénovation du Conservatoire royal de Bruxelles» (no 5‑759) 15

Question orale de M. Bart Tommelein à la ministre de l’Emploi sur «l’ouverture dominicale des commerces dans des centres touristiques reconnus» (no 5‑769) 17

Question orale de Mme Cécile Thibaut à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’euthanasie pour souffrance psychique» (no 5‑760) 18

Question orale de Mme Freya Piryns à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les soins de fin de vie aux personnes atteintes de démence» (no 5‑761) 21

Question orale de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’arrêt de la production d’un antibiotique par l’entreprise GSK» (no 5‑766) 22

Question orale de Mme Fatiha Saïdi à la ministre de la Justice sur «l’Exécutif des musulmans de Belgique» (no 5‑757) 24

Question orale de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur «le débat public relatif aux avocats pro deo» (no 5‑762) 26

Question orale de M. Bart Laeremans à la ministre de la Justice sur «les déclarations relatives aux multiples abus du système pro deo» (no 5‑764) 26

Question orale de M. François Bellot à la ministre de la Justice sur «l’arrêté royal relatif à la détention d’armes à feu» (no 5‑770) 29

Question orale de Mme Olga Zrihen au vice‑premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «la suppression de bureaux du Service public fédéral Finances» (no 5‑756) 31

Question orale de Mme Lieve Maes au secrétaire d’État à la Fonction publique et à la Modernisation des Services publics sur «la grève du zèle à Brucargo à la suite de l’introduction d’un système de travail en équipes» (no 5‑768) 32

Excusés. 34

Annexe. 35

Votes nominatifs. 35

 

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (Stuk 5‑1877) (Evocatieprocedure) 4

Algemene bespreking. 4

Artikelsgewijze bespreking. 4

Stemmingen. 4

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (Stuk 5‑1877) (Evocatieprocedure) 4

Wetsontwerp betreffende het burgerinitiatief in de zin van de Europese Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 (Stuk 5‑1885) (Evocatieprocedure) 5

Algemene bespreking. 5

Artikelsgewijze bespreking. 5

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming (Stuk 5‑1886) (Evocatieprocedure) 5

Algemene bespreking. 5

Artikelsgewijze bespreking. 5

Wetsontwerp tot bekrachtiging van enkele recente koninklijke besluiten inzake werknemerspensioenen (Stuk 5‑1891) (Evocatieprocedure) 5

Algemene bespreking. 5

Artikelsgewijze bespreking. 6

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 30 maart 1995 betreffende de elektronische communicatienetwerken en ‑diensten en de uitoefening van omroepactiviteiten in het tweetalig gebied Brussel‑Hoofdstad (Stuk 5‑1892) (Evocatieprocedure) 6

Algemene bespreking. 6

Artikelsgewijze bespreking. 6

Wetsontwerp houdende fiscale en andere bepalingen betreffende justitie (Stuk 5‑1887) (Evocatieprocedure) 6

Algemene bespreking. 6

Artikelsgewijze bespreking. 8

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 405quater van het Strafwetboek en artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden (Stuk 5‑1888) (Evocatieprocedure) 8

Algemene bespreking. 8

Artikelsgewijze bespreking. 9

Voorstel van resolutie ter versterking van de positie van de vrouw en haar rechten in Afghanistan (van mevrouw Nele Lijnen en de heer Bart Tommelein; Stuk 5‑135) 9

Bespreking. 9

Voorstel van resolutie tot opvoering van de strijd tegen de mensenhandel (van mevrouw Caroline Désir, de heer Dirk Claes, mevrouw Vanessa Matz, de heren Guido De Padt en Gérard Deprez, mevrouw Zakia Khattabi en de heer Bert Anciaux; Stuk 5‑1701) 10

Bespreking. 10

Mondelinge vragen. 12

Mondelinge vraag van de heer Willy Demeyer aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «de gevolgen van het inlijvingssysteem van de politiescholen» (nr. 5‑758) 12

Mondelinge vraag van de heer Yoeri Vastersavendts aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «het gebruik van de sociale media door de politie» (nr. 5‑765) 13

Mondelinge vraag van de heer Huub Broers aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «het gebruik van sociale media door onze politiediensten» (nr. 5‑767) 13

Mondelinge vraag van de heer André du Bus de Warnaffe aan de staatssecretaris voor Staatshervorming, en voor de Regie der gebouwen over «de renovatie van het Koninklijk Conservatorium Brussel» (nr. 5‑759) 15

Mondelinge vraag van de heer Bart Tommelein aan de minister van Werk over «het zondagswinkelen in erkende toeristische centra» (nr. 5‑769) 17

Mondelinge vraag van mevrouw Cécile Thibaut aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de euthanasie op grond van psychisch lijden» (nr. 5‑760) 18

Mondelinge vraag van mevrouw Freya Piryns aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de zorg bij het levenseinde van personen met dementie» (nr. 5‑761) 21

Mondelinge vraag van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het stopzetten van de productie van een antibioticum door het bedrijf GSK» (nr. 5‑766) 22

Mondelinge vraag van mevrouw Fatiha Saïdi aan de minister van Justitie over «het Executief van de moslims van België» (nr. 5‑757) 24

Mondelinge vraag van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «het publieke debat met betrekking tot de pro‑Deoadvocaten» (nr. 5‑762) 26

Mondelinge vraag van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «de uithaal naar de vele misbruiken in het pro‑Deosysteem» (nr. 5‑764) 26

Mondelinge vraag van de heer François Bellot aan de minister van Justitie over «het koninklijk besluit inzake het bezit van vuurwapens» (nr. 5‑770) 29

Mondelinge vraag van mevrouw Olga Zrihen aan de vice‑eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de sluiting van kantoren van de Federale Overheidsdienst Financiën» (nr. 5‑756) 31

Mondelinge vraag van mevrouw Lieve Maes aan de staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten over «de stiptheidacties op de vrachtluchthaven naar aanleiding van het invoeren van een ploegensysteem» (nr. 5‑768) 32

Berichten van verhindering. 34

Bijlage. 35

Naamstemmingen. 35

 

Présidence de Mme Sabine de Bethune

(La séance est ouverte à 15 h 10.)

Voorzitster: mevrouw Sabine de Bethune

(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)

Projet de loi modifiant l’article 7 de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d’action sociale (Doc. 5‑1877) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (Stuk 5‑1877) (Evocatieprocedure)

Discussion générale

Algemene bespreking

M. Dirk Claes (CD&V), rapporteur. – La commission de l’Intérieur et des Affaires administrative a examiné le projet de loi cette semaine. Le projet vise à ouvrir les conseils de CPAS aux ressortissants de l’UE. Pour la Région bruxelloise, la Région wallonne et la Communauté germanophone, la question est déjà réglée mais pas encore pour la Région flamande. Il importe que le Sénat vote rapidement ce projet, étant donné que les candidatures pour les conseils de l’action sociale sont toujours ouvertes et que les candidats doivent être élus le 2 janvier.

De heer Dirk Claes (CD&V), rapporteur. – De commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden heeft het wetsontwerp eerder deze week besproken. Het ontwerp beoogt dat EU‑burgers deel kunnen uitmaken van de OCMW‑raad. Voor het Brusselse Gewest, het Waalse Gewest en de Duitse Gemeenschap is dat al geregeld, alleen voor het Vlaamse Gewest nog niet. Het is belangrijk dat de Senaat dit ontwerp snel goedkeurt, aangezien de kandidaturen voor de OCMW‑raad op het ogenblik binnenlopen en op 2 januari moeten worden goedgekeurd.

  La discussion générale est close.

  De algemene bespreking is gesloten.

Discussion des articles

Artikelsgewijze bespreking

(Le texte adopté par la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑399/6.)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑399/6.)

  Il sera procédé tout de suite au vote sur l’ensemble du projet de loi.

  De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft zo dadelijk plaats.

Votes

Stemmingen

(Les listes nominatives figurent en annexe.)

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Projet de loi modifiant l’article 7 de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d’action sociale (Doc. 5‑1877) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (Stuk 5‑1877) (Evocatieprocedure)

Vote no 1

Stemming 1

Présents : 53
Pour : 50
Contre : 2
Abstentions : 1

Aanwezig: 53
Voor: 50
Tegen: 2
Onthoudingen: 1

M. Huub Broers (N‑VA). – Bien que je soutienne ce projet de loi, je me suis abstenu parce que huit communes sont exclues des dispositions de ce projet de loi et que les ressortissants de l’Union européenne en Belgique ne sont pas tous traités de la même manière.

De heer Huub Broers (N‑VA). – Hoewel ik achter het wetsontwerp sta, heb ik me onthouden omdat acht gemeenten van de bepalingen van dit wetsontwerp worden uitgesloten en de EU‑burgers in België dus niet allemaal op dezelfde manier worden behandeld.

  Le Sénat a adopté le projet sans modification. Celui‑ci sera transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction royale.

  De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.

Projet de loi relatif à l’initiative citoyenne au sens du règlement européen (UE) no 211/2011 du Parlement européen et du Conseil du 16 février 2011 (Doc. 5‑1885) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp betreffende het burgerinitiatief in de zin van de Europese Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 (Stuk 5‑1885) (Evocatieprocedure)

Discussion générale

Algemene bespreking

Mme Cécile Thibaut (Ecolo), rapporteuse. – Je me réfère à mon rapport écrit.

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo), rapporteur. – Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

  La discussion générale est close.

  De algemene bespreking is gesloten.

Discussion des articles

Artikelsgewijze bespreking

(Le texte adopté par la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑2435/4.)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑2435/4.)

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

  De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Projet de loi modifiant la loi du 31 décembre 1963 sur la protection civile (Doc. 5‑1886) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming (Stuk 5‑1886) (Evocatieprocedure)

Discussion générale

Algemene bespreking

Mme Caroline Désir (PS), rapporteuse. – Je me réfère à mon rapport écrit.

Mevrouw Caroline Désir (PS), rapporteur. – Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

  La discussion générale est close.

  De algemene bespreking is gesloten.

Discussion des articles

Artikelsgewijze bespreking

(Le texte adopté par la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑2457/4.)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑2457/4.)

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

  De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Projet de loi confirmant certains arrêts royaux récents concernant les pensions des travailleurs salariés (Doc. 5‑1891) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp tot bekrachtiging van enkele recente koninklijke besluiten inzake werknemerspensioenen (Stuk 5‑1891) (Evocatieprocedure)

Discussion générale

Algemene bespreking

Mme la présidente. – Mme Lijnen se réfère à son rapport.

De voorzitster. – Mevrouw Lijnen verwijst naar haar verslag.

M. Danny Pieters (N‑VA). – Je constate que le gouvernement n’est pas présent alors que nous discutons d’un projet de loi.

De heer Danny Pieters (N‑VA). – Ik stel vast dat de regering hier niet aanwezig is, terwijl we toch een wetsontwerp bespreken.

Mme la présidente. – La ministre Milquet est bien présente.

De voorzitster. – Minister Milquet is wel degelijk aanwezig.

  La discussion générale est close.

  De algemene bespreking is gesloten.

Discussion des articles

Artikelsgewijze bespreking

(Le texte adopté par la commission des Affaires sociales est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑2539/4.)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑2539/4.)

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

  De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Projet de loi modifiant la loi du 30 mars 1995 concernant les réseaux de communications électroniques et services de communications électroniques et l’exercice d’activités de radiodiffusion dans la région bilingue de Bruxelles‑Capitale (Doc. 5‑1892) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 30 maart 1995 betreffende de elektronische communicatienetwerken en ‑diensten en de uitoefening van omroepactiviteiten in het tweetalig gebied Brussel‑Hoofdstad (Stuk 5‑1892) (Evocatieprocedure)

Discussion générale

Algemene bespreking

Mme la présidente. – M. Vastersavendts se réfère à son rapport.

De voorzitster. – De heer Vastersavendts verwijst naar zijn verslag.

  La discussion générale est close.

  De algemene bespreking is gesloten.

Discussion des articles

Artikelsgewijze bespreking

(Le texte adopté par la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑2488/6.)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑2488/6.)

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

  De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Projet de loi portant des dispositions fiscales et autres en matière de justice (Doc. 5‑1887) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp houdende fiscale en andere bepalingen betreffende justitie (Stuk 5‑1887) (Evocatieprocedure)

Discussion générale

Algemene bespreking

Mme la présidente. – La parole est à Mme Talhaoui pour un rapport oral.

De voorzitster. – Het woord is aan mevrouw Talhaoui voor een mondeling verslag.

Mme Fauzaya Talhaoui (sp.a), rapporteuse. – Je me réfère au rapport écrit en ce qui concerne le compte rendu des discussions qui se sont déroulées en commission de la Justice. J’ajoute simplement que deux amendements ont été déposés. Le premier a été rejeté par onze voix contre deux et une abstention. Le second a été retiré. L’ensemble du projet de loi a été adopté par douze voix et deux abstentions.

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (sp.a), rapporteur. – Voor een weergave van de discussie in de commissie voor de Justitie verwijs ik naar het schriftelijke verslag. Ik voeg daar alleen aan toe dat er twee amendementen zijn ingediend. Het eerste werd verworpen met elf stemmen tegen twee bij een onthouding. Het tweede amendement werd ingetrokken. Het wetsontwerp in zijn geheel werd aangenomen met 12 stemmen bij 2 onthoudingen.

Mme Helga Stevens (N‑VA). – Je voudrais évoquer un point qui a fait l’objet de discussions approfondies en commission de la Justice, à savoir l’extension trop importante de la suspension de la prescription.

Le groupe N‑VA est lui aussi irrité par les abus commis principalement en matière fiscale et consistant à faire traîner, voire à laisser se prescrire certaines affaires du fait de devoirs complémentaires d’enquête. Il faut y remédier.

Toutefois, nous devons également être réalistes. L’adaptation proposée en matière de prescription n’a pas seulement des implications sur les affaires fiscales mais également sur toutes affaires pénales. Dès lors, nous ne pouvons pas traiter le projet à la légère et nous devons l’étudier sous tous les angles, afin que les acteurs de terrain puissent correctement l’appliquer.

L’extension de la suspension de la prescription n’a pas été suffisamment réfléchie et peut entraîner des problèmes. Dans le projet du gouvernement, la prescription est également suspendue lorsque le juge demande d’office une instruction complémentaire. Lorsqu’un juge d’instruction, une chambre des mises en accusation ou un juge du fond demande une instruction complémentaire, cela signifie que le parquet ou le juge d’instruction n’a pas fait son travail. Cela peut difficilement justifier la suspension pure et simple de la prescription de peine, étant donné que ce n’est pas à imputer à une faute de l’accusé. Il ne s’agit donc pas d’une manœuvre dilatoire.

Par ailleurs, comment peut‑on éviter que les magistrats recourent abusivement à cet article ? Si une action est menacée de prescription, les magistrats concernés ont tout intérêt à fixer l’affaire le plus rapidement possible, à la transmettre au juge d’instruction ou aux juridictions d’instruction et à obtenir, par ce biais, une instruction complémentaire qui permettra d’éviter la prescription.

La Belgique est régulièrement condamnée par la Cour européenne des droits de l’homme pour dépassement du délai raisonnable. Par ailleurs, il ressort du dernier rapport annuel du Collège des procureurs généraux que le personnel et les moyens sont insuffisants pour dépister les délits financiers. La ministre ne craint‑elle pas que cela ne fasse qu’augmenter ?

Nous avons dès lors déposé, en commission, un amendement clarifiant le texte déposé et prévoyant la suspension de la prescription uniquement lorsque les devoirs complémentaires d’enquête sont réclamés par les parties. Si c’est le juge qui demande d’office un devoir complémentaire d’enquête, la suspension ne sera pas possible. Le groupe N‑VA dépose à nouveau l’amendement.

Il est ressorti des interventions faites par les collègues en commission de la Justice qu’eux aussi avaient encore de nombreuses questions sur le projet du gouvernement. La critique la plus importante et justifiée émanait du collègue Torfs. Il a même déposé un amendement en vue d’adapter le projet. Malgré cette critique partagée, il a changé d’avis, a retiré son amendement et a ensuite simplement voté en faveur du projet comme d’autres intervenants critiques au sein de la majorité. Comprenne qui pourra !

Soyons clairs : il faut s’attaquer au problème des retards inacceptables en matière pénale, mais pour nous, ce projet de loi n’apporte pas la réponse adéquate. Bon nombre de questions restent encore sans réponse et aucune réponse rassurante n’a pu être donnée à de trop nombreux problèmes.

Pour toutes ces raisons, le groupe N‑VA s’abstiendra sur ce projet de loi, en espérant que la ministre présentera une meilleure proposition.

Mevrouw Helga Stevens (N‑VA). – Ik wil het hebben over één punt waarover we in commissie voor de Justitie uitgebreid hebben gesproken, namelijk de te uitgebreide schorsing van de verjaring.

Voor alle duidelijkheid, ook de N‑VA‑fractie ergert zich aan het misbruik dat vooral in fiscale zaken voorkomt en dat erin bestaat via bijkomende onderzoekshandelingen de zaak te vertragen en zelfs te laten verjaren. Dit moet worden aangepakt.

We moeten echter ook realistisch zijn. De voorgestelde aanpassing van de verjaring heeft niet alleen gevolgen voor fiscale zaken, maar ook voor alle strafzaken. We mogen het ontwerp dus niet lichtzinnig behandelen en we moeten het in al zijn facetten bestuderen, zodat de mensen op het terrein het correct kunnen toepassen.

De uitgebreide schorsing van de verjaring is onvoldoende doordacht en kan voor problemen zorgen. In het ontwerp van de regering wordt de verjaring ook geschorst als de rechter ambtshalve een bijkomend onderzoek vraagt. Dat is problematisch omdat het onderzoek duidelijk onvolledig is, wanneer een onderzoeksrechter, een kamer van inbeschuldigingstelling of een vonnisrechter een bijkomend onderzoek vraagt. Dat betekent dat in de ogen van de rechter het parket of de onderzoeksrechter zijn werk niet heeft gedaan. Dit kan bezwaarlijk een reden zijn om de strafverjaring zomaar te schorsen, aangezien dit niet te wijten is aan een fout van de beklaagde. Er is dus geen sprake van vertragingsmanoeuvres.

Hoe kan bovendien worden voorkomen dat magistraten dit artikel zouden misbruiken? Als een zaak dreigt te verjaren, dan hebben de betrokken magistraten er alle belang bij om de zaak snel vast te stellen, aan de onderzoeksrechter of de onderzoeksgerechten door te geven, en via die weg bijkomend onderzoek te bekomen, waarmee de verjaring wordt vermeden.

België wordt regelmatig door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens veroordeeld wegens het overschrijden van de redelijke termijn. Bovendien blijkt uit het jongste jaarverslag van het College van procureurs‑generaal dat er onvoldoende personeel en middelen zijn om financiële misdrijven op te sporen. Vreest de minister dan niet dat dit enkel zal toenemen?

Wij hebben in de commissie dan ook een amendement ingediend om de voorgestelde tekst te verduidelijken, in die zin dat de verjaring alleen wordt geschorst wanneer de bijkomende onderzoekshandelingen door de partijen worden gevorderd. Is het de rechter die ambtshalve een bijkomende onderzoekshandeling vordert, dan zou schorsing niet mogelijk zijn. De N‑VA‑fractie dient het amendement opnieuw in.

Uit de interventies van de collega’s in de commissie voor de Justitie bleek dat ook zij nog vele vragen hadden over het wetsontwerp van de regering. De grootste en volledige terechte kritiek kwam van collega Torfs. Hij diende zelfs een amendement in om het ontwerp nog aan te passen. Ondanks die gedeelde kritiek keerde collega Torfs zijn kar, trok hij zijn amendement in en keurde hij samen met de andere criticasters binnen de meerderheid daarna dit wetsontwerp gewoon goed. Begrijpe wie kan.

Laat het duidelijk zijn: het probleem van onaanvaardbare vertragingen in strafzaken moet worden aangepakt, maar voor ons is dit wetsontwerp niet het juiste antwoord. Er blijven nog te veel vragen onbeantwoord en op te veel problemen kon geen geruststellend antwoord worden gegeven.

Om al die redenen zal de N‑VA‑fractie zich bij de stemming over dit wetsontwerp onthouden, in de hoop dat de minister snel met een beter voorstel komt.

M. Philippe Mahoux (PS). – Ce texte évoque la possibilité de demande de devoirs complémentaires par les parties, y compris la partie civile.

Le risque d’une demande répétitive a été soulevé en commission. La conséquence serait un prolongement de la procédure et le non‑respect des délais raisonnables. Or la Cour européenne des droits de l’homme nous fait parfois ce reproche. Nous devons donc discuter de ce risque et auditionner les différents secteurs concernés par le problème.

De heer Philippe Mahoux (PS). – De tekst heeft betrekking op het verzoek door de partijen, ook door de burgerlijke partijen, om bijkomende onderzoekshandelingen.

In de commissie werd gewezen op het risico dat er steeds opnieuw om bijkomende onderzoekshandelingen wordt verzocht. Dat zou leiden tot een langere procedure en het niet respecteren van de redelijke termijnen. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens verwijt ons dit af en toe. We moeten dit risico bespreken en de betrokken sectoren horen.

M. Rik Torfs (CD&V). – Je me rallie au point de vue de M. Mahoux : la prolongation de délais qui se succèdent interminablement peut en effet être considérée comme contraire à l’article 6 de la Convention européenne des droits de l’homme. C’est pourquoi nous déposons une proposition de loi qui limite ces délais à un maximum d’un an. Comme cette proposition sera traitée plus tard, cela n’a pas de sens de bloquer les travaux sur ce point.

De heer Rik Torfs (CD&V). – Ik sluit me aan bij de heer Mahoux: een verlenging van termijnen die elkaar eindeloos opvolgen kan inderdaad strijdig worden bevonden met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Daarom dienen wij een wetsvoorstel in dat die termijnen beperkt tot maximum een jaar. Aangezien dat wetsvoorstel later aan bod komt, is het zinloos de werkzaamheden naar aanleiding van dat punt te blokkeren.

  La discussion générale est close.

  De algemene bespreking is gesloten.

Discussion des articles

Artikelsgewijze bespreking

(Le texte adopté par la commission de la Justice est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑2430/7.)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑2430/7.)

Mme la présidente. – À l’article 7, Mme Stevens et M. Vanlouwe proposent l’amendement no 1 (voir document 5‑1887/2).

De voorzitster. – Op artikel 7 hebben mevrouw Stevens en de heer Vanlouwe amendement 1 ingediend (zie stuk 5‑1887/2).

  Le vote sur l’amendement est réservé.

  De stemming over het amendement wordt aangehouden.

  Il sera procédé ultérieurement aux votes sur l’amendement et sur l’ensemble du projet de loi.

  De stemmingen over het amendement en over het wetsontwerp in zijn geheel hebben later plaats.

Projet de loi modifiant l’article 405quater du Code pénal et l’article 2 de la loi du 4 octobre 1867 sur les circonstances atténuantes (Doc. 5‑1888) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 405quater van het Strafwetboek en artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden (Stuk 5‑1888) (Evocatieprocedure)

Discussion générale

Algemene bespreking

Mme la présidente. – La parole est à Mme Talhaoui pour un rapport oral.

De voorzitster. – Het woord is aan mevrouw Talhaoui voor een mondeling verslag.

Mme Fauzaya Talhaoui (sp.a), rapporteuse. – Je me réfère au rapport. L’ensemble du projet de loi est adopté par 13 voix et 1 abstention.

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (sp.a), rapporteur. – Ik verwijs naar het verslag. Het ontwerp in zijn geheel is aangenomen met 13 stemmen voor bij één onthouding.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Mon groupe est favorable à une répression sévère des violences commises en raison de l’orientation sexuelle. Dans ce projet de loi, le monde politique signale clairement que toute forme de violence, a fortiori inspirée par le racisme ou la discrimination, est inacceptable. C’est pourquoi la N‑VA votera pour ce projet.

Mais nous devons être honnêtes : l’alourdissement de la peine proposé est symbolique et ne changera pas grand‑chose dans la pratique. Nous l’avons souligné en commission. La violence à l’encontre des lesbigays est aujourd’hui déjà lourdement sanctionnée. Cela n’a pas empêché la violence. Au contraire, elle a augmenté de manière significative ces dernières années. La ministre Turtelboom ne peut pas refaire la même erreur que par le passé ni continuer à se retrancher derrière cette loi.

Le problème ne se situe pas au niveau de la loi pénale mais à celui de l’application des peines. Actuellement, les peines de moins de trois ans sont peu exécutées. Le résultat est une impunité de fait. Un problème tout aussi fondamental est le fait que les réactions homophobes s’observent surtout chez des jeunes hommes allochtones, comme cela apparaît dans des centaines de cas d’agression signalés contre des lesbigays. C’est pourquoi la N‑VA appelle le gouvernement à réagir énergiquement avec des projets politiques clairs et un calendrier précis. L’autorité doit présenter des solutions.

Des pistes existent déjà à l’étranger. Premièrement, à l’instar des Pays‑Bas, mener des campagnes dans les lieux de sortie en demandant de documenter les actes d’agression en rue, par exemple au moyen de photos ou vidéos, et de les signaler aux autorités compétentes. Deuxièmement, une présence et une disponibilité accrues de la police dans les lieux de sortie des lesbigays. Troisièmement, une concertation structurelle avec la communauté allochtone, avec des accords précis sur la responsabilité et l’égalité des lesbigays. Quatrièmement, l’intégration de la violence homophobe en tant que priorité dans le plan d’action « Prévention de la radicalisation et polarisation violentes ».

Peu importe pour nous que la violence soit le fait d’autochtones ou d’allochtones. Elle est inacceptable sous toutes ses formes. Nous ne demandons à personne de renier sa religion ni sa culture. Mais nous demandons que, dans notre société, tout le monde accepte et respecte l’égalité des lesbigays et des hétérosexuels, des hommes et des femmes. L’autorité a pour mission de veiller aux libertés de tous ses citoyens. Si celles‑ci sont menacées, elle doit intervenir.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Mijn fractie is voorstander van een strenge bestraffing van geweld wegens seksuele geaardheid. Met dit wetsontwerp geeft de politieke wereld een duidelijk signaal dat alle vormen van geweld, zeker op basis van racisme of discriminatie, onaanvaardbaar zijn. De N‑VA zal daarom voor dit wetsontwerp stemmen.

Maar we moeten eerlijk zijn: de vooropgestelde strafverzwaring is slechts symbolisch en zal in de praktijk weinig veranderen. We hebben daarop gewezen tijdens de bespreking in de commissie. Op geweld tegen holebi’s staan vandaag al zwaardere straffen. Dat heeft het geweld niet tegengehouden. Integendeel, er is de laatste jaren een duidelijke stijging van geweld tegen holebi’s. Minister Turtelboom mag niet dezelfde fout maken als in het verleden en zich achter deze wet blijven verschuilen om de echte problemen op het terrein aan te pakken.

Het probleem ligt niet bij de strafwet, maar bij de strafuitvoering. Straffen van minder dan drie jaar worden vandaag amper uitgevoerd. Het resultaat is daadwerkelijke straffeloosheid. Een even fundamenteel probleem is het feit dat vooral jonge, mannelijke allochtonen zich schuldig maken aan homofobe reacties. Hun betrokkenheid loopt helaas als een rode draad door de honderden gerapporteerde gevallen van agressie tegen holebi’s. Daarom roept de N‑VA de regering op om de vele aankondigingen in daadkracht om te zetten: duidelijke beleidsplannen met een duidelijke timing zijn nu nodig. De overheid moet nu met oplossingen komen.

We vinden alvast enkele denksporen in het buitenland. Ten eerste, naar Nederlands voorbeeld campagnes voeren in het uitgaansmilieu waarin wordt gevraagd daden van agressie op straat te documenteren, bijvoorbeeld met foto’s of met videobeelden, en ze te rapporteren aan de bevoegde overheden. Ten tweede, een grotere aanwezigheid en een grotere aanspreekbaarheid van politie in holebi‑uitgaansbuurten. Ten derde, structureel overleg met de allochtone gemeenschap, met duidelijke afspraken over verantwoordelijkheid en gelijkwaardigheid van holebi’s, om ervoor te zorgen dat ze worden gerespecteerd. Ten vierde, het opnemen van homofoob geweld als aandachtspunt in het actieplan Preventie Gewelddadige Radicalisering en Polarisering.

Voor ons maakt het niet uit of geweld door autochtonen of allochtonen wordt gepleegd. Geweld is in iedere vorm onaanvaardbaar. We vragen niemand zijn religieuze overtuiging of culturele achtergrond vaarwel te zeggen. We vragen wel dat iedereen in onze samenleving de gelijkwaardigheid van holebi’s en hetero’s, van man en vrouw, aanvaardt en respecteert. De overheid heeft de taak te waken over de vrijheden van al haar burgers. Waar die vrijheden in gevaar komen, moet de overheid optreden.

M. Philippe Mahoux (PS). – Les violences homophobes vont parfois jusqu’au crime. La lutte contre cette homophobie est suffisamment claire pour éviter, à travers cet élément, de stigmatiser certaines catégories de nos concitoyens.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Homofoob geweld leidt soms tot moord. De strijd tegen homofobie is duidelijk genoeg om te verhinderen dat sommige categorieën medeburgers worden gestigmatiseerd.

  La discussion générale est close.

  De algemene bespreking is gesloten.

Discussion des articles

Artikelsgewijze bespreking

(Le texte adopté par la commission de la Justice est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑2473/5.)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑2473/5.)

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

  De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Proposition de résolution visant à renforcer la position et les droits de la femme en Afghanistan (de Mme Nele Lijnen et M. Bart Tommelein ; Doc. 5‑135)

Voorstel van resolutie ter versterking van de positie van de vrouw en haar rechten in Afghanistan (van mevrouw Nele Lijnen en de heer Bart Tommelein; Stuk 5‑135)

Discussion

Bespreking

(Pour le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense, voir document 5‑135/6.)

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5‑135/6.)

Mme la présidente. – MM. Anciaux et Vastersavendts se réfèrent à leur rapport écrit.

De voorzitster. – De heren Anciaux en Vastersavendts verwijzen naar hun schriftelijk verslag.

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition de résolution.

  De stemming over het voorstel van resolutie heeft later plaats.

Proposition de résolution visant à renforcer la lutte contre la traite des êtres humains (de Mme Caroline Désir, M. Dirk Claes, Mme Vanessa Matz, MM. Guido De Padt et Gérard Deprez, Mme Zakia Khattabi et M. Bert Anciaux ; Doc. 5‑1701)

Voorstel van resolutie tot opvoering van de strijd tegen de mensenhandel (van mevrouw Caroline Désir, de heer Dirk Claes, mevrouw Vanessa Matz, de heren Guido De Padt en Gérard Deprez, mevrouw Zakia Khattabi en de heer Bert Anciaux; Stuk 5‑1701)

Discussion

Bespreking

(Pour le texte adopté par la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives, voir document 5‑1701/4.)

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en de Administratieve Aangelegenheden, zie stuk 5‑1701/4.)

Mme la présidente. – Mme Maes se réfère à son rapport écrit.

De voorzitster. – Mevrouw Maes verwijst naar haar schriftelijk verslag.

Mme Caroline Désir (PS). – Je voudrais dire quelques mots sur cette résolution qui vise à renforcer la lutte contre la traite des êtres humains.

Je remercie d’abord mes collègues et les cosignataires de ce texte, ainsi que les services pour leur travail et leur soutien en groupe de travail et en commission.

Il était particulièrement important de réactiver au Sénat le groupe de travail sur la traite des êtres humains. C’était une demande des acteurs de terrain qui estiment que, lorsque l’attention politique en la matière diminue, cela se ressent rapidement et très concrètement à tous les niveaux.

Le travail d’audition a été particulièrement exhaustif et nous a permis de pointer certaines améliorations attendues pour lutter plus efficacement contre la traite des êtres humains.

Rappelons tout de même que la Belgique a été pionnière dans ce domaine. Notre législation reste l’une des plus performantes en Europe. Toutefois, la traite et le trafic des êtres humains sont des phénomènes qui évoluent constamment. Les réseaux s’adaptent aux législations existantes et ont recours à des constructions juridiques de plus en plus complexes. Nous devons donc nous adapter également en retour, et adapter notre législation à ces évolutions, d’autant plus qu’il s’agit d’un phénomène par nature multidisciplinaire et international.

Le gouvernement s’est notamment appuyé sur les recommandations du groupe de travail du Sénat pour enfin actualiser le plan d’action national en la matière, ce qui n’avait plus été fait depuis 2008. C’est à mes yeux une première étape importante, et je m’en réjouis.

La présente proposition de résolution a pour objectif essentiel de relayer les nombreuses préoccupations qui ont été exprimées lors des auditions du groupe de travail et qui ont trait notamment à la sensibilisation accrue des acteurs de première ligne, au renforcement de la protection et de l’accueil des victimes, avec une attention toute particulière pour les victimes mineures, et à l’amélioration de la procédure concernant tant la police que la magistrature.

Enfin, une demande spécifique avait été adressée au groupe de travail sur la traite des êtres humains, à savoir de se pencher sur l’amélioration de la coopération internationale, ce qui a été fait.

J’espère donc que ce texte pourra contribuer à maintenir la lutte contre la traite des êtres humains au rang de nos priorités politiques en Belgique.

Mevrouw Caroline Désir (PS). – Ik zou enkele woorden willen zeggen over dit voorstel van resolutie tot opvoering van de strijd tegen de mensenhandel.

Vooreerst wens ik de medeondertekenaars van de tekst te danken, alsook de diensten van de Senaat voor hun werk en steun in de werkgroep en in de commissie.

Het was heel belangrijk de werkgroep Mensenhandel van de Senaat nieuw leven in te blazen. Dat gebeurde op vraag van de mensen op het terrein, want zij vinden dat snel en concreet op alle niveaus wordt aangevoeld wanneer de politieke aandacht voor de zaak verslapt.

Dankzij uitvoerige hoorzittingen konden we bepaalde verbeteringen definiëren om de mensenhandel efficiënter te bestrijden.

Men mag niet vergeten dat België op dit vlak een baanbreker was. We hebben één van de meest performante wetgevingen van Europa. Mensenhandel en mensensmokkel evolueren voortdurend. De circuits passen zich aan de bestaande wetgeving aan en ontwikkelen steeds ingewikkelder juridische constructies. Het gaat om een multidisciplinair en internationaal fenomeen. We moeten onze wetgeving aan deze evolutie aanpassen.

De regering baseert zich op de aanbevelingen van de werkgroep van de Senaat om het nationaal actieplan aan te passen, wat sinds 2008 niet meer was gebeurd. Het is een eerste belangrijke stap en dat verheugt me.

Dit voorstel van resolutie heeft in de eerste plaats tot doel een antwoord te bieden op de vele problemen die tijdens de hoorzittingen van de werkgroep naar voren kwamen. Het gaat om een verhoogde bewustmaking van de eerstelijnsactoren, meer bescherming en een betere opvang van de slachtoffers, met bijzondere aandacht voor de minderjarigen, en een verbetering van de procedure, zowel bij de politie als bij de magistratuur.

De werkgroep Mensenhandel werd specifiek gevraagd zich te buigen over een betere internationale samenwerking. Dat is ook gebeurd.

Ik hoop dus dat de tekst er mee zal kunnen voor zorgen dat de strijd tegen de Mensenhandel een beleidsprioriteit blijft in België.

M. Philippe Moureaux (PS). – En tant que président de la commission, je me réjouis du travail accompli par nos collègues. Ce travail sera certainement très intéressant pour le gouvernement.

Certaines actions n’ont pas pu être prises en compte pour des raisons budgétaires. Nous le regrettons, mais nous pouvons le comprendre.

Je regrette que le gouvernement quitte la séance au moment où nous discutons de cette question importante au sujet de laquelle tant le parlement que le gouvernement se sont impliqués de manière très positive.

Le dialogue avec le gouvernement a pourtant été excellent en commission.

De heer Philippe Moureaux (PS). – Als voorzitter van de commissie ben ik blij met het werk dat onze collega’s hebben geleverd. Het zal zeker interessant zijn voor de regering.

Om budgettaire redenen kon men met bepaalde elementen geen rekening houden. We betreuren dat, maar we hebben er begrip voor.

Ik vind het spijtig dat de regering de vergadering verlaat op het moment dat we deze belangrijke kwestie bespreken, waar zowel het parlement als de regering positief hebben aan meegewerkt.

De dialoog met de regering in de commissie was nochtans uitstekend.

Mme la présidente. – Le greffier m’informe que la ministre nous rejoindra dans quelques instants.

De voorzitster. – De secretaris‑generaal laat me weten dat de minister over enkele ogenblikken aanwezig zal zijn.

M. Philippe Moureaux (PS). – Elle s’est absentée au bon moment ! Nous devrions d’ailleurs normalement interrompre nos travaux en son absence, mais je ne ferai pas cette demande extrême.

Le problème subsistera pour certains points de la résolution qui devront être convertis en texte législatif. Des initiatives parlementaires ont été annoncées en ce sens. J’espère qu’un dialogue avec le gouvernement permettra aussi au parlement de faire son travail.

De heer Philippe Moureaux (PS). – Ze is afwezig op het goede moment! Normaal gezien moeten we onze werkzaamheden stopzetten als de regering er niet is, maar zover zal ik niet gaan.

Voor sommige punten van de resolutie die in een wettekst moeten worden omgezet blijft er een probleem. Er werden parlementaire initiatieven aangekondigd om daaraan tegemoet te komen. Ik hoop dat het parlement na een gesprek met de regering zijn werk zal kunnen doen.

M. Danny Pieters (N‑VA). – Je demande une suspension, madame la présidente.

De heer Danny Pieters (N‑VA). – Ik vraag de schorsing, mevrouw de voorzitster.

Mme la présidente. – Je signale que la ministre Milquet n’est pas loin et qu’en outre, s’agissant d’une résolution, le gouvernement ne doit pas être présent, selon le règlement. Mais à strictement parler, vous pouvez évidemment demander une suspension.

De voorzitster. – Ik wijs er wel op dat er een minister in de buurt is, namelijk minister Milquet, en dat het bovendien over een resolutie gaat, waarvoor de regering volgens het reglement niet moet aanwezig zijn. Strikt genomen mag u de schorsing natuurlijk wel vragen.

M. Danny Pieters (N‑VA). – Je propose que l’on vote sur la suspension.

De heer Danny Pieters (N‑VA). – Ik stel voor dat over de schorsing gestemd wordt.

Mme la présidente. – Nous ne devons pas voter sur quelque chose qui est très clair. La présence du gouvernement n’est pas exigée pour une résolution, mais je dirai à la ministre que le Sénat apprécierait sa présence.

De voorzitster. – Er moet niet gestemd worden over iets dat heel duidelijk is. Voor een resolutie is aanwezigheid van de regering niet vereist, maar ik zal aan de minister zeggen dat de Senaat haar aanwezigheid op prijs zou stellen.

M. Danny Pieters (N‑VA). – C’est exact mais par ailleurs un sénateur peut à tout moment demander une suspension.

De heer Danny Pieters (N‑VA). – Dat klopt, maar anderzijds mag een senator te allen tijde een schorsing vragen.

Mme la présidente. – Effectivement. Si j’ai bien compris, vous demandez une suspension pour concertation ?

De voorzitster. – Inderdaad. Als ik het goed heb, vraagt u een schorsing om te overleggen?

M. Danny Pieters (N‑VA). – Non, pour insister sur la présence du gouvernement qui doit faire preuve de respect à l’égard du Sénat, comme le dit M. Moureaux.

De heer Danny Pieters (N‑VA). – Neen, om aan te dringen op de aanwezigheid van de regering die respect moet opbrengen voor de Senaat, zoals de heer Moureaux zegt.

Mme la présidente. – Donc, vous insistez sur la présence du gouvernement ?

De voorzitster. – Dus u dringt aan op de aanwezigheid van de regering?

M. Danny Pieters (N‑VA). – Madame la présidente, cette présence me semble élémentaire au moment où le Sénat traite ce sujet. Nous demandons une suspension de séance jusqu’à ce que le gouvernement soit représenté dans cet hémicycle.

De heer Danny Pieters (N‑VA). – Mevrouw de voorzitter, die aanwezigheid lijkt me elementair bij de behandeling van dit onderwerp in de Senaat. Tot de regering hier vertegenwoordigd is, vragen we een schorsing van de vergadering.

Mme la présidente. – J’accepte de demander au gouvernement d’être présent mais, une fois encore, selon le règlement, cette présence n’est pas requise lorsque nous traitons une résolution.

De voorzitster. – Ik wil de regering wel vragen hier aanwezig te zijn, maar nogmaals volgens het reglement is die aanwezigheid bij de behandeling van een resolutie niet vereist.

M. Danny Pieters (N‑VA). – Je demande simplement une suspension et que l’on vote sur cette demande. J’en ai le droit.

De heer Danny Pieters (N‑VA). – Ik vraag gewoon de schorsing en dus vraag ik dat daarover gestemd wordt. Dat is mijn recht.

Mme la présidente. – Qu’en pense le Sénat ? Demande‑t‑il un vote ?

De voorzitster. – Wat denkt de Senaat? Wordt er een stemming gevraagd?

M. Philippe Mahoux (PS). – Hormis les questions orales, nous avons épuisé l’ordre du jour. Si le gouvernement est absent, il me semble difficile de l’interroger.

Je constate que la ministre entre dans l’hémicycle. Nous allons donc pouvoir poser les questions sans suspendre la séance.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Met uitzondering van de mondelinge vragen is onze agenda afgewerkt. We kunnen de regering echter moeilijk vragen stellen als ze niet aanwezig is.

Ik zie de minister het halfrond binnenkomen, we zullen de vragen kunnen stellen zonder de vergadering te schorsen.

Mme la présidente. – J’avais averti l’assemblée que la ministre serait seulement absente quelques minutes.

De voorzitster. – Ik had de vergadering meegedeeld dat de minister maar enkele minuten afwezig zou zijn.

Vous avez la parole, Monsieur Pieters.

U hebt het woord, mijnheer Pieters.

M. Danny Pieters (N‑VA). – Que pense la ministre de la présente résolution ?

De heer Danny Pieters (N‑VA). – Wat vindt de minister van voorliggende resolutie?

Mme Joëlle Milquet, vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances. – Je soutiens pleinement la résolution sur la traite des êtres humains.

Mevrouw Joëlle Milquet, vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen. – Ik steun volledig de resolutie over de mensenhandel.

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition de résolution.

  De stemming over het voorstel van resolutie heeft later plaats.

Questions orales

Mondelinge vragen

Question orale de M. Willy Demeyer à la vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur «les conséquences du système d’incorporation dans les écoles de police» (no 5‑758)

Mondelinge vraag van de heer Willy Demeyer aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «de gevolgen van het inlijvingssysteem van de politiescholen» (nr. 5‑758)

M. Willy Demeyer (PS). – La décision de recruter mille quatre cents policiers est certainement une bonne décision, encore faut‑il que les écoles de police puissent disposer des moyens humains nécessaires, à savoir les chargés de cours et les moniteurs. Or ceux‑ci proviennent essentiellement des zones de police. Il est donc essentiel que les incorporations se fassent de manière régulière et qu’elles soient bien réparties sur l’année.

À titre d’exemple, l’école de police de Seraing a dû ouvrir quatre classes en novembre et deux en décembre avec tous les problèmes que cela comporte dans des matières spécifiques telles que l’informatique et la maîtrise de la violence.

Pouvez‑vous dès lors m’expliquer pourquoi l’incorporation des aspirants a été refusée aux écoles en février dernier ?

De heer Willy Demeyer (PS). – Het is alleszins een goede beslissing om 1400 politieagenten te rekruteren, maar de politiescholen moeten over de nodige menselijke middelen beschikken, namelijk opleidingsverantwoordelijken en instructeurs. Zij komen immers hoofdzakelijk uit de politiezones. De inlijving moet dus op regelmatige basis en goed verspreid over het jaar gebeuren.

De politieschool van Seraing heeft bijvoorbeeld vier klassen moeten opstarten in november en twee in december, met alle gevolgen van dien voor specifieke materies zoals informatica en geweldbeheersing.

Kan de minister me meedelen waarom de inlijving van aspiranten in de scholen in februari jongstleden werd opgeschort?

Mme Joëlle Milquet, vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances. – Il faut être logique en ce qui concerne les besoins. À la demande d’un grand nombre de bourgmestres et de manière légitime, nous engageons désormais mille quatre cents policiers par an au lieu de mille – nous avons voulu être efficaces et ne pas traîner. Mais cela implique de les former.

Dans le contexte budgétaire actuel, il ne faut pas espérer obtenir tout à coup des mannes célestes financières ou créer des classes et des écoles venues de nulle part. Il a donc fallu incorporer et optimaliser les sessions avec plus d’aspirants que prévu. C’est la raison pour laquelle il a été proposé que la classe demandée au mois de février soit ajoutée aux classes prévues pour le mois de mai 2013.

Nous avons procédé de manière coordonnée dans l’ensemble du pays et les écoles ont énormément travaillé. En 2012, nous avons augmenté de près de quatre cents le nombre d’aspirants formés. Cela a certes requis une adaptation du nombre de classes mais ne remet nullement en cause la qualité de la formation. Cela reste donc tout à fait raisonnable. Quoi qu’il en soit, c’est le prix à payer pour pouvoir engager rapidement, notamment pour les zones, mille quatre cents policiers par an au lieu de mille.

Mevrouw Joëlle Milquet, vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen. – Men moet logisch blijven voor wat de noden betreft. Op vraag van een groot aantal burgemeesters rekruteren we nu jaarlijks 1400 politieagenten in plaats van 1000. We wilden efficiënt zijn en het probleem niet laten aanslepen. Maar dat houdt in dat deze mensen opgeleid moeten worden.

In de huidige budgettaire context moet men niet hopen dat we de nodige financiële middelen tevoorschijn kunnen toveren of vanuit het niets klassen en scholen kunnen oprichten. Met meer aspirant‑agenten dan verwacht moesten de opleidingssessies samengevoegd en geoptimaliseerd worden. Daarom werd voorgesteld de klas die in februari werd aangevraagd, toe te voegen aan de opleidingssessies van mei 2013.

We zijn in het hele land op een gecoördineerde manier tewerk gegaan en in de scholen is hard gewerkt. In 2012 hebben we nagenoeg vierhonderd aspiranten meer opgeleid. Dat vereiste zeker een aanpassing van het aantal klassen, maar bracht in geen geval de kwaliteit van de opleiding in het gedrang. Het is hoe dan ook de prijs die we moeten betalen om snel 1400 in plaats van 1000 politieagenten per jaar te kunnen rekruteren.

M. Willy Demeyer (PS). – Madame la ministre, je salue l’initiative mais j’attire votre attention sur les difficultés rencontrées dans certaines zones pour fournir des moniteurs sur des matières spécifiques et sur une courte durée.

De heer Willy Demeyer (PS). – Ik ben blij met het initiatief, maar ik vestig er toch de aandacht op dat het in bepaalde zones moeilijk is om in monitoren te voorzien voor specifieke materies en voor een korte periode.

Question orale de M. Yoeri Vastersavendts à la vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur «l’utilisation des médias sociaux par la police» (no 5‑765)

Mondelinge vraag van de heer Yoeri Vastersavendts aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «het gebruik van de sociale media door de politie» (nr. 5‑765)

Question orale de M. Huub Broers à la vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur «l’utilisation des médias sociaux par les services de police» (no 5‑767)

Mondelinge vraag van de heer Huub Broers aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «het gebruik van sociale media door onze politiediensten» (nr. 5‑767)

Mme la présidente. – Je vous propose de joindre ces questions orales. (Assentiment)

De voorzitster. – Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

M. Yoeri Vastersavendts (Open Vld). – Depuis l’apparition des médias sociaux, la vie sociale du citoyen se déplace de plus en plus vers le monde en ligne. Il importe que la police suive le mouvement pour se rapprocher du citoyen actif sur la toile. De nombreux citoyens espèrent que dans cinq ans, les services de secours seront capables de répondre aussi rapidement à une alerte donnée sur les médias sociaux que via les numéros d’urgence traditionnels. C’est ce que révèle une étude néerlandaise. Il en ressort que les citoyens utilisent les médias sociaux pour obtenir et communiquer des informations sur une situation d’urgence. Il est désormais possible de communiquer avec le citoyen de manière rapide, aisée et par un canal facilement accessible. En outre, l’utilisation des médias sociaux facilite le travail de l’agent de quartier car ils lui permettent d’obtenir rapidement et aisément des informations utiles à une enquête, par exemple.

À l’occasion des élections communales d’octobre 2012, de nombreux partis politiques ont interrogé les citoyens de la commune et il est apparu que ceux‑ci ne connaissaient pas leur agent de quartier. Il est possible de régler ce problème par les médias sociaux grâce auxquels les citoyens peuvent entrer plus directement en contact avec l’agent de quartier, fût‑ce en ligne.

Aux Pays‑Bas, chaque agent de quartier peut communiquer en ligne. Depuis l’utilisation des médias sociaux, la police est en mesure d’associer plus rapidement et plus facilement le citoyen à une enquête et elle le fait fréquemment. La police est en effet tributaire des informations. En faisant appel à l’aide du citoyen, elle obtient rapidement des informations supplémentaires et peut donc mener des actions préventives et éviter la désinformation.

La ministre peut‑elle expliquer les initiatives qu’elle compte prendre dans ce domaine ? Peut‑elle en détailler le contenu ? Quand seront‑elles réalisées et avec quel budget ? Quelle peut être, selon elle, l’utilité des médias sociaux pour la police dans le domaine de la prévention et de la collecte d’informations ?

Que pense la ministre de l’utilisation des médias sociaux par les agents de quartier ? Peut‑elle détailler sa réponse et indiquer si elle a des projets en cours dans ce domaine ?

De heer Yoeri Vastersavendts (Open Vld). – Sinds de komst van de sociale media verplaatst het sociale leven van de burger zich steeds meer naar de onlinewereld. Voor de politie is het belangrijk om mee te gaan met de ontwikkelingen in de samenleving, om zich aan te sluiten bij de online actieve burger. Vele burgers verwachten dat over vijf jaar de hulpdiensten even snel zullen reageren op een melding via de sociale media als op een melding via de traditionele noodnummers. Dat blijkt uit een recent Nederlands onderzoek. Het onderzoek toont aan dat de burgers de sociale media gebruiken bij het verkrijgen en delen van informatie over een noodsituatie. Anders dan voorheen kan op een snelle, gemakkelijke en laagdrempelige manier met de burger worden gecommuniceerd. Daarnaast maakt het gebruik van de sociale media het werk van de wijkagent gemakkelijker omdat hij bijvoorbeeld op een snelle en eenvoudige manier aan opsporingsinformatie kan komen.

Naar aanleiding van de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2012 is gebleken dat vele politieke partijen in gemeenten de burgers hebben bevraagd. Veelal bleek daaruit dat men de wijkagent niet kent. Dat kan worden opgelost door de sociale media, die tot rechtstreekser contacten met de wijkagent kunnen leiden, ook al gebeurt het online.

Nederland zet de politie volop in op de sociale media door elke wijkagent online te plaatsen. Sinds het gebruik van de sociale media kan de politie de burger snel en gemakkelijk laten participeren in de opsporing. Daar wordt dan ook veel gebruik van gemaakt. De politie is immers een informatieafhankelijke organisatie. Door de hulp van de burger in te roepen krijgt de politie snel extra informatie aangereikt en kan men actief aan preventie doen en desinformatie voorkomen.

Kan de minister concreet toelichten welke beleidsinitiatieven zij ter zake zou willen nemen? Kan ze die inhoudelijk toelichten? Wanneer zullen die initiatieven worden gerealiseerd en welk budget trekt ze ervoor uit? Hoe ziet ze de rol van de sociale media op het vlak van politie en preventie en van politie en informatiegaring?

Hoe staat de minister tegenover het online gaan van de wijkagenten op de sociale media? Kan ze dat uitvoerig toelichten en aangeven of ze projecten op stapel heeft staan?

M. Huub Broers (N‑VA). – Différents services de police du pays expérimentent les nouvelles technologies, comme les smartphones, les tablettes et les médias sociaux. Ces derniers sont désormais indissociables de notre société. De plus en plus d’entreprises et d’instances tirent parti des possibilités qu’offrent les médias sociaux. De nombreux services de police de par le monde saisissent ces possibilités. Le faible coût, le large public touché et la facilité d’accès plaident en faveur de ces médias. J’estime cependant qu’ils ne sont pas dénués de risques. Lorsque les frontières s’estompent, cela crée des possibilités certes positives mais aussi, hélas, négatives.

L’autorité fédérale a diffusé une note stratégique Médias sociaux : une stratégie pour les services de la police intégrée. On y trouve une explication du quoi, pourquoi et comment de l’utilisation des médias sociaux par la police. Même si le document contient déjà quelques directives sur l’utilisation des médias sociaux, celles‑ci n’ont aucun caractère contraignant ni national. On s’en remet plus ou moins à la sagesse des autorités locales et des chefs de corps. Je ne suis absolument pas opposé au recours aux médias sociaux mais il serait bon, pour la clarté et l’uniformité, de réfléchir à un protocole national.

N’est‑il pas opportun d’élaborer un protocole national sur l’utilisation de ces nouvelles technologies en collaboration avec les acteurs locaux ? Quelles seront les technologies concernées par ce protocole ? Quand pouvons‑nous espérer la circulaire donnant les lignes directrices, annoncée par la ministre ?

De heer Huub Broers (N‑VA). – Verschillende politiediensten in het land experimenteren momenteel met het gebruik van nieuwe technologieën, zoals smartphones, tablets en sociale media. De sociale media zijn vandaag niet meer weg te denken uit onze samenleving. Steeds meer bedrijven en instanties maken dankbaar gebruik van de opties die de sociale media ons bieden. Wereldwijd springen ook vele politiediensten op deze kar. Het gunstige kostenplaatje, het grote bereik en de laagdrempeligheid zijn drie voorbeelden die pleiten voor het gebruik ervan. Toch zijn er mijns inziens ook gevaren aan verbonden. Waar grenzen vervagen, ontstaan er mogelijkheden: positieve, maar helaas geregeld ook negatieve.

De federale overheid heeft eerder een beleidstekst verspreid Een sociale mediastrategie voor de geïntegreerde politiedienst. Daarin wordt een opsomming gegeven over het wat, waarom en hoe van het gebruik van de sociale media door de politie. Hoewel hierin al enkele richtlijnen worden gegeven aangaande het gebruik van de sociale media, hebben ze geen dwingend karakter en ook geen nationaal karakter. Het wordt eigenlijk min of meer aan de wijsheid van de lokale besturen, van de korpschefs, overgelaten om hiermee correct om te gaan. Ik ben helemaal niet tegen het gebruik van de sociale media, maar voor de duidelijkheid en de uniformiteit is het misschien niet slecht dat we nadenken over een nationaal protocol.

Is het niet opportuun om, in samenwerking met de lokale actoren, een nationaal protocol op te stellen aangaande het gebruik van deze nieuwe technologieën? Welke nieuwe technologieën zullen er het voorwerp van zijn? Wanneer mogen we de omzendbrief met richtlijnen, die de minister aankondigde, verwachten?

Mme Joëlle Milquet, vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances. – Ma note stratégique Médias sociaux : une stratégie pour les services de la police intégrée est un document destiné à la police locale qui contient de nombreuses règles et recommandations précises sur l’utilisation des nouveaux médias.

Le texte date de fin 2011. J’espère pouvoir actualiser la circulaire dans les premiers mois de 2013, en concertation avec la police locale et différents experts. Les règles et le cadre légal y seront clairement exposés.

Mevrouw Joëlle Milquet, vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen. – Mijn beleidstekst Een sociale mediastrategie van de geïntegreerde politie is een document voor de lokale politie dat vele regels en precieze aanbevelingen over het gebruik van de nieuwe media bevat.

De tekst dateert van eind 2011. Het is mijn bedoeling in de eerste maanden van 2013 een geactualiseerde omzendbrief op te stellen, in overleg met de lokale politie en verschillende deskundigen. Daarin zullen de regels en het wettelijke kader duidelijk worden uiteengezet.

M. Huub Broers (N‑VA). – Nous attendons cette circulaire avec plaisir et curiosité.

De heer Huub Broers (N‑VA). – Ik dank de minister. Wij wachten met blijdschap en nieuwsgierigheid op die omzendbrief.

Question orale de M. André du Bus de Warnaffe au secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles, et à la Régie des bâtiments sur «la rénovation du Conservatoire royal de Bruxelles» (no 5‑759)

Mondelinge vraag van de heer André du Bus de Warnaffe aan de staatssecretaris voor Staatshervorming, en voor de Regie der gebouwen over «de renovatie van het Koninklijk Conservatorium Brussel» (nr. 5‑759)

M. André du Bus de Warnaffe (cdH). – Monsieur le secrétaire d’État, je me réjouis de vous revoir pour discuter du conservatoire, dont nous n’avions plus parlé depuis un certain temps.

J’ai appris que le gouvernement flamand, le gouvernement wallon et le gouvernement de la Communauté française se sont réunis le 7 décembre dernier. La situation du conservatoire était à l’ordre du jour. Ils ont pu accorder leurs violons, si j’ose dire, à propos d’un dossier pour le moins épineux, vous le savez aussi bien que moi puisque nous avons eu le plaisir de visiter les lieux voici quelques mois. Vous vous êtes rendu compte comme moi de l’état de délabrement particulièrement avancé du bâtiment dont certaines salles sont fermées et d’autres désaffectées.

Bref, il est temps d’agir. Les deux communautés se sont accordées afin de prendre part à une rénovation par le gouvernement fédéral du bâtiment en question, par exemple par une participation à une société anonyme de droit public à finalité sociale.

Cet accord représente une excellente nouvelle en soi. Je crois savoir que c’est la première fois que les gouvernements wallon, flamand et de la Fédération Wallonie‑Bruxelles se parlent et s’accordent à propos de ce bâtiment. Ils ont cependant émis une exigence préalable, à savoir qu’une éventuelle participation soit conditionnée à une concertation préalable rassemblant l’ensemble des parties prenantes, à savoir les trois gouvernements précités, la Région bruxelloise, compétente pour le rayonnement international de Bruxelles – je ne reviendrai pas sur l’épisode douloureux du Concours musical international Reine Élisabeth de Belgique, qui avait terni l’image du conservatoire – et la ville de Bruxelles, puisque le conservatoire et ses annexes sont situés sur le territoire de cette ville.

Les parties souhaitent être associées au dossier à travers cette société anonyme de droit public à finalité sociale, mais aussi que vous preniez l’initiative permettant de rassembler les différents acteurs et de progresser dans ce projet.

Avez‑vous déjà été interpellé par les gouvernements flamand, wallon et de la Communauté française qui avaient décidé de prendre contact avec vous ?

Quelles réponses comptez‑vous apporter à leur demande et plus particulièrement à l’idée – seul projet actuellement sur la table, du moins à ma connaissance – d’associer toutes les parties dans une société anonyme de droit public à finalité sociale dont l’un des objectifs serait la rénovation de ce patrimoine bruxellois ?

De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). – Ik ben blij dat ik weer eens met de staatssecretaris over het conservatorium kan praten.

Ik heb vernomen dat de Vlaamse regering, de Waalse regering en de regering van de Franse Gemeenschap op 7 december jongstleden zijn samengekomen. De toestand van het conservatorium stond op de agenda. Ze hebben de violen kunnen stemmen met betrekking tot dit moeilijke dossier. De staatssecretaris heeft net als ikzelf in mei ter plaatse vastgesteld dat het gebouw in zeer slechte toestand verkeert. Sommige zalen zijn gesloten, anderen worden niet meer gebruikt.

Het is tijd voor actie. De twee gemeenschappen hebben een akkoord om mee te werken aan de renovatie van het gebouw door de federale regering, bijvoorbeeld door een participatie in een naamloze vennootschap van publiek recht met sociaal oogmerk.

Dat akkoord is goed nieuws. Ik denk dat het de eerste keer is dat de Waalse en Vlaamse regering en de regering van de Federatie Wallonië‑Brussel met elkaar spreken en het eens worden over het gebouw. Wel hebben ze een eventuele participatie afhankelijk gemaakt van een voorafgaand overleg tussen de drie deelnemende partijen, het Brusselse Gewest, dat verantwoordelijk is voor de internationale uitstraling van Brussel – ik wil het hierbij niet hebben over de pijnlijke episode van de Koningin Elisabethwedstrijd die een smet was voor het imago van het Conservatorium –, en de stad Brussel, waar het conservatorium en de bijgebouwen zijn gelegen.

De partijen willen via die naamloze vennootschap van publiek recht met sociaal oogmerk bij het dossier worden betrokken. Ze verwachten ook een initiatief van de staatssecretaris om alle actoren rond de tafel te krijgen en het dossier te doen vorderen.

Werd de staatssecretaris al aangesproken door de Vlaamse en Waalse regering en de regering van de Franse regering? Wat is zijn antwoord op hun vraag en op het idee om alle partijen bijeen te brengen in een naamloze vennootschap van publiek recht met sociaal oogmerk waarvan een van de doelstellingen de renovatie van dit Brussels patrimonium zou zijn?

M. Servais Verherstraeten, secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles et à la Régie des bâtiments. – Je me suis rendu sur place au début de la législature et j’ai donc pu me rendre compte de l’état actuel du Conservatoire royal de Bruxelles ainsi que des conditions dans lesquelles des étudiants en provenance du monde entier devaient suivre des cours. Vous m’avez également averti de cette situation déplorable.

Par ailleurs, chaque fois qu’une situation dangereuse se présente, la Régie des bâtiments continue à réaliser les travaux nécessaires afin que le fonctionnement du Conservatoire soit le moins possible perturbé.

Dans l’attente d’une restauration complète du site, des mesures conservatrices essentielles sont prises afin de garantir la sécurité des étudiants, du personnel et des visiteurs.

Le 18 décembre, MM. Nollet et Smet ont cosigné, à mon intention, un courrier dont copie a été adressée au premier ministre. Dans cette lettre, d’une part, il est fait référence à la réunion conjointe de gouvernement qui s’est tenue le vendredi 7 décembre à Namur et, d’autre part, il est proposé une concertation avec le gouvernement fédéral.

Tout en respectant les compétences du premier ministre, je n’ai pas attendu la réunion du 7 décembre pour mener des contacts informels avec des représentants des deux communautés. Un mandat du gouvernement fédéral est toutefois nécessaire pour pouvoir formaliser ces contacts.

Un dossier sera proposé le plus rapidement possible au conseil des ministres afin d’obtenir ce mandat et de pouvoir répondre aux interpellations et aux invitations des communautés.

Je suis en tout cas très heureux d’entendre le point de vue des communautés à ce sujet. Une réponse sera donnée à la demande des ministres Smet et Nollet, en concertation avec le premier ministre.

Quoi qu’il en soit, je constate qu’après tant d’années, les deux communautés semblent déterminées à prendre une part de responsabilité dans ce dossier.

Me référant à une question que vous avez posée sur ce thème voici quelques mois, je vous rappelle avoir fait état de la nécessité d’une solution impliquant l’aide financière des communautés.

De mon côté, je mettrai tout en œuvre pour concrétiser le plus rapidement possible les engagements de toutes les entités concernées.

De heer Servais Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming en voor de Regie der gebouwen. – Ik heb me bij het begin van de legislatuur ter plaatse vergewist van de toestand van het Koninklijk Conservatorium van Brussel en van de omstandigheden waarin studenten uit de hele wereld les moeten volgen. De heer du Bus de Warnaffe heeft me over de betreurenswaardige toestand geïnformeerd.

Bij elke gevaarlijke situatie blijft de Regie der Gebouwen de noodzakelijke werken uitvoeren opdat de werking van het Conservatorium zo min mogelijk wordt verstoord.

In afwachting van een volledige renovatie van de site werden de essentiële bewarende maatregelen genomen om de veiligheid van de studenten, het personeel en de bezoekers te waarborgen.

Op 18 december hebben de heren Nollet en Smet een brief ondertekend, waarvan een kopie naar de eerste minister is gezonden. In die brief wordt enerzijds verwezen naar de gemeenschappelijke regeringsvergadering die op vrijdag 7 december in Namen heeft plaatsgevonden. Anderzijds wordt voorgesteld om met de federale regering te overleggen.

Ik heb de vergadering van 7 december niet afgewacht om informele contacten te hebben met vertegenwoordigers van de twee gemeenschappen. Om die contacten te formaliseren is echter een mandaat van de federale regering nodig.

Er zal zo snel mogelijk een dossier worden voorgelegd aan de Ministerraad om dat mandaat te verkrijgen en te kunnen antwoorden op de vragen en de uitnodigingen van de gemeenschappen.

Het verheugt me alleszins het standpunt van de gemeenschappen ter zake te horen. In overleg met de eerste minister zal een antwoord worden gegeven op de vraag van de ministers Smet en Nollet.

Ik stel hoe dan ook vast dat, na al die jaren, de twee gemeenschappen vastberaden lijken om hun verantwoordelijkheid in dit dossier op zich te nemen.

In mijn antwoord op een vorige vraag over dit onderwerp heb ik gesteld dat een oplossing moest worden gevonden waarbij de gemeenschappen een financiële bijdrage leveren.

Ik zal alles doen om de engagementen van alle betrokken entiteiten zo snel mogelijk te concretiseren.

M. André du Bus de Warnaffe (cdH). – Je me réjouis que des contacts informels aient été pris. Ils ont sans doute favorisé la conclusion heureuse de cette réunion conjointe des gouvernements des communautés concernées.

J’entends bien que vous attendez un mandat du gouvernement fédéral, mandat qui suivra, je suppose, une proposition que vous formulerez au gouvernement fédéral. Je plaide pour que cette proposition soit émise le plus rapidement possible, de telle sorte que vous puissiez, l’année prochaine, vous accorder avec l’ensemble des partenaires sur un programme définitif. Nous en aurions ainsi terminé avec cette sorte de procession d’Echternach – trois pas en avant, deux en arrière –, l’objectif étant d’aboutir à une solution définitive pour ce conservatoire, avant la fin de cette législature.

Nous suivons de près ce dossier et je vous remercie pour les étapes déjà franchies.

De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). – Het verheugt me dat er informele contacten waren. Ze hebben waarschijnlijk bijgedragen tot de positieve uitkomst van de gemeenschappelijke vergadering van de regeringen van de betrokken gemeenschappen.

De staatssecretaris wacht op een mandaat van de federale regering, dat zal volgen op een voorstel van zijn hand. Ik pleit ervoor dat hij dat voorstel zo snel mogelijk doet zodat hij volgend jaar met alle partners een definitief programma kan vastleggen. Daarmee kan een einde komen aan die processie van Echternach. Het doel is vóór het einde van de legislatuur een definitieve oplossing voor het conservatorium te vinden.

Ik volg het dossier op de voet en dank de staatssecretaris voor wat hij tot nu toe heeft gedaan.

Question orale de M. Bart Tommelein à la ministre de l’Emploi sur «l’ouverture dominicale des commerces dans des centres touristiques reconnus» (no 5‑769)

Mondelinge vraag van de heer Bart Tommelein aan de minister van Werk over «het zondagswinkelen in erkende toeristische centra» (nr. 5‑769)

M. Bart Tommelein (Open Vld). – En posant ma dernière question au Sénat, je souhaite attirer l’attention sur la réglementation relative à l’ouverture dominicale des commerces, une matière qui me tient à cœur et que j’ai déjà abordée dans une proposition de loi déposée en 2008 à la Chambre. Il s’agit d’un problème auquel sont confrontées les classes moyennes des centres touristiques reconnus. Cette réglementation rebute les investisseurs, ce qui nous coûte de nombreux emplois. Le législateur a pour une fois la faculté d’éliminer aisément cet obstacle à l’emploi et au dynamisme des centres touristiques.

En 2009, le gouvernement a enfin autorisé par arrêté royal l’ouverture dominicale des commerces dans divers centres touristiques car il percevait que le tourisme n’était plus saisonnier et que de nombreuses possibilités de ces centres touristiques restaient inexploitées. De nombreux compatriotes et touristes étrangers réservent pour de courtes vacances tout au long de l’année et dans toutes les régions.

En 2007, un arrêté royal a toutefois limité à 45 le nombre annuel de dimanches où les entreprises de ces entres pouvaient faire travailler leurs salariés. Les pouvoirs publics misent donc sur le tourisme pour créer de l’emploi mais promulgue un règlement néfaste à l’emploi. Jamais auparavant le gouvernement n’avait manqué une telle occasion de créer de l’emploi.

La ministre reconnaît‑elle que cette situation est schizophrénique ? Admet‑elle qu’en supprimant cette situation absurde, elle permettra de créer des milliers d’emplois ? Si elle ne souhaite pas modifier l’arrêté royal de 2007, supprimera‑t‑elle logiquement l’autorisation d’ouverture dominicale des commerces ?

Que fera la ministre pour lever cette restriction imposée au secteur touristique pourtant porteur d’emploi ?

De heer Bart Tommelein (Open Vld). – Met mijn laatste mondelinge vraag in de Senaat wens ik de aandacht te vestigen op de reglementering inzake het zondagswinkelen, een aangelegenheid die ik reeds via een wetsvoorstel in 2008 in de Kamer aankloeg en die me na aan het hart ligt. Het is een probleem waarmee de middenstand in erkende toeristische centra, van de kust tot in Limburg, kampt. De reglementering schrikt investeerders af en kost vele jobs en voor één keer kan de wetgever met één pennentrek deze rem op de werkgelegenheid en de dynamiek van de toeristische centra wegwerken.

In 2009 stond de regering per koninklijk besluit eindelijk het zondagswinkelen toe in de diverse erkende toeristische centra van ons land, omdat ze aanvoelde dat het hedendaags toerisme niet langer seizoensgebonden is en dat in die centra vele kansen onbenut bleven. Vele landgenoten en buitenlandse toeristen boeken korte vakanties doorheen het jaar in alle regio’s: aan de kust, waar ze, zoals in Oostende, speciale evenementen kunnen bezoeken, of in de Ardennen, waar ze de lokale cultuur en natuur kunnen opsnuiven.

In 2007 vaardigde de overheid echter een koninklijk besluit uit waardoor bedrijven in die toeristische centra maar 45 zondagen per jaar werknemers mogen tewerkstellen. De overheid zet dus in op toerisme als hefboom tot het creëren van werk, maar vaardigt een reglement uit dat voorkomt dat men die werkgelegenheid invult. Het is alsof de overheid groen licht geeft voor een topmatch, maar tegelijkertijd aangeeft dat men maar de helft van de spelers mag opstellen. Nog nooit eerder kon de regering door het weglaten van twee letters zo veel jobs creëren!

Is de minister het met mij eens dat deze situatie schizofreen is? Erkent ze dat door het opheffen van deze absurde toestand duizenden jobs kunnen worden gecreëerd? Indien ze het koninklijk besluit van 2007 niet wil wijzigen, zal ze dan het zondagswinkelen afschaffen? Dat is immers het logische gevolg van het handhaven van deze regel?

Wat zal de minister doen om deze beperking op de toeristische sector, die toch een groot potentieel heeft op het vlak van de werkgelegenheid, op te heffen?

Mme Monica De Coninck, ministre de l’Emploi. – La procédure de reconnaissance d’une commune comme centre touristique diffère selon que la demande relève de la législation relative aux heures d’ouverture dans le commerce ou de celle qui régit l’occupation de travailleurs le dimanche. La première législation est une compétence exclusive du ministre ayant les PME et les Classes moyennes dans ses attributions, la seconde du ministre de l’Emploi.

La protection du repos dominical des travailleurs salariés fait partie de la réglementation relative à la protection des travailleurs salariés qui, contrairement aux indépendants, travaillent dans des liens de subordination et ne peuvent donc choisir librement leur jour de repos.

Afin de concilier la vie de famille et la vie professionnelle, on a opté à l’époque pour un repos dominical obligatoire. Diverses exceptions ont été prévues, dont le travail le dimanche dans les centres touristiques. Ces centres considèrent manifestement le travail dominical comme la règle alors qu’il s’agit d’une exception.

M. Tommelein regrette que le travail ne soit pas autorisé tous les dimanches mais la possibilité offerte est déjà large puisqu’il s’agit de 45 dimanches par an sur un total de 52. Les travailleurs salariés ont ainsi la garantie ne n’être pas contraints de travailler un nombre minimal de dimanches.

Les périodes durant lesquelles les salariés sont autorisés à travailler le dimanche dans les petits commerces de centres touristiques sont d’ailleurs les mêmes que celles déjà prévues dans l’arrêté royal du 7 novembre 1966. Ces périodes sont donc inchangées depuis plus de quarante ans !

M. Tommelein est tout autant que moi conscient du caractère sensible de cette matière. Je suis prête à demander au Conseil national du travail s’il juge des modifications acceptables et, si oui, lesquelles.

Les centres touristiques doivent, en vertu de la législation actuelle, renouveler la demande de reconnaissance tous les quatre ans. Dans un souci de simplification administrative, j’ai l’intention de ne plus limiter ces reconnaissances dans le temps. Les monuments et la mer ne sont en effet pas enclins à déménager.

Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. – De procedure voor de erkenning van een gemeente als toeristisch centrum verschilt naargelang de aanvraag wordt gedaan in het kader van de openingsuren in de handel of in het kader van de tewerkstelling van werknemers op zondag. De eerstgenoemde regelgeving behoort tot de exclusieve bevoegdheid van de minister bevoegd voor KMO’s en middenstand, de andere tot die van de minister van Werk.

De bescherming van de zondagsrust voor werknemers kadert in de regelgeving ter bescherming van werknemers, die, in tegenstelling tot de zelfstandigen, arbeid verrichten in een verband van ondergeschiktheid en daardoor hun rustdag niet vrij kunnen kiezen, maar hiervoor instructies krijgen van de werkgever.

Om onder meer de combinatie met het gezinsleven te vrijwaren werd indertijd geopteerd voor de verplichte zondagsrust. Hierop bestaan heel wat uitzonderingen, waaronder de arbeid op zondag in toeristische centra. In die centra ziet men zondagswerk kennelijk als de regel, terwijl het om een uitzondering op het verbod gaat.

De spreker betreurt het dat niet alle zondagen kan worden gewerkt, maar er bestaat al een ruime mogelijkheid van tewerkstelling op zondag: 45 zondagen per jaar van de in totaal 52. Hierdoor hebben de werknemers de garantie dat ze een minimum aantal zondagen niet moet werken.

Overigens zijn de periodes waarbinnen werknemers op zondag mogen worden tewerkgesteld in kleinhandelszaken gelegen in toeristische centra, dezelfde als die reeds golden onder de vorige reglementering van het koninklijk besluit van 7 november 1966. Die periodes zijn dus al meer dan veertig jaar identiek gebleven!

De heer Tommelein beseft evengoed als ik dat de materie bijzonder gevoelig is. Wel wil ik aan de Nationale Arbeidsraad vragen of hij wijzigingen aanvaardbaar acht en zo ja, welke.

De toeristische centra moeten volgens de huidige reglementering om de vier jaar een nieuwe erkenning aanvragen. Om tot een administratieve vereenvoudiging te komen, heb ik de bedoeling erkenningen voor onbepaalde tijd te laten lopen. Monumenten en de zee hebben immers niet de neiging te verhuizen.

M. Bart Tommelein (Open Vld). – Je remercie la ministre de bien vouloir soumettre ma demande au Conseil national du travail. Aujourd’hui, le travail dominical n’est plus nécessairement considéré comme une obligation ou une charge. Certains le considèrent comme une nécessité, surtout dans les centres touristiques. Que des personnes qui souhaitent travailler en soient empêchées me révolte. L’emploi étant devenu une priorité, nous ne pouvons plus autoriser la moindre interdiction de travailler.

Si les législations économique et sociale sont mieux harmonisées, des emplois seront créés qui sans cela n’auraient pas vu le jour. Cette solution mérite selon moi d’être envisagée, par exemple pour le Limbourg où de nombreux emplois ont été perdus ces dernières années.

De heer Bart Tommelein (Open Vld). – Ik dank de minister omdat ze mijn vraag wil voorleggen aan de Nationale Arbeidsraad. Zondagswerk wordt in deze tijden niet noodzakelijk als een plicht of een last aangevoeld. Zeker in de toeristische centra beschouwen heel velen dat als een noodzaak. Het stuit me tegen de borst dat mensen die willen werken, dat niet kunnen doen. Nu werkgelegenheid hoog op de agenda staat, mogen we geen enkel verbod op arbeid meer toelaten. Wie ervoor kiest te werken op zondag, voelt dat immers aan als de normaalste zaak van de wereld. Dat moeten we allen beseffen.

Als de economische en de sociale wetgeving beter op elkaar worden afgestemd, komen er jobs bij die niet op een andere manier zijn in te vullen. Die oplossing lijkt me het overwegen waard voor bijvoorbeeld Limburg, waar er de jongste jaren heel wat banen verloren zijn gegaan.

Question orale de Mme Cécile Thibaut à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’euthanasie pour souffrance psychique» (no 5‑760)

Mondelinge vraag van mevrouw Cécile Thibaut aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de euthanasie op grond van psychisch lijden» (nr. 5‑760)

Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – Comme la presse l’a annoncé, un débat relatif à l’euthanasie devrait prochainement avoir lieu au Sénat où plusieurs propositions sont sur la table. Avant de pouvoir entamer ce débat, il me semble important d’entendre vos précisions sur certains points.

Notre législation a admis l’acte d’euthanasie par une loi du 28 mai 2002 pour un majeur capable et conscient au moment de sa demande. Cette demande doit être réfléchie et répétée, ne doit pas résulter d’une pression extérieure, la personne devant se trouver dans une situation médicale sans issue, accompagnée d’une souffrance physique ou psychique constante et insupportable.

Bien que la loi précise explicitement que cette souffrance peut être physique ou psychique, différentes expériences dramatiques montrent la difficulté pour un patient atteint de souffrances psychiques de pouvoir bénéficier d’une euthanasie aujourd’hui.

Une telle souffrance s’est exprimée récemment lors du décès d’une jeune femme âgée de 34 ans qui, faute d’être entendue dans ses demandes répétées de mettre fin à ses souffrances, s’est suicidée d’une manière atroce, toute seule dans sa chambre dans l’institution psychiatrique où elle résidait.

Son combat fut relaté lors de l’émission Reyers laat du 29 septembre 2012 sur la chaîne Canvas.

Cet événement dramatique n’est malheureusement pas un cas isolé. Dans son cinquième rapport aux chambres législatives, la Commission fédérale de contrôle et d’évaluation de l’euthanasie précise que l’interprétation par la commission de la notion de « souffrance psychique insupportable et inapaisable » ne fait pas l’unanimité.

Difficile de donner des orientations précises pour éviter les incompréhensions vécues entre patients, médecins et équipes soignantes et les drames qui en découlent si l’interprétation pose question même pour les membres de la commission fédérale.

Avant d’entamer un nouveau débat, il vous appartient, madame la ministre, de vous positionner sur la situation actuelle. Cette question sensible mérite la plus grande prudence, mais des solutions sont nécessaires afin d’éviter que de telles situations ne se reproduisent.

Globalement, j’aimerais connaître les pistes que vous poursuivez en vue de répondre au mieux aux attentes de malades en grande souffrance psychique, demandeurs d’une assistance médicale pour mettre fin à leur vie de souffrance.

La dynamique d’information du corps médical est un axe important dans la mise en œuvre des politiques d’accompagnement de fin de vie. D’une manière générale, pensez‑vous qu’il soit nécessaire de rappeler au corps médical son obligation d’informer de manière appropriée les patients et leurs proches sur leurs droits dans le cadre de la loi sur l’euthanasie et de la loi sur les droits du patient ?

Enfin, si, pour diverses raisons, le médecin ne peut donner suite à une demande d’euthanasie pour souffrance psychique alors que le patient remplit effectivement les conditions prévues par la loi, ne pensez‑vous pas que celui‑ci a le devoir de diriger ce patient là où il pourrait être aidé, par exemple vers des institutions capables de répondre à des questions précises sur la fin de vie ou, plus précisément, vers des médecins et particulièrement des psychiatres sachant comment traiter de telles demandes dans le respect des lois ?

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). – Binnenkort zou in de Senaat een debat moeten aanvangen over euthanasie. Daartoe zijn al verschillende voorstellen ingediend. Vooraleer we dat debat kunnen aanvatten, lijkt het mij belangrijk van u enkele preciseringen te horen over bepaalde punten.

Onze wetgeving heeft, bij wet van 28 mei 2002, euthanasie toegestaan voor een meerderjarige die handelingsbekwaam en bewust is op het ogenblik van zijn verzoek. Dat verzoek moet overwogen en herhaald zijn, mag niet tot stand gekomen zijn als gevolg van enige externe druk, en de persoon die het verzoek doet, moet zich in een medisch uitzichtloze toestand bevinden van aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden.

Hoewel de wet expliciet stelt dat die pijn zowel fysisch als psychisch kan zijn, tonen verschillende dramatische ervaringen aan hoe moeilijk het vandaag is voor een patiënt die psychisch lijdt om euthanasie te kunnen ondergaan.

Een dergelijk lijden is recent tot uiting gekomen na het overlijden van een jonge vrouw van 34 jaar die op een vreselijke wijze zelfmoord heeft gepleegd, alleen in haar kamer in de psychiatrische instelling waar ze verbleef, omdat haar herhaalde vragen om een einde te maken aan haar pijn niet gehoord werden.

Het relaas van haar strijd werd op 29 september 2012 weergegeven, in de uitzending Reyers laat op Canvas.

Deze dramatische gebeurtenis is jammer genoeg geen alleenstaand feit. In haar vijfde rapport aan de wetgevende kamers verklaart de Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie dat binnen de commissie geen eensgezindheid bestaat over het begrip “aanhoudend en ondraaglijk psychisch lijden”.

Het is moeilijk om duidelijke richtlijnen te geven teneinde het onbegrip tussen patiënten, artsen en verplegende teams, en de drama’s die daaruit voortvloeien te voorkomen als de interpretatie voor de leden van de federale commissie zelf een probleem is.

Alvorens een nieuw debat aan te vatten, dient u een standpunt in te nemen over de huidige situatie, mevrouw de minister. Deze gevoelige kwestie verdient de grootste bedachtzaamheid, maar er zijn oplossingen nodig om te voorkomen dat dergelijke situaties zich nog voordoen.

Ik zou graag vernemen welke sporen u volgt om zo goed mogelijk tegemoet te komen aan de verwachtingen van zieken die zwaar psychisch lijden en medische bijstand vragen om een einde te maken aan hun lijden.

De informatie van het medisch korps is een belangrijke voorwaarde voor de uitvoering van het beleid inzake begeleiding van het levenseinde. Denkt u dat het nodig is het medisch korps te wijzen op zijn verplichting om de patiënten en hun naasten terdege in te lichten over hun rechten in het kader van de wet op de euthanasie en de wet op de patiëntenrechten?

Indien de arts om diverse redenen geen gevolg kan geven aan een verzoek om euthanasie wegens psychisch lijden hoewel de patiënt voldoet aan de in de wet gestelde voorwaarden, moet hij de patiënt dan niet doorverwijzen naar instellingen die een antwoord kunnen geven op precieze vragen over het levenseinde, namelijk naar artsen en vooral psychiaters die weten hoe ze met dergelijke vragen moeten omgaan?

Mme Laurette Onkelinx, vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. – Le cas que vous évoquez est évidemment émouvant, interpellant et préoccupant. Il démontre combien l’application de la loi du 28 mai 2002 relative à l’euthanasie est sensible sur le terrain.

Je partage l’avis que des réponses doivent être trouvées à ces situations. Cependant, vous conviendrez qu’en tant que ministre, il ne m’appartient pas de me prononcer sur l’interprétation à donner à la notion de souffrance psychique insupportable et inapaisable.

Le corps médical est le mieux placé pour analyser ce type de situation et pour prendre les décisions nécessaires.

Plusieurs propositions de loi ont été déposées et devront être analysées et discutées par le parlement. Ce sera l’occasion de débattre du sujet spécifique que vous avez évoqué. Avec mes collaborateurs, je suis à la disposition des sénateurs pour les soutenir dans le difficile débat sur les conditions de l’euthanasie.

L’information dans le cadre de la loi relative à l’euthanasie et de la loi sur les droits du patient est en effet primordiale.

Une campagne d’information relative à la loi sur les droits du patient a débuté en décembre. Pour la loi sur l’euthanasie, je tenterai de trouver des moyens budgétaires pour lancer non pas une campagne d’information mais pour travailler à une information ciblée destinée à ceux qui en ont besoin.

L’une de vos questions porte sur l’obligation éventuelle pour le médecin de rediriger le patient vers un confrère mieux à même de répondre à ses questions. Plusieurs propositions de loi ont été déposées en ce sens. Je reste à la disposition du Sénat qui doit procéder à l’examen de ces textes en commission.

Je suis d’avis qu’il s’agit d’une piste que nous devons examiner attentivement tout en gardant à l’esprit les principes éthiques qui avaient guidé notre réflexion lors de la rédaction initiale de la loi sur l’euthanasie et, plus particulièrement, la liberté pour chaque médecin de pratiquer ou non l’acte d’euthanasie en dehors de toute considération médicale. Cela n’empêche pas de rediriger le patient là où il sera le mieux aidé dans sa quête si les conditions de la loi sont respectées.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Het geval waarnaar u verwijst is uiteraard aangrijpend en zorgwekkend. Het bewijst hoe gevoelig de toepassing van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie is op het terrein.

Ik ben het met u eens dat antwoorden moeten worden gevonden voor deze situaties. Als minister mag ik mij evenwel niet uitspreken over de interpretatie die moet worden gegeven aan het begrip aanhoudend en ondraaglijk psychisch lijden.

Het medisch korps is het best geplaatst om dat soort situaties te analyseren en de nodige beslissingen te nemen.

Er zijn verschillende wetsvoorstellen ingediend die door het parlement geanalyseerd en besproken dienen te worden. Dat biedt de gelegenheid om te debatteren over het specifieke onderwerp dat u hebt aangehaald. Samen met mijn medewerkers sta ik ter beschikking van de senatoren om hen te helpen in dit moeilijke debat over de voorwaarden voor euthanasie.

De informatie in het kader van de euthanasie wet en de wet betreffende de patiëntenrechten is inderdaad uiterst belangrijk.

In december is een informatiecampagne rond de wet betreffende de patiëntenrechten van start gegaan. Wat de euthanasiewet betreft, zal ik proberen budgettaire middelen te vinden om gerichte informatie te verstrekken aan de personen die dit nodig hebben.

Eén van uw vragen had betrekking op de eventuele verplichting van de arts om de patiënt door te verwijzen naar een collega die beter in staat is te antwoorden op zijn vragen. In die zin zijn verschillende wetsvoorstellen ingediend. Ik blijf ter beschikking van de Senaat, die deze teksten in de commissie moet bespreken.

We moeten deze zaak aandachtig bestuderen met in het achterhoofd de ethische principes die ons geleid hebben bij de oorspronkelijke opmaak van de wet op de euthanasie en, meer bepaald, de vrijheid van elke arts om al dan niet euthanaserend te handelen, los van elke medische beschouwing. Dat belet niet om de patiënt door te verwijzen naar de plaats waar hij het best geholpen zal worden met zijn verzoek, als de voorwaarden van de wet worden nageleefd.

Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – Nous sommes évidemment ouverts au débat sur l’élargissement de la loi. Ma question visait à faire le point sur la loi et sur la manière dont elle est appliquée actuellement. Vos propos concernant l’interprétation de la notion de souffrance psychique inapaisable constituent un aveu d’échec. Cette question mérite que l’on y travaille. Vous dites que cela ne relève pas de vos responsabilités mais vous êtes interpellée par les parlementaires et certainement aussi par les médecins. Une consultation doit être organisée car il faut pouvoir aller plus loin.

Je me réjouis de votre décision d’affecter des moyens budgétaires à l’information. Des initiatives à ce sujet sont prises en Flandre, dans les pharmacies. Il faut s’en inspirer et mener des actions proches des gens. Cela vaut aussi pour les médecins. J’ignore si vous avez des contacts avec le ministre Marcourt à propos de la formation des médecins. Ne pensez‑vous pas qu’il est possible d’améliorer cette formation de manière que nous puissions aller de l’avant avec la loi existante et que l’application de cette loi puisse se faire dans les meilleures conditions ?

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). – Wij staan uiteraard open voor het debat over de uitbreiding van de wet. Met mijn vraag had ik graag een stand van zaken gekregen over de wet en de wijze waarop ze thans wordt toegepast. Uw uitspraken over de interpretatie van het begrip ondraaglijk psychisch lijden bewijzen dat de regeling tekortgeschoten is. Daar moet iets aan gedaan worden. U zegt dat het niet uw verantwoordelijkheid is, maar de senatoren, en ongetwijfeld ook de artsen, vragen u om opheldering. Er moet overleg worden gepleegd, want we moeten verder kunnen gaan.

Het verheugt mij dat u beslist hebt budgettaire middelen uit te trekken voor informatie. In Vlaanderen zijn daaromtrent initiatieven genomen in de apotheken. We moeten dat voorbeeld volgen en acties voeren dicht bij de mensen. Dat geldt ook voor de artsen. Ik weet niet of u contact hebt met minister Marcourt in verband met de opleiding van de artsen. Denkt u niet dat het mogelijk is die opleiding zodanig te verbeteren dat we kunnen vooruitgaan met de bestaande wet en dat deze wet in de best mogelijke omstandigheden wordt toegepast?

Mme Laurette Onkelinx, vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. – Vous serez d’accord avec moi pour dire qu’on peut changer les conditions de la loi, notamment sur la base des évaluations. Par contre, cela n’a pas de sens de me demander de donner des directives aux médecins au sujet de ce qu’ils doivent considérer comme une souffrance psychique inapaisable. Ce n’est évidemment pas à moi mais bien aux médecins qu’il revient de le faire, en tant que professionnels, dans le cadre de la liberté thérapeutique.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – U zult het wel met me eens zijn dat de voorwaarden van de wet kunnen worden gewijzigd, vooral op basis van de evaluaties. Het heeft echter geen zin mij te vragen de artsen richtlijnen te geven over wat ze als ondraaglijk psychisch lijden moeten interpreteren. Dat komt mij niet toe, maar wel de artsen, als professionele beoefenaars, in het kader van de therapeutische vrijheid.

Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – La loi n’est d’aucun secours pour l’interprétation de ces douleurs aujourd’hui et il n’existe pas de proposition de loi qui permettrait d’améliorer les choses. Nous savions que la loi de 2002 prêtait à diverses interprétations et je pense donc que nous devons prendre conscience de ces faiblesses et aller de l’avant.

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). – De wet helpt thans niet voor de interpretatie van dit leed en er is geen wetsvoorstel waarmee de zaken zouden kunnen worden verbeterd. We wisten dat de wet van 2002 aanleiding gaf tot verschillende interpretaties en ik denk dan ook dat we ons bewust moeten zijn van deze zwakke punten en dat we verder moeten gaan.

Mme la présidente. – Ce débat touche à un thème sensible et ne peut certainement pas être clos aujourd’hui. Je pense toutefois que nous ne pouvons aller au‑delà dans le cadre d’une question orale.

De voorzitster. – Dit debat gaat over een gevoelig thema en kan vandaag zeker niet afgesloten worden. Ik denk evenwel dat we in het kader van een mondelinge vraag niet verder kunnen gaan.

Question orale de Mme Freya Piryns à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les soins de fin de vie aux personnes atteintes de démence» (no 5‑761)

Mondelinge vraag van mevrouw Freya Piryns aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de zorg bij het levenseinde van personen met dementie» (nr. 5‑761)

Mme Freya Piryns (Groen). – L’action Music for Life, dont le thème est la démence, se déroule actuellement en Flandre. Les promoteurs de Studio Brussel veulent attirer l’attention sur la démence et ils le font de manière admirable et positive.

Je me réjouis de l’initiative de la chaîne musicale. Pour nos hommes politiques, c’est l’occasion de s’arrêter un instant sur la politique en matière de démence qui présente malheureusement bien des lacunes.

D’une part, au moment où l’on constate la maladie, il y a souvent un manque de soins appropriés et trop peu de centres de soins adaptés. D’autre part, nous observons encore trop de manquements dans les soins de fin de vie des personnes atteintes de démence. Trop souvent, l’accompagnement de fin de vie de ces personnes est contraire à la dignité humaine et les soins palliatifs doivent encore être sensiblement améliorés. Les manquements sont imputables à un manque de moyens mais aussi de connaissances.

Un autre problème est que la législation n’apporte pas de réponse adéquate si, pour une raison déterminée, les soins palliatifs ne suffisent plus ou si le patient dément n’est plus capable de demander l’euthanasie.

Très souvent, les personnes âgées qui ont fait en parfaite conscience une déclaration anticipée ne sont ensuite plus entendues. La situation est vraiment problématique pour les personnes démentes et a souvent des conséquences tragiques. Faute d’une législation adaptée, Hugo Claus a ainsi dû nous quitter plus vite qu’il ne le souhaitait.

Ces dernières semaines, on reparle davantage de l’euthanasie mais il est temps qu’un débat soit organisé à ce sujet au Sénat. Pour introduire ce débat, j’adresse à la ministre les questions suivantes.

Comment la ministre évalue‑t‑elle la politique actuelle concernant les personnes démentes et, en particulier, l’application concrète des soins palliatifs et de l’euthanasie dans les maisons de repos et de soins et les centres d’hébergement et de soins ?

Le gouvernement et tous les services concernés qui en dépendent sont‑ils prêts à collaborer pleinement au débat que réclament de plus en plus de partis et de sénateurs ?

Mevrouw Freya Piryns (Groen). – Momenteel loopt in Vlaanderen de actie Music for Life met als thema “Dementie”. De initiatiefnemers van Studio Brussel willen dementie onder de aandacht brengen en ze doen dat op een bijzonder mooie en positieve manier.

Ik ben blij met dat initiatief van de muziekzender. Voor ons politici is het de gelegenheid om stil te staan bij het beleid rond dementie dat helaas nog heel wat hiaten vertoont.

Enerzijds is er op het moment dat de ziekte wordt vastgesteld vaak een gebrek aan aangepaste zorg en zijn er te weinig zorgcentra die gepaste hulp kunnen bieden. Anderzijds zien we ook nog te veel tekortkomingen bij het levenseinde van mensen met dementie. De stervensbegeleiding van mensen met dementie gebeurt op vele plaatsen in ons land mensonwaardig en de palliatieve zorg moet nog sterk verbeteren. De tekortkomingen zijn te wijten aan een gebrek aan middelen maar ook aan een gebrek aan kennis.

Daarenboven is er het probleem dat de wetgeving geen passend antwoord biedt als de palliatieve zorg om een bepaalde reden niet meer volstaat of als de dementerende patiënt niet meer in staat is euthanasie te vragen.

Heel wat bejaarden die bij volle bewustzijn een euthanasieverklaring hebben afgelegd, krijgen vaak geen gehoor meer. Voor dementerenden is het helemaal problematisch, met vaak tragische gevolgen. Iedereen in Vlaanderen herinnert zich hoe het met Hugo Claus is gelopen. Bij gebrek aan een aangepaste wet, heeft hij sneller afscheid moeten nemen van het leven dan hij in feite wou.

De laatste weken wordt er weer meer debat gevoerd over euthanasie. Maar het wordt ook tijd dat er een echt debat komt in de Senaat. Als aanzet geef ik de minister volgende vragen mee.

Hoe schat de minister het huidige beleid in voor dementerenden, en vooral de concrete toepassing van palliatieve zorg en euthanasie in de rustoorden, rust- en verzorgingstehuizen, woon- en zorgcentra?

Is de regering met al haar betrokken diensten bereid haar volle medewerking te verlenen aan een debat in de Senaat waarop steeds meer partijen en senatoren op aandringen?

Mme Laurette Onkelinx, vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. – Je suis toujours prête à débattre avec ma collègue de la Justice de toutes les propositions touchant à l’euthanasie.

Les maisons de repos sont effectivement la dernière résidence de nombreuses personnes âgées dépendantes. C’est pourquoi l’organisation de soins palliatifs au cœur même des maisons de repos est inscrite dans la législation depuis de nombreuses années et financée par l’INAMI. Ce financement couvre un supplément de personnel ainsi que la formation et la sensibilisation de l’ensemble du personnel des maisons de repos.

Nous avons également libéré beaucoup de moyens pour mettre en œuvre une politique ambitieuse d’accompagnement des personnes atteintes de démence, en particulier via le financement d’une personne de référence « démence » dont la tâche est aussi de collaborer avec les autres personnes de référence dans d’autres domaines comme celui des soins palliatifs. Elle doit également suivre une formation de 60 heures qui porte notamment sur la phase palliative des personnes démentes, sur le thème de l’euthanasie, etc.

Je suis toujours prête à poursuivre la discussion, par exemple en commission des Affaires sociales.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Ik ben altijd bereid om samen met mijn collega van Justitie het debat te voeren over alle wetsvoorstellen rond euthanasie.

Rusthuizen zijn de laatste verblijfplaats van veel zorgbehoevende ouderen. Daarom is palliatieve verzorging in de rusthuizen zelf al jarenlang wettelijk geregeld en wordt ze door het RIZIV gefinancierd. Die financiering dekt het extra personeel en de opleiding en bewustmaking van het hele rusthuispersoneel.

We hebben ook veel middelen vrijgemaakt voor een ambitieus beleid rond de begeleiding van dementerende personen, in het bijzonder via de financiering van een “referentiepersoon dementie”. Aandacht hebben voor de palliatieve zorg voor dementerende personen maakt deel uit van de opdracht van die referentiepersoon in de instelling. Die moet ook samenwerken met de referentiepersonen van andere domeinen, zoals de palliatieve zorg, en moet een opleiding van 60 uur volgen, die in het bijzonder over de palliatieve fase van de dementerende personen, euthanasie enzovoort handelt.

Ik ben altijd bereid de discussie voort te zetten, bijvoorbeeld in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Mme Freya Piryns (Groen !). – Je remercie la ministre de sa réponse et j’ai très clairement entendu que le gouvernement était prêt à entamer le débat sur la fin de vie. Je lance donc un appel à tous les collègues et en particulier, aux présidents des commissions Affaires sociales et Justice pour qu’ils mettent les propositions de nos collègues à l’ordre du jour et commencent des auditions afin d’aboutir à une seule proposition qui soit portée par nous tous. La société réclame vraiment ce débat. Nous pourrons de cette façon prouver, au cours de la dernière année du Sénat sous sa forme actuelle, que nous pouvons produire du bon travail et être une véritable chambre de réflexion.

Mevrouw Freya Piryns (Groen!). – Ik dank de minister voor haar antwoord en heb zeer duidelijk gehoord dat de regering bereid is om het debat over het levenseinde aan te gaan. Ik wil dan ook afsluiten met een oproep aan alle collega’s en in het bijzonder aan de voorzitters van de commissies voor de Sociale Aangelegenheden en voor de Justitie om de wetsvoorstellen van onze collega’s op de agenda te zetten en hoorzittingen te starten om tot één voorstel te komen dat door ons allemaal wordt gedragen. De samenleving vraagt echt naar dit debat. Zo kunnen we in het laatste jaar van de Senaat in zijn huidige vorm, bewijzen dat we goed werk kunnen leveren en een echte reflectiekamer kunnen zijn.

Question orale de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’arrêt de la production d’un antibiotique par l’entreprise GSK» (no 5‑766)

Mondelinge vraag van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het stopzetten van de productie van een antibioticum door het bedrijf GSK» (nr. 5‑766)

M. Louis Ide (N‑VA). – Mardi, un pharmacien de notre hôpital m’a annoncé que l’entreprise GSK allait arrêter la production de l’antibiotique Augmentin. La nouvelle m’a été confirmée par des collègues d’autres hôpitaux. L’arrêt concerne seulement la forme intraveineuse fréquemment utilisée en hôpital et très efficace. Selon mes estimations, un patient sur deux hospitalisé pour une infection se voit d’abord administrer de l’Augmentin, peut‑être plus selon l’hôpital concerné.

L’arrêt de la production n’entraînera pas de problèmes immédiats, tous les hôpitaux disposant de stocks suffisants pour les prochains mois. GSK elle‑même a encore de l’Augmentin en stock. Je prévois toutefois des problèmes pour l’avenir. Sandoz, un producteur de médicaments génériques, produit encore le médicament mais n’aura probablement pas la capacité suffisante pour répondre à la demande. Je crains dès lors une pénurie structurelle à moyen et long terme.

GSK a expliqué qu’étant donné l’insuffisance actuelle de stocks, elle essayait de rationnaliser sa politique de prix et qu’elle était dans l’impossibilité de fournir la quantité demandée en Belgique au prix actuellement pratiqué. Je déduis de cette communication que l’élément prix intervient. Le brevet de l’Augmentin étant arrivé à échéance, le prix a diminué et les patients ainsi que la collectivité doivent payer moins. En même temps, la baisse de prix est une raison pour GSK de réduire sa production.

L’Agence fédérale des médicaments et produits de santé (AFMPS) a entre‑temps fait savoir que, compte tenu du risque de pénurie, elle avait autorisé la distribution en Belgique d’un stock destiné à la Nouvelle‑Zélande et qu’en principe, il n’y aurait pas de pénurie. Il existe dès lors une solution à court terme mais sur le plan structurel, nous avons un problème.

La ministre a‑t‑elle déjà pris contact avec GSK ? A‑t‑elle entamé des négociations afin d’examiner si la production pouvait se poursuivre ? Des mesures sont‑elles envisagées au cas où GSK s’obstinerait dans sa décision ? Je suis fermement convaincu que tous les infectiologues et microbiologistes médicaux de ce pays se posent ces questions.

De heer Louis Ide (N‑VA). – Dinsdag meldde een apotheek in ons ziekenhuis me dat het bedrijf GSK de productie van het antibioticum Augmentin zal stopzetten. Het bericht werd me door collega’s uit andere ziekenhuizen bevestigd. De stopzetting betreft alleen de intraveneuze vorm, die veelvuldig in ziekenhuizen wordt gebruikt en heel werkzaam is. Ik schat dat een op de twee van de patiënten die met een infectie worden opgenomen in eerste instantie Augmentin krijgen toegediend. Misschien zelfs meer afhankelijk van ziekenhuis tot ziekenhuis.

De stopzetting van de productie zal geen onmiddellijke problemen opleveren, omdat alle ziekenhuizen voor de eerste maanden nog voldoende voorraad hebben. Ook GSK zelf heeft nog Augmentin in voorraad. Voor de toekomst verwacht ik daarentegen wel problemen. Sandoz, een producent van generische geneesmiddelen, produceert het geneesmiddel ook, maar heeft vermoedelijk niet voldoende capaciteit om aan de vraag tegemoet te komen. Ik ben dus bezorgd dat op middellange en lange termijn een structureel tekort ontstaat.

Volgens GSK “is er op dit ogenblik onvoldoende voorraad, daarom proberen we onze prijzenpolitiek te rationaliseren. Aan de huidige prijzen in België kunnen we onmogelijk de gevraagde hoeveelheid leveren.” Ik begrijp uit deze mededeling dat er een prijzenkwestie speelt. Het patent van Augmentin is vervallen, waardoor de prijs is gezakt en de patiënten en de maatschappij minder moeten betalen. Tegelijk is de prijsdaling voor GSK een reden om de productie terug te schroeven.

Het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG) heeft intussen ook gereageerd: “Omdat er schaarste dreigde, hebben we toestemming gegeven om een voorraad voor de Nieuw‑Zeelandse markt in België te verspreiden. In principe zal er dus geen tekort zijn.” Op korte termijn is er dus een oplossing, maar structureel zitten we met een probleem.

Heeft de minister al contact gehad met GSK? Heeft ze onderhandelingen opgestart om te bekijken of de productie toch kan blijven doorgaan? Is er eventueel een draaiboek om de productie te waarborgen mocht GSK hardleers zijn? Ik kan met de hand op het hart verzekeren dat elke infectioloog en elke medische microbioloog in België met deze vragen zit.

Mme Laurette Onkelinx, vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. – Des contacts ont effectivement eu lieu avec la firme GSK, mais je souhaite apporter quelques précisions au tableau que M. Ide vient de dresser.

L’indisponibilité de la forme intraveineuse d’Augmentin est uniquement due à un problème de production. Ce n’est donc pas un problème belge mais européen et d’autres pays pourraient être confrontés à l’indisponibilité de ce médicament.

Je dis bien « pourraient » car, en ce moment, ce n’est pas le cas. La firme a agi uniquement pour anticiper d’éventuels problèmes et les prévenir. Elle a mis au courant l’Agence fédérale des médicaments et des produits de santé (AFMPS), qui a immédiatement réagi en octroyant une dérogation pour que l’on puisse recourir à l’importation de l’alternative générique en cas de problème. La firme GSK a également averti les hôpitaux, puisque c’est dans les hôpitaux que la forme intraveineuse d’Augmentin est utilisée.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Er zijn inderdaad contacten geweest met het bedrijf GSK. Ik wil de voorstelling van zaken door de heer Ide wel preciseren.

Dat de intraveneuze vorm van Augmentin niet beschikbaar is, is enkel aan een productieprobleem te wijten. Dat is dus geen Belgisch, maar een Europees probleem. Ook andere landen zouden ermee kunnen worden geconfronteerd.

Ik zeg wel “zouden”, want op dit moment is er nog geen probleem van beschikbaarheid. De firma heeft enkel gereageerd om op eventuele problemen te anticiperen en ze te voorkomen. Ze heeft het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG) op de hoogte gebracht. Het FAGG heeft onmiddellijk gereageerd door een afwijking toe te kennen zodat in geval van problemen een generisch alternatief zou kunnen worden ingevoerd. De firma GSK heeft tevens de ziekenhuizen van de eventuele problemen op de hoogte gebracht, aangezien de intraveneuze vorm van Augmentin in de ziekenhuizen wordt gebruikt.

M. Louis Ide (N‑VA). – La ministre aborde, à juste titre, une partie du problème. Il y a une rupture de stock pour des raisons de qualité. La production de GSK est de ce fait menacée. Cela peut se produire dans n’importe quelle entreprise. Si une faute est commise dans la ligne de production, le processus de qualité s’arrête et la production peut diminuer. Cela peut conduire à une pénurie à court terme mais grâce aux stocks des hôpitaux, cela n’arrivera pas dans les prochains mois. Je suis d’accord sur ce point.

Il y a toutefois un autre aspect. GSK a fait savoir à tous les hôpitaux qu’elle dénonçait unilatéralement les contrats. C’est indépendant du problème de production. La communication de GSK diffusée dans les médias indique qu’il ne s’agit pas seulement d’un problème de production mais aussi d’une politique de prix. La firme a en effet indiqué qu’étant donné l’insuffisance de stocks, elle essayait de rationnaliser sa politique des prix et qu’elle était dans l’impossibilité de fournir la quantité demandée au prix actuellement pratiqué en Belgique.

Le problème est double. Il ne s’agit pas seulement d’un problème urgent mais également d’un problème de production à long terme. Je n’ai obtenu aucune réponse sur ce point. Il est possible que ce soit une manière pour GSK de rechercher de nouveaux moyens.

C’est un problème européen car la production est également à l’arrêt dans d’autres pays. Cela pourrait devenir un problème belge lorsque certains pays, comme l’Espagne, n’auront plus d’Augmentin et que des patients se verront prescrire des antibiotiques puissants. Du fait de la mobilité des patients, ils viendront dans notre pays, porteurs germes résistants qui se diffuseront dans nos hôpitaux. Ce n’est pas seulement le problème de l’AFMPS et du Cabinet de la ministre mais un problème européen qui doit être abordé plus largement.

Je demande à la ministre avec insistance d’examiner le second aspect de manière plus approfondie.

De heer Louis Ide (N‑VA). – De minister kaart terecht een deel van het probleem aan. Er is een stockbreuk om kwaliteitsredenen. Daardoor komt de productie bij GSK in het gedrang. Dat kan met elk bedrijf gebeuren. Als er een fout in de productielijn sluipt, stopt het kwaliteitsproces en kan de productie dalen. Dat kan op korte termijn tot een tekort leiden, maar dankzij de reserves in de ziekenhuizen zal dat de eerste maanden niet gebeuren. Daar ben ik het mee eens.

Er is echter een ander aspect. GSK heeft elk ziekenhuis immers laten weten dat het de contracten eenzijdig opzegt. Dat staat los van het productieprobleem. Het bericht dat door GSK in de media is verspreid wijst erop dat er niet alleen een productieprobleem is, maar dat het ook om een prijzenpolitiek gaat. Ik citeer nogmaals: “… is er op dit ogenblik onvoldoende voorraad, daarom proberen we onze prijzenpolitiek te rationaliseren. Aan de huidige prijzen in België kunnen we onmogelijk de gevraagde hoeveelheid leveren.”

Het probleem is tweeledig. Er is niet alleen een acuut probleem, maar ook een productieprobleem op lange termijn. Hierop heb ik geen antwoord gekregen. Het kan zijn dat GSK op die manier naar middelen zoekt.

Het is inderdaad een Europees probleem, want in andere landen is de productie ook stilgelegd. Het kan een Belgisch probleem worden zodra in bepaalde landen, bijvoorbeeld in Spanje, geen Augmentin meer is en patiënten zwaardere antibiotica krijgen voorgeschreven. Door de mobiliteit van patiënten zullen die patiënten naar hier komen met resistente kiemen, die in onze ziekenhuizen zullen worden verspreid. Het is inderdaad niet alleen een probleem van het FAGG en van het kabinet van de minister, maar een Europees probleem dat ruimer moet worden aangepakt.

Ik vraag de minister met aandrang het tweede aspect toch nader te bekijken.

Question orale de Mme Fatiha Saïdi à la ministre de la Justice sur «l’Exécutif des musulmans de Belgique» (no 5‑757)

Mondelinge vraag van mevrouw Fatiha Saïdi aan de minister van Justitie over «het Executief van de moslims van België» (nr. 5‑757)

Mme Fatiha Saïdi (PS). – En avril 2011, mon collègue Bert Anciaux et moi‑même interrogions le ministre de la Justice de l’époque pour nous enquérir de l’évolution de la réforme de l’Exécutif des musulmans de Belgique devant permettre une meilleure représentativité de toutes les composantes de la communauté musulmane et lui garantir une stabilité suffisante.

Nos interrogations portaient également sur la diminution drastique des subsides de cet organe représentatif de la population qui adhère à ce culte et interlocuteur légal de l’autorité fédérale et des autres niveaux de pouvoir.

En réponse à nos questions, le ministre Stefaan De Clerck soulignait la nécessité de disposer d’un organe efficace pour assurer l’indispensable dialogue au mieux vivre ensemble et reconnaissait les efforts consentis. Conscient que la situation transitoire considérant l’octroi d’un subside comme une possibilité, mais non une obligation pour l’État, conformément à l’arrêté royal du 27 mars 2008, ne pouvait pas se prolonger, votre prédécesseur avait pris des initiatives en vue de dégager des solutions, et ce dans le respect strict de la séparation des Églises et de l’État.

Dans sa réponse, le ministre avait évoqué une solution pour juillet 2011, sans toutefois nier les difficultés pour trouver, au sein de l’Exécutif, un consensus entre ses membres dits « conservateurs » et « réformateurs ».

Madame la ministre, depuis votre prise de fonction, je n’ai pas eu d’écho sur une éventuelle évolution de ce dossier, si ce n’est que vous avez libéré une somme de 280 000 euros pour garantir la continuité des dossiers, en fait les affaires courantes.

Pourriez‑vous m’informer des initiatives que vous avez prises pour assurer une autorité musulmane cohérente et crédible, tenant aussi compte de la complexité sociologique de notre pays ?

Mevrouw Fatiha Saïdi (PS). – In april 2011 ondervroegen de heer Anciaux en ikzelf de toenmalige minister van Justitie over de stand van zaken in de hervorming van het Executief van de Moslims van België met het oog op een betere vertegenwoordiging van de verschillende groepen die deel uitmaken van de moslimgemeenschap in België en op meer stabiliteit.

Onze vragen gingen ook over de drastische vermindering van de subsidies voor het representatieve orgaan van die gelovige gemeenschap, dat het aanspreekpunt is voor de federale overheid en de andere bestuursniveaus.

Minister De Clerck benadrukte de noodzaak om over een efficiënt orgaan te beschikken voor de noodzakelijke dialoog tussen levensbeschouwingen en erkende de geleverde inspanningen. Overeenkomstig het koninklijk besluit van 27 maart 2008 kon tijdens de overgangsperiode een subsidie worden toegekend. Dat was echter geen verplichting voor de overheid. Aangezien die overgangsperiode niet kon blijven duren, was uw voorganger op zoek gegaan naar oplossingen die in overeenstemming zijn met de scheiding van Kerk en Staat.

In zijn antwoord stelde minister De Clerck een oplossing in het vooruitzicht tegen juli 2011, maar hij ontkende niet dat het moeilijk zou zijn om binnen de Moslimexecutieve een consensus tussen ‘behoudsgezinden’ en ‘hervormers’ te bereiken.

Van de minister heb ik sinds haar aantreden nog niets gehoord over enige vooruitgang in dit dossier, behalve dat er een bedrag van 280 000 euro werd vrijgemaakt om de continuïteit van de lopende zaken te garanderen.

Welke initiatieven heeft ze genomen om een geloofwaardige moslimvertegenwoordiging tot stand te brengen die de complexe sociologische kenmerken van ons land weerspiegelt?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Votre question me permet de préciser les possibilités de sortir de l’impasse dans laquelle se trouve depuis plus d’un an l’Exécutif des musulmans.

Tout d’abord, je souhaite arriver à une solution structurelle pour cet Exécutif, puisque cette tâche m’est confiée dans l’accord de gouvernement. Dès mon arrivée au département de la Justice, voici un an, j’ai insisté pour que l’initiative à prendre en vue de constituer un nouvel Exécutif émane essentiellement de la communauté musulmane elle‑même, avec un accompagnement tout à fait minimal des autorités, et ce en parfait accord avec la philosophie de notre Constitution concernant les rapports entre l’État et les cultes. Des appels en ce sens ont d’ailleurs été lancés ces derniers mois par la communauté musulmane, qui souhaite créer elle‑même un nouvel Exécutif, sans intervention des autorités.

Je rappelle que les articles 19 à 21 de la Constitution interdisent l’ingérence des autorités dans les cultes et que l’article 181 implique une reconnaissance par les autorités d’un organe gérant ce que l’on appelle « le temporel du culte ». Cette reconnaissance se fait traditionnellement sur la base de cinq critères : regrouper un grand nombre de fidèles ; être présent dans le pays depuis une période importante, soit plusieurs décennies ; s’abstenir de toute activité allant à l’encontre de l’ordre social ; être structuré par le biais d’un organe représentatif pouvant représenter le culte dans ses rapports avec l’autorité civile ; avoir une utilité sociale.

En appliquant ces critères à l’organe de gestion du temporel du culte musulman, trois axes peuvent être définis : il faut un Exécutif stable ; il doit se construire à partir des deux grandes communautés islamiques de notre pays tout en reconnaissant la diversité de l’islam à travers le monde ; il doit s’engager à assurer un ancrage toujours plus profond des communautés islamiques dans la société belge.

Ma marge de manœuvre a été précisée par un avis du Conseil d’État du 2 juillet 2004, qui ne prévoit qu’une exception à la non‑ingérence des autorités, c’est‑à‑dire « en raison des spécificités de ce culte quant à son organisation interne et l’impossibilité dans laquelle celui‑ci se trouverait de présenter lui‑même un organe qui puisse être reconnu comme représentatif ».

Au vu des expériences du passé, il me paraît logique de rester extrêmement prudent, même pour l’utilisation de cette exception. Je suis sincèrement convaincue que suivre cette voie constitue une option prudente mais surtout une opportunité pour la communauté de s’organiser elle‑même. Le moment me paraît adéquat pour elle de prendre une initiative. Elle devrait développer son projet, élire un nouvel exécutif et plaider pour l’application des critères de reconnaissance. Ensuite, je pourrai prendre une décision concernant l’arrêté royal qui peut restaurer le fonctionnement intégral de l’exécutif des musulmans de Belgique.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Uw vraag stelt me in de gelegenheid de mogelijkheden te overlopen om uit de impasse te treden waarin de Moslimexecutieve zich sinds meer dan een jaar bevindt.

Ik wens een structurele oplossing te bereiken voor deze Executieve, vermits die taak me opgedragen is in het regeringsakkoord. Van bij mijn aantreden, nu een jaar geleden, op het departement van Justitie, heb ik erop aangedrongen dat het initiatief voor de samenstelling van een nieuwe Executieve vooral vanuit de moslimgemeenschap zelf zou komen, met een minimale begeleiding door de overheid, conform de filosofie van onze Grondwet over de verhouding tussen Kerk en Staat. Er werden trouwens oproepen in die zin gedaan vanuit de moslimgemeenschap,

die zelf een nieuwe Executieve wil samenstellen zonder tussenkomst van de overheid.

Ik herinner eraan dat de artikelen 19 tot 21 van de Grondwet elke inmenging van de overheid in de erediensten verbieden en dat artikel 181 de erkenning door de overheid inhoudt van een beheersorgaan dat zich bezighoudt met ‘het tijdelijke van de erediensten’. Die erkenning gebeurt meestal op basis van vijf criteria: men moet een grote groep gelovigen vertegenwoordigen, sedert geruime tijd, en met name tientallen jaren, in het land aanwezig zijn, zich onthouden van ordeverstorende activiteiten, een representatief orgaan in het leven roepen dat als tussenpersoon kan optreden tussen de eredienst en de burgerlijke overheid, en een maatschappelijke meerwaarde opleveren.

Als we die criteria toepassen op het beheer van het tijdelijke van de islamitische eredienst zijn er drie speerpunten: er moet een stabiele Executieve zijn; ze moet samengesteld worden in samenspraak met en door de twee grote moslimgemeenschappen van ons land, maar met inachtneming van de diversiteit van de islam in de wereld; de Executieve moet zich ertoe verbinden de moslimgemeenschappen steeds verder te verankeren in de Belgische samenleving.

Mijn manoeuvreerruimte werd afgebakend door een advies van de Raad van State van 2 juli 2004 waarin maar één reden wordt aangegeven om af te wijken van de regel van niet‑inmenging door de overheid, met name de specifieke kenmerken van de interne organisatie van deze eredienst en de eventuele onmogelijkheid om zelf een als representatief geacht orgaan aan te wijzen.

Het lijkt me raadzaam om, gelet op de ervaringen uit het verleden, zeer omzichtig te werk te gaan zelfs bij wijze van uitzondering. Ik ben er vast van overtuigd dat het een goede voorzorgsmaatregel is om aldus te werk te gaan, maar vooral ook een kans voor de moslimgemeenschap om zich zelf te organiseren. De tijd is rijp voor die gemeenschap om een initiatief te nemen. Ze moet een eigen project vooropstellen, een nieuwe Executieve verkiezen en de toepassing van de erkenningscriteria bepleiten. Dan kan ik een beslissing nemen over het koninklijk besluit waarmee de werking van het Executief van de Moslims van België weer wordt opgestart.

Mme Fatiha Saïdi (PS). – Notre pays traverse régulièrement des remous liés à la représentation de ce culte. Sans vouloir m’ingérer dans quelque culte que ce soit, il me semble fondamental de disposer d’un interlocuteur avec lequel nous pourrions construire un islam belge. Cela nous mettrait aussi à l’abri de la mainmise étrangère et rassurerait une grande partie de nos concitoyens. Tout en saluant votre volonté d’aller vers une structure solide et votre respect de la séparation de l’Église et de l’État, je pense qu’il faudrait organiser très rapidement une rencontre entre les représentants de l’Exécutif des musulmans de Belgique et l’administration.

Mevrouw Fatiha Saïdi (PS). – In ons land is al vaker heibel geweest over de vertegenwoordiging van deze eredienst. Ik wil me in geen enkele eredienst inmengen, maar het lijkt me van groot belang om een gesprekspartner te hebben die kan bijdragen aan de opbouw van een Belgische islam. Zo kunnen we invloeden vanuit het buitenland afweren en vele van onze medeburgers geruststellen. Ik waardeer uw inspanningen om te ijveren voor een solide structuur en om de scheiding tussen Kerk en Staat in acht te nemen, maar ik vind dat er spoedig een ontmoeting dient plaats te vinden tussen vertegenwoordigers van de Moslimexecutieve van België en de overheid.

Question orale de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur «le débat public relatif aux avocats pro deo» (no 5‑762)

Mondelinge vraag van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «het publieke debat met betrekking tot de pro‑Deoadvocaten» (nr. 5‑762)

Question orale de M. Bart Laeremans à la ministre de la Justice sur «les déclarations relatives aux multiples abus du système pro deo» (no 5‑764)

Mondelinge vraag van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «de uithaal naar de vele misbruiken in het pro‑Deosysteem» (nr. 5‑764)

Mme la présidente. – Je vous propose de joindre ces questions orales. (Assentiment)

De voorzitster. – Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

M. Bert Anciaux (sp.a). – Une analyse très critique d’un pénaliste réputé identifie nombre de lacunes graves, voire d’abus, dans les systèmes pro deo et Salduz. Des avocats subordonneraient les intérêts de leurs clients à leur appât du gain, au détriment du Trésor public. Des confrères ont violemment réagi, accusant le pénaliste de « cracher dans la soupe » et de rechercher un soutien populaire de manière déloyale en manipulant l’opinion sans la moindre preuve.

Les systèmes pro deo et Salduz offrent assurément des garanties essentielles dans un État de droit. Les pouvoirs publics garantissent à chacun l’assistance d’un professionnel contre une accusation ou lors d’un litige. C’est la collectivité qui paie, ce qui est légitime et même heureux.

Par ailleurs, il ne faut pas se voiler la face devant les manquements et les abus possibles. Quel est le degré de compétence et d’expérience des avocats pro deo ? Les contrôles, notamment qualitatifs, sont‑ils suffisamment performants ? Maîtrise‑t‑on encore le budget ? Qu’en est‑il de l’alternative que constitueraient les « avocats de l’État » : des avocats au statut public mais garantissant une loyauté inconditionnelle à l’égard de leur client, comme cela se pratique dans certains pays anglo‑Saxons ? En admettant qu’un avocat coûte 50 000 euros, on pourrait, avec le budget actuel de quelque 80 millions, mettre 2 000 avocats à la disposition de gens qui en ont besoin.

Comment la ministre évalue‑t‑elle et apprécie‑t‑elle le débat en cours sur l’efficacité des avocats pro deo et sur des abus éventuels du système ? Comment pèse‑t‑elle le pour et le contre, les atouts et les faiblesses des systèmes pro deo et Salduz ? Est‑elle prête à examiner sérieusement l’alternative de l’avocat de l’État et de formuler des propositions, comme elle s’y était déjà engagée le 7 novembre en réponse à ma demande d’explications ?

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Een uiterst kritische analyse van een bekend strafpleiter beklemtoont vele en ernstige tekortkomingen en zelfs misbruiken bij het pro‑Deosysteem en het Salduzsysteem. Advocaten zouden de belangen van de cliënten ondergeschikt maken aan hun eigen winstbejag en daardoor ook de Belgische staat ‘melken’. Daarop kwam een vlijmscherpe reactie vanwege collega‑advocaten, die de strafpleiter omschreven als een ‘nestbevuiler’, die ‘zonder enige bewijslast’ zich bezondigde aan een ‘onheuse stemmingmakerij’.

De Pro‑Deo- en Salduzregeling bieden zonder twijfel cruciale waarborgen binnen een rechtsstaat. De overheid garandeert voor iedereen een professionele verdediging tegen beschuldigingen of bij gerechtsproblemen. Dit kost geld aan de gemeenschap, terecht en gelukkig maar.

Aan de andere kant mag men niet blind zijn voor mogelijke tekortkomingen en misbruiken. Hoe sterk en ervaren zijn de pro‑Deoadvocaten? Zijn de controlesystemen en de kwaliteitsbewaking voldoende sterk en performant? Blijft het budget beheersbaar? Wat met het alternatief van ‘staatsadvocaten’: advocaten, in dienst van de overheid maar met waarborgen voor hun onvoorwaardelijke loyaliteit aan de cliënt, zoals onder andere in sommige Angelsaksische landen? Als we even aannemen dat een advocaat 50 000 euro kost, kan men met het huidige budget van circa 80 miljoen euro 2 000 advocaten ter beschikking stellen van de mensen die het nodig hebben.

Hoe evalueert en apprecieert de minister het publieke debat dat momenteel woedt over de vraag hoe performant pro‑Deoadvocaten zijn en of er misbruiken zijn in het systeem van de pro‑Deoadvocaten? Hoe weegt zij de voor- en nadelen, de mogelijkheden en bedreigingen bij het pro‑Deo- en het Salduzsysteem af? Is de minister bereid om het alternatief van de staatsadvocaat grondig te onderzoeken en hieromtrent voorstellen te formuleren, zoals ze reeds op 7 november jl. in een antwoord op mijn vraag om uitleg, toezegde?

M. Bart Laeremans (VB). – Tout peut encore arriver dans ce monde : voilà que l’on veut aussi collectiviser et nationaliser les avocats ! Merci pour la primeur, monsieur Anciaux, mais c’est un point de vue que nous ne pouvons vraiment pas partager.

La semaine dernière, l’avocat pénaliste Hans Rieder clouait au pilori tout le système pro deo, dénonçant ses abus et la médiocre qualité de son aide juridique. Il n’y a donc pas lieu à son sens de satisfaire à leur demande d’augmentation. Le quotidien De Standaard indique que l’Institut national de criminalistique et de criminologie (INCC) reconnaît dans un rapport que le système actuel n’est plus tenable.

Beaucoup d’avocats ont mal pris cette critique parce que les abus commis par une minorité sont imputés à la majorité. C’est aussi ce que pense l’ancien sénateur Hugo Vandenberghe, à présent bâtonnier de l’Ordre des avocats néerlandophones près le parquet de Bruxelles. Le bâtonnier confirme cependant que le système pro deo n’est pas sans faille et que le contrôle des « brebis galeuses » peut être amélioré. Le bâtonnier donne l’impression que seuls les ordres peuvent effectuer ce contrôle mais il est évident qu’à l’heure actuelle, il est imparfait. De plus, il n’y a pratiquement pas de contrôle extérieur exercé par l’administration : un seul fonctionnaire s’en occuperait.

Cela fait longtemps déjà que les avocats estiment que le système pro deo doit être réformé en profondeur, notamment en ce qui concerne les conditions d’accès à cette aide juridique, le système de rémunération et l’amélioration du contrôle externe. Ils se posent des questions sur les nombreux abus constatés dans les dossiers liés à l’asile et aux étrangers, qui rapportent de nombreux points, et sur le fait que des avocats intentent sans cesse de nouvelles procédures.

La ministre est‑elle prête à revoir en profondeur le système de contrôle interne des avocats et à mettre en place un contrôle externe efficace émanant de l’administration ? La ministre est‑elle prête à revoir fondamentalement le système de rémunération, en particulier en ce qui concerne les dossiers administratifs et ceux liés aux étrangers, afin de lutter contre les abus et d’éviter que des procédures interminables se répètent pour les mêmes demandeurs d’asile ?

De heer Bart Laeremans (VB). – De wonderen zijn de wereld nog niet uit: nu wil men ook al de advocaten collectiviseren en nationaliseren! Dank u voor de primeur, mijnheer Anciaux, maar dat is een standpunt dat wij niet echt kunnen delen.

Afgelopen week nagelde strafpleiter Hans Rieder het hele pro‑Deosysteem aan de schandpaal. Hij verwijt de pro‑Deoadvocaten misbruik en ondermaatse rechtsbijstand. De vraag van pro‑Deopleiters om een hogere vergoeding is volgens hem dan ook niet aan de orde. De Standaard meldt dat het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC) in een rapport erkent dat het huidige pro‑Deosysteem niet langer houdbaar is.

Deze kritiek schoot veel advocaten in het verkeerde keelgat, omdat de misbruiken door een minderheid worden aangewreven aan een meerderheid. Dat is ook de mening van gewezen senator Hugo Vandenberghe, nu stafhouder van de Nederlandstalige Orde van Advocaten bij de Brusselse balie. Toch bevestigt de stafhouder dat het pro‑Deosysteem niet waterdicht is en dat de controle op ‘rotte appels’ beter kan. De stafhouder wekt de indruk dat deze controle enkel het werk kan zijn van de ordes zelf, maar het is duidelijk dat deze controle mank loopt. En de externe controle door de overheid is nagenoeg onbestaande. Blijkbaar is daar slechts één ambtenaar mee bezig.

Bij de advocatuur bestaat trouwens al langer het besef dat het pro‑Deosysteem moet worden herzien. Daarin begrepen zijn de herziening van de voorwaarden voor toegang tot pro‑Deorechtshulp, een herziening van het vergoedingssysteem en een verbeterde interne en externe controle. Vooral de hoge punten die men kan krijgen voor asiel- en vreemdelingendossiers en de vele misbruiken die in deze sector gemaakt worden, waarbij advocaten voor dezelfde personen altijd maar nieuwe procedures instellen, roepen indringende vragen op en roepen om een grondige hervorming.

Is de minister bereid om het interne controlesysteem van de advocatuur grondig aan te pakken en daarnaast een behoorlijke externe controle uit te bouwen vanuit de administratie? Is de minister bereid om het vergoedingssysteem ernstig te herbekijken, zeker ook wat betreft administratieve en vreemdelingendossiers, zodat misbruiken worden tegengegaan en eindeloze opeenvolgende procedures voor steeds dezelfde gelukzoekers in de toekomst vermeden worden?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – En tant que ministre de la Justice, je déplore que les journaux aient parlé d’une guerre ouverte entre avocats. Les avocats aussi partie prenante dans la grande organisation qu’est la justice. Même si, stricto sensu, ils n’en font pas partie, leurs faits et gestes ont des répercussions sur l’image de la justice. Je prépare depuis avril des propositions de réforme du système pro deo en concertation avec les ordres d’avocats. Notre objectif et triple : maintenir pour tous l’accès à l’aide juridique, philosophie qui sous‑tend le système, garantir la qualité des prestations et enfin, indemniser correctement les avocats pour leurs prestations.

En marge de la concertation avec les deux ordres, j’ai chargé l’INCC d’une étude sur la performance, les abus éventuels et les avantages et inconvénients du système pro deo actuel. Le rapport de l’INCC m’a été transmis fin septembre 2012. Les axes de ce rapport sont discutés dans un groupe de travail technique au sein du gouvernement. Notre objectif est de présenter une proposition de réforme globale et équilibrée lors du premier contrôle budgétaire de 2013.

La réforme de la valeur du point ne peut en effet être dissociée des propositions de réforme de l’aide juridique de deuxième ligne. Parmi les propositions de réformes essentielles, citons à titre d’exemples l’instauration d’un ticket‑modérateur, la limitation de l’aide de deuxième ligne aux procédures judiciaires qui dépassent un certain montant, l’optimalisation des contrôles par les bureaux d’aide juridique et des sanctions adaptées pour les avocats – la sanction est aujourd’hui draconienne dès le départ –, la suppression des présomptions d’insolvabilité et l’utilisation d’avocats à l’abonnement pour certaines matières comme le droit des étrangers ou le droit de la jeunesse.

Une réforme en profondeur du système est inévitable. Les dépenses ont sensiblement augmenté ces dernières années. Même en temps de crise, nous devons pouvoir garantir l’accès et la qualité de l’aide de deuxième ligne ainsi que la rémunération des avocats. Il est normal qu’il s’avère nécessaire d’adapter un système existant depuis des années.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Als minister van Justitie betreur ik dat in kranten wordt gesproken over een open oorlog tussen advocaten. Ook advocaten zijn stakeholders van justitie als grote organisatie. Al maken ze er strikt genomen geen deel van uit, hun doen en laten heeft wel een impact op het imago van justitie. Sinds april ben ik samen met de ordes van advocaten voorstellen aan het uitwerken om het pro‑Deosysteem te hervormen. De bedoeling is drieledig: de filosofie achter het systeem, namelijk iedereen toegang verschaffen tot rechtsbijstand, bewaren; ten tweede, de kwaliteit van de prestaties garanderen en tot slot, de advocaten billijk vergoeden voor de geleverde prestaties.

Naast het overleg met beide ordes heb ik bij het NICC een studie aangevraagd over de performantie, de mogelijke misbruiken, en de voor‑en nadelen van het huidige pro‑Deosysteem. Het verslag van het NICC werd me eind september 2012 bezorgd. De invalshoeken van dit rapport worden besproken in een technische werkgroep binnen de regering. Het is de bedoeling om een totaal, evenwichtig hervormingsvoorstel voor te leggen tegen de eerste begrotingscontrole van 2013.

De hervorming van de waarde van het punt kan immers niet los worden gezien van de hervormingsvoorstellen van de juridische tweedelijnsbijstand. Essentiële hervormingsvoorstellen die worden besproken zijn bijvoorbeeld de invoering van een remgeld, de beperking van de tweedelijnsbijstand tot rechtsvorderingen die een bepaald bedrag overschrijden, optimalisering van de controles door de bureaus van juridische bijstand en aangepaste sancties voor advocaten – op dit ogenblik is de sanctie onmiddellijk heel drastisch –, afschaffing van de vermoedens van onvermogendheid en abonnementsadvocaten voor bepaalde materies zoals vreemdelingenrecht of jeugdrecht. Die lijst is niet volledig. Het zijn slechts enkele voorbeelden van thema’s die we bespreken.

Dat er een grondige hervorming van het systeem moet komen, is evenwel duidelijk. De voorbije jaren zijn de uitgaven sterk gestegen. Ook in tijden van crisis moet de toegankelijkheid en de kwaliteit van de tweedelijnsbijstand en de vergoeding van advocaten kunnen worden gegarandeerd. Jaren na de invoering van het systeem is het normaal dat een aanpassing nodig is.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Je n’ai absolument pas plaidé pour une nationalisation. Je distingue dans les propositions de la ministre des ouvertures dans la direction d’avocats rémunérés par la collectivité et mis à la disposition des gens.

Cela dit, je suis un chaud partisan du système pro deo, ou au moins d’une forme d’assistance juridique. Notre système de sécurité sociale couvre tout, sauf l’accès au droit, ce que le pro deo corrige en partie. Je souscris aux trois principes : garantie de l’accès au droit, assurance de qualité et rémunération équitable des avocats. Ce serait effectivement triste de se livrer une guerre. Les propositions ministérielles ouvrent des pistes intéressantes et j’espère qu’elles formeront une base pour la réforme du système.

Malheureusement, voilà bientôt trente ans que j’ai prêté le serment d’avocat. À l’époque, nous étions tenus de plaider vingt dossiers pro deo durant notre triennat de stage. J’étais la poubelle du barreau. Le bâtonnier me refilait toutes les affaires dont les autres ne voulaient pas. Durant ces trois années, j’ai traité environ cinq cent affaires pro deo et trois cents concernant la jeunesse. Les avocats d’alors n’en profitaient pas pour s’enrichir. Aujourd’hui, il apparaît que le pro deo rapporte 150 000 euros à certains avocats. Cela me dérange aussi. Mon premier salaire annuel était 40 000 francs belges.

Le système du pro deo est essentiel à un bon accès à la Justice. Dans ce domaine également, le fossé entre riches et pauvres risque de se creuser. Je soutiens la volonté de la ministre de défendre le système et de le réformer, car faute de réforme, son coût deviendra prohibitif. La ministre a mon appui total.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik heb helemaal niet gepleit voor een nationalisering. In de voorstellen van de minister zie ik mogelijkheden voor advocaten die door de overheid worden betaald en ter beschikking worden gesteld.

Los daarvan ben ik een groot voorstander van het pro‑Deosysteem, of althans van het systeem van rechtshulp. In ons socialezekerheidssysteem hebben we alles aangepakt, behalve het probleem van de toegankelijkheid van het recht. Dat wordt met het pro‑Deosysteem voor een deel gecorrigeerd. De drie principes – de rechtstoegang waarborgen, de kwaliteit waarborgen en in een billijke vergoeding voorzien voor advocaten – onderschrijf ik volledig. De open oorlog is inderdaad triest. De voorstellen van de minister zijn goede denkpistes. Ik hoop dat ze een goede basis vormen voor de hervorming van het systeem.

Spijtig genoeg is het bijna dertig jaar geleden dat ik mijn eed als advocaat aflegde. Destijds moesten we twintig pro‑Deozaken doen op drie jaar stagetijd. Ik was de vuilbak van de balie. De stafhouder gaf alle zaken die de andere advocaten niet wilden aan mij. In drie jaar tijd heb ik ongeveer vijfhonderd pro‑Deozaken gedaan en driehonderd jeugdzaken. Toen werd een advocaat daar niet rijk van. Vandaag blijken sommige advocaten 150 000 euro te verdienen aan pro‑Deozaken. Dat stoort me eveneens. Mijn eerste jaarwedde bedroeg 40 000 Belgische Frank.

Het pro‑Deosysteem is heel belangrijk voor een goede rechtstoegang. Ook binnen justitie dreigt de kloof tussen wie veel en weinig geld heeft, te groeien. Ik steun de minister in haar wil om voor het systeem te vechten en het te hervormen, want indien het niet wordt hervormd, is het wellicht niet betaalbaar. De minister heeft mijn volle steun.

M. Bart Laeremans (VB). – La ministre fait référence au rapport de l’INCC. Je demande que celui‑ci soit communiqué aux parlementaires. Je tiens à évaluer les résultats de l’étude de l’INCC en connaissance de cause.

La ministre a également évoqué le problème du droit des étrangers, où les abus sont manifestement les plus nombreux. Elle a employé les termes « avocats à l’abonnement ». S’agit‑il d’un terme objectif ou d’un gros mot signifiant qu’une procédure est sans cesse engagée pour la même personne ?

De heer Bart Laeremans (VB). – Ik dank de minister voor haar antwoord. Zij verwijst naar het verslag van het NICC. Ik vraag dat dit aan de parlementsleden wordt meegedeeld, ik wens de resultaten van het onderzoek van het NICC met kennis van zaken te kunnen beoordelen.

De minister haalde ook de problematiek van het vreemdelingenrecht aan, waar manifest de meeste misbruiken bestaan. Ze gebruikte daar de term abonnementsadvocaten. Is dat een objectieve term, of is het een krachtterm bij de vaststelling dat men keer op keer voor dezelfde persoon een procedure instelt?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Pour certains litiges, on organise des adjudications auxquelles les avocats peuvent participer. Ces dossiers sont alors traités par les avocats désignés.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Daarmee bedoel ik dat er voor bepaalde geschillen aanbestedingen worden gedaan, waarop advocaten zich kunnen inschrijven. Die dossiers worden dan door de aangeduide advocaten afgehandeld.

Question orale de M. François Bellot à la ministre de la Justice sur «l’arrêté royal relatif à la détention d’armes à feu» (no 5‑770)

Mondelinge vraag van de heer François Bellot aan de minister van Justitie over «het koninklijk besluit inzake het bezit van vuurwapens» (nr. 5‑770)

M. François Bellot (MR). – La semaine dernière, nous avons voté le projet de loi portant des dispositions diverses en matière de justice et, par la même occasion, nous avons donné la possibilité au Roi d’organiser une procédure d’autorisation pour la détention des armes à feu qui, demain, ne seront plus en vente libre.

Des garanties importantes sur l’exécution de cette mesure avaient été données par le gouvernement au parlement. En effet, il était prévu qu’il suffirait pour les personnes possédant déjà de telles armes lors de l’entrée en vigueur de l’arrêté royal d’exécution, qu’elles en fassent la déclaration, à la suite de quoi elles recevraient gratuitement et quasi automatiquement une autorisation sauf si l’intéressé représentait un danger pour la sécurité publique : procédure gratuite et allégée donc.

Entre‑temps, j’ai pris connaissance du fameux projet d’arrêté royal.

Je comprends le mécontentement du secteur. Au risque de me répéter, je constate qu’une fois de plus on s’attaque aux honnêtes citoyens en se trompant incontestablement de cible : le trafic d’armes.

Je note, d’une part, que le projet d’arrêté royal ne reprend ni le caractère quasi‑automatique de l’autorisation, sauf si l’intéressé représente un danger pour la sécurité publique, ni la gratuité. Au contraire, une procédure lourde est mise en place : conditions légales d’enregistrement à remplir, titre de détention provisoire, autorisation par le gouverneur.

Je constate également, en ce qui concerne le détenteur d’armes anciennement en vente libre qui a l’intention de devenir collectionneur – et ce sera fréquent vu le nombre d’armes visées par le projet d’arrêté royal –, l’ajout de conditions par rapport à ce qui avait été annoncé au parlement : l’absence totale de la notion d’atteinte à l’ordre public. Par ailleurs, je crois comprendre qu’on impose à cette personne d’être détentrice de cinq armes de cette catégorie. Je ne vois pas très bien l’objectif de cette exigence au point de vue de la sécurité mais je suis à l’écoute d’une justification, si elle existe.

Enfin, la règle générale qui était l’enregistrement des armes anciennement en vente libre dans les deux ans de l’entrée en vigueur de l’arrêté royal, devient l’exception puisque les armes devront être enregistrées dans les trois mois.

Par rapport à l’objectif de dégager les policiers de multiples tâches administratives pour les faire circuler dans les rues et se consacrer au travail central de l’action policière, je me demande si vous êtes consciente des conséquences de ces mesures sur la charge de travail dans les zones de police. En effet, à ce jour, déjà près de 200 policiers et agents du ministère de l’Intérieur détachés dans les provinces travaillent à l’application de cette législation. On est en droit de se demander comment cet objectif sera atteint.

Pouvez‑vous garantir que les armes utilisées dans le cadre des marches folkloriques ou des reconstitutions historiques comme celles de Waterloo ne sont pas visées par le projet d’arrêté royal ? D’autant que plusieurs de ces marches ont été reconnues comme patrimoine culturel immatériel de l’Unesco.

Malgré le libellé actuel du projet d’arrêté royal, j’espère que, comme annoncé au parlement, les procédures d’autorisation et d’agrément seront bien gratuites et automatiques, sauf problème d’ordre public. En toute logique, leur renouvellement au bout de cinq ans devrait également être gratuit et automatique, sauf problème d’ordre public. Quelle est votre position quant au contenu actuel du projet d’arrêté royal ?

De heer François Bellot (MR). – Vorige week hebben we het wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreffende justitie aangenomen en bij diezelfde gelegenheid hebben we de Koning de mogelijkheid gegeven een toelatingsprocedure uit te werken voor het bezit van vuurwapens die in de toekomst niet meer vrij mogen worden verkocht.

De regering had het parlement belangrijke garanties gegeven over de uitvoering van die maatregel. Personen die op het moment van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit reeds dergelijke wapens bezaten, zouden enkel een aangifte moeten doen, waarna ze gratis en bijna automatisch een vergunning zouden krijgen, behalve als de belanghebbende een gevaar betekent voor de openbare veiligheid, met andere woorden: een kosteloze en gemakkelijker procedure.

Intussen heb ik kennisgenomen van dat bewuste koninklijk besluit.

Ik begrijp het ongenoegen van de sector. Ik stel immers eens te meer vast dat eerlijke burgers worden aangepakt in plaats van de wapenhandel.

Het vrijwel automatische karakter van de toelating noch de kosteloosheid zijn in het ontwerp van koninklijk besluit opgenomen. Integendeel, er wordt een zware procedure ingevoerd: wettelijke registratievoorwaarden, voorlopige bezitstitel, toelating van de gouverneur.

De houder van wapens die voorheen vrij mochten worden verkocht, en die de intentie heeft verzamelaar te worden – er zullen er veel zijn gezien het aantal wapens dat door het ontwerp van koninklijk besluit wordt beoogd – moet aan nieuwe voorwaarden voldoen: de volledige afwezigheid van elke notie inzake de aantasting van de openbare orde. Ik meen overigens te begrijpen dat aan die persoon wordt opgelegd vijf wapens van die categorie te bezitten. Ik begrijp niet goed wat de bedoeling is van die vereiste, maar ik ben bereid naar de rechtvaardiging ervan te luisteren, als die er is.

De algemene regel dat wapens die voorheen vrij te koop waren, binnen de twee jaar na de inwerkingtreding van het koninklijk besluit moesten worden geregistreerd, wordt de uitzondering aangezien de wapens binnen de drie maanden zullen moeten worden geregistreerd.

Het is de bedoeling dat politieagenten minder administratieve taken moeten uitvoeren zodat ze de straat op kunnen om zich aan hun hoofdtaak te wijden. Ik vraag me af of de minister beseft welke consequenties die maatregelen zullen hebben op de werklast in de politiezones. De administratie met betrekking tot de wapenwetgeving vergt immers al bijna 200 politieagenten en ambtenaren van de FOD Binnenlandse Zaken die naar de provincies zijn gedetacheerd. We kunnen ons terecht afvragen hoe die doelstelling om meer politieagenten op straat te hebben, zal worden bereikt.

Kan de minister garanderen dat de wapens die worden gebruikt bij bijvoorbeeld een historische reconstructie van Waterloo niet door het koninklijk besluit worden beoogd? Verschillende van die optochten werden trouwens door de Unesco erkend als immaterieel cultureel erfgoed.

Ondanks de huidige bewoordingen van het koninklijk besluit hoop ik dat, zoals aangekondigd aan het parlement, de toelatingsprocedures wel degelijk gratis en automatisch zullen zijn, behalve bij een probleem van openbare orde. Logischerwijze zou de vernieuwing van de vergunning na vijf jaar eveneens gratis en automatisch moeten zijn, behalve bij een probleem van openbare orde. Wat is het standpunt van de minister over het huidige ontwerp van koninklijk besluit?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Les armes portées par les marcheurs folkloriques et la plupart de celles utilisées lors de reconstitutions historiques sont en vente libre et le resteront.

Des dispositions spécifiques ont été insérées dans l’arrêté royal sur les armes en vente libre, en 1995 pour les marcheurs et en 2007, pour les associations qui s’occupent d’autres activités folkloriques ainsi que de reconstitutions historiques ; ces dispositions ne seront pas modifiées.

La gratuité demandée dans le cadre de la régularisation des armes HFD – les armes à feu d’intérêt historique, folklorique ou décoratif – est prévue dans l’article 17 de la loi sur les armes. Il est inutile de répéter dans un arrêté d’exécution ce qui figure déjà dans la loi. Ce sera également précisé dans la circulaire qui sera publiée conjointement à l’arrêté royal.

Les régularisations seront gratuites et quasi‑automatiques : les demandeurs se rendront au commissariat de police pour montrer leurs armes. La police vérifiera que les armes ne sont pas signalées et que l’intéressé est majeur et ne pose pas de problème d’ordre public. Elle transmettra la demande au gouverneur et délivrera une autorisation provisoire. S’il n’y a pas de risque pour l’ordre public, le gouverneur délivrera l’autorisation, sans autres conditions ; cela vaut également pour les contrôles ultérieurs, qui toutefois ne seront pas gratuits.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – De wapens die gedragen worden in folkloristische optochten en de meeste van de wapens die worden gebruikt bij historische reconstructies zijn vrij verkrijgbaar en zullen dat blijven.

Er werden specifieke bepalingen in het koninklijk besluit op de vrij verkrijgbare wapens ingevoegd: in 1995 voor de optochten en in 2007 voor de verenigingen die zich bezighouden met andere folkloristische activiteiten en met historische reconstructies. Die bepalingen worden niet gewijzigd.

De kosteloosheid in het kader van de regularisatie van de HFD‑wapens – de vuurwapens met een historische, folkloristische of decoratieve waarde – is opgenomen in artikel 17 van de wapenwet. Het is nutteloos in een uitvoeringsbesluit te herhalen wat reeds in de wet staat. Het zal eveneens worden gepreciseerd in de rondzendbrief die samen met het koninklijk besluit wordt gepubliceerd.

De regularisaties zullen gratis en vrijwel automatisch zijn: de aanvragers begeven zich naar het politiecommissariaat om hun wapens te tonen. De politie gaat na of de wapens niet gesignaleerd zijn en of de betrokkene meerderjarig is en geen probleem van openbare orde oplevert. Het politiecommissariaat stuurt de aanvraag naar de gouverneur en geeft een voorlopige vergunning af. Als er geen gevaar is voor de openbare orde, geeft de gouverneur de vergunning af, zonder andere voorwaarden. Dat geldt eveneens voor latere controles, die evenwel niet gratis zullen zijn.

M. François Bellot (MR). – Je remercie la ministre pour ces précisions ; je crois cependant que le choix fait par le gouvernement nécessitera de gros moyens policiers.

De heer François Bellot (MR). – Ik dank de minister voor de verduidelijkingen. Ik meen evenwel dat de procedure waarvoor de regering heeft gekozen, uitgebreide politiemiddelen zal vergen.

Question orale de Mme Olga Zrihen au vice‑premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «la suppression de bureaux du Service public fédéral Finances» (no 5‑756)

Mondelinge vraag van mevrouw Olga Zrihen aan de vice‑eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de sluiting van kantoren van de Federale Overheidsdienst Financiën» (nr. 5‑756)

Mme la présidente. – M. Hendrik Bogaert, secrétaire d’État à la Fonction publique et à la Modernisation des Services publics, répondra.

De voorzitster. – De heer Hendrik Bogaert, staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten, antwoordt.

Mme Olga Zrihen (PS). – En mai de cette année, le ministre a présenté aux parlementaires son projet de plan d’infrastructure Horizon‑2015‑SPF Finances.

Pour rappel, à la suite de la grogne persistante au SPF Finances et au préavis d’action déposé par le front commun syndical, les parlementaires PS, soucieux d’améliorer la qualité du service au public, vous avaient fait part de leurs inquiétudes qui portaient à la fois sur le manque de concertation et de dialogue avec les organisations syndicales, le flou dans les critères relatifs à la suppression de nombreux services décentralisés, le déficit d’informations sur la carrière des agents et les procédures d’affectation des agents, l’augmentation des coûts de transport pour les agents ou encore le risque de perte de services de proximité pour les usagers.

À cette occasion, les syndicats avaient d’ailleurs été reçus au parlement pour partager leur analyse du projet de réforme en cours. Le ministre avait confirmé sa volonté de transparence et d’ouverture à la discussion concernant la suppression de certains sites.

Le 12 septembre 2012, les syndicats ont dénoncé en front commun le manque de concertation. Selon certaines sources, la suppression de bureaux, notamment celui de Fosses‑la‑Ville, a été annoncée sans être véritablement négociée.

Une réforme de cette ampleur ne réussit jamais si l’on n’y associe pas les travailleurs.

Quel est l’état d’avancement de ce dossier depuis le mois de mai 2012, sur le plan de la concertation sociale et de la suppression des bureaux ?

Mevrouw Olga Zrihen (PS). – In mei van dit jaar stelde de minister aan het parlement zijn ontwerp van Infrastructuurplan Horizon 2015‑FOD Financiën voor.

Na het ongenoegen bij de FOD Financiën en de aanzegging van acties door het gemeenschappelijk vakbondsfront hebben de PS‑parlementsleden u, met het oog op een verbetering van de dienstverlening, hun bekommernissen voorgelegd. Het gaat zowel over het gebrek aan overleg en dialoog met de vakbonden als over de vaagheid van de criteria voor het afschaffen van veel gedecentraliseerde diensten, het ontbreken van voldoende informatie over de loopbanen en de procedures voor de aanstelling van het personeel, de hogere vervoerskosten voor de personeelsleden of de vermindering van het aanbod van diensten aan het publiek.

De vakbonden werden in het parlement ontvangen om hun mening te geven over de hervormingsvoorstellen. De minister bevestigde dat hij transparant te werk wil gaan en dat hij bereid is de sluiting van bepaalde vestigingen met hen te bespreken.

Op 12 september 2012 hekelde het gemeenschappelijk vakbondsfront het gebrek aan overleg. Volgens sommige bronnen werd de sluiting van sommige kantoren, met name dat van Fosses‑la‑Ville, aangekondigd zonder dat daarover was onderhandeld.

Een hervorming van die omvang kan niet slagen als de werknemers daar niet bij betrokken worden.

Wat is de stand van zaken in dit dossier wat betreft het sociaal overleg en de sluiting van kantoren?

M. Hendrik Bogaert, secrétaire d’État à la Fonction publique et à la Modernisation des Services publics. – Depuis mai 2012, différentes actions ont été entreprises au SPF Finances afin d’optimaliser le nombre et la répartition géographique des bureaux du SPF. Immédiatement après la présentation à la commission des Finances du 21 mai 2012, il a été demandé aux syndicats, le 22 mai 2012, d’exprimer leur demande. Vu la technicité de cette matière, les organisations syndicales ont demandé une période de réflexion de deux semaines. Aucune réponse n’ayant été donnée au terme de cette période, la direction a organisé un dialogue avec chaque organisation en bilatéral. Chaque syndicat, NUOD‑UNSP, ACV‑CSC, ACOD‑CGSP et VSOA‑SLFP, a déposé une note technique distincte, et leur délégation a été entendue par le directeur du service d’encadrement logistique et le directeur P&O les 18 et 19 juin 2012.

Une note de synthèse a ensuite été rédigée pour le Comité de direction du SPF. Cette note suggère de conserver des bâtiments qui devaient être supprimés. Chaque administration générale a réexaminé son plan durant la période d’été et a identifié et validé son choix de « bâtiments supprimés à conserver ».

En septembre, une synthèse « projet de deuxième adaptation du plan infra » a été rédigée et discutée en comité de direction. Entre‑temps, les négociations syndicales ont démarré, et les listes des données sur le nombre de fonctions disponibles dans les localisations retenues ont été rédigées pour l’ensemble du SPF Finances, en tenant compte des départs naturels à l’horizon 2015.

Après vérifications supplémentaires, la liste « deuxième adaptation » a encore été revue. En Wallonie, neuf localisations supplémentaires ont été retenues ; trois localisations où le SPF Finances était déjà présent sont retenues et gagnent en importance ; elles accueilleront des services supplémentaires, ce qui implique une décentralisation accrue. Une autre localisation sera globalement maintenue par le SPF Finances, mais sera délaissée par d’autres services.

En Flandre, quatre localisations supplémentaires ont été retenues ; quatre localisations où le SPF Finances était déjà présent sont retenues et gagnent en importance ; elles accueilleront aussi des services supplémentaires, ce qui implique une décentralisation accrue. Six localisations seront globalement maintenues par le SPF Finances mais plusieurs services la délaisseront. Les listes seront définitivement établies le 21 décembre 2012 et seront disponibles sur l’intranet du SPF Finances. Une synthèse sera également communiquée sur le site internet du département.

De heer Hendrik Bogaert, staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten. – Sedert mei 2012 werd bij de FOD Financiën geprobeerd om het aantal en de geografische spreiding van de kantoren te optimaliseren. Meteen na de voorstelling van de hervorming op 21 mei 2012 in de commissie voor de Financiën werd op 22 mei aan de vakbonden gevraagd om hun verzuchtingen bekend te maken. Aangezien het om een technische materie gaat, vroegen de vakbonden twee weken bedenktijd. Toen na afloop van die periode geen antwoord werd ontvangen, startte de directie bilaterale gesprekken op met elke organisatie. Elke vakbond, NUOD‑UNSP, ACV‑CSC, ACOD‑CGSP en VSOA‑SLFP, heeft een afzonderlijke technische nota ingediend en hun delegatie werd gehoord door de directeur van de stafdienst Logistiek en de directeur P&O op 18 en 19 juni 2012.

Vervolgens werd een synthesenota opgesteld voor het directiecomité van de FOD. Deze nota stelt voor om gebouwen te behouden waarvan de sluiting was gepland. Elke algemene administratie heeft haar plannen tijdens de zomerperiode opnieuw bestudeerd en de keuze om gebouwen, waarvan de sluiting gepland was, al dan niet te behouden, overwogen en beslecht.

In september werd in het directiecomité een ontwerp van tweede aanpassing van het infrastructuurplan besproken en opgesteld. Intussen zijn de onderhandelingen met de vakbonden gestart en werden voor heel de FOD Financiën de lijsten opgemaakt met de gegevens over het aantal beschikbare arbeidsplaatsen in de behouden locaties, rekening houdend met de natuurlijke afvloeiing tegen 2015.

De lijst van de tweede aanpassing werd vervolgens nogmaals herzien. In Wallonië worden negen extra locaties behouden; drie locaties waar de FOD Financiën al aanwezig was, blijven bestaan en worden belangrijker. Er zullen bijkomende diensten in ondergebracht worden, wat zal leiden tot een grotere decentralisatie. Een andere locatie zal behouden blijven voor de FOD Financiën, maar de andere diensten zullen er vertrekken.

In Vlaanderen worden vier extra locaties behouden; vier locaties waar de FOD Financiën al aanwezig was, blijven bestaan en worden belangrijker. Er zullen bijkomende diensten in ondergebracht worden, wat zal leiden tot een grotere decentralisatie. Zes locaties zullen behouden blijven voor de FOD Financiën, maar de andere diensten zullen er vertrekken. De lijsten zullen definitief opgesteld worden op 21 december 2012 en zullen te zien zijn op het intranet van de FOD Financiën. Een synthese zal ook beschikbaar zijn op de internetsite van het departement.

Mme Olga Zrihen (PS). – Si toutes les concertations ont eu lieu et si le listing qui sera publié sur l’intranet le 21 décembre 2012 correspond au résultat de la concertation et aux besoins, on ne peut que s’en réjouir. On peut toutefois être en même temps quelque peu désolé d’avoir dû utiliser ce type de moyen alors que la concertation sociale est l’un des atouts majeurs de notre travail. Elle aurait pu être privilégiée davantage dès le départ. Quoi qu’il en soit, nous attendons avec impatience la liste du 21 décembre 2012 pour voir ce qu’il en est et peut‑être se réjouir que le SPF Finances accepte enfin de tenir compte des besoins des travailleurs et des régions.

Mevrouw Olga Zrihen (PS). – Als het overleg heeft plaatsgehad en als de lijst die op 21 december 2012 op het internet zal worden gepubliceerd, overeenstemt met het resultaat van de onderhandeling en met de noden, kunnen we dat enkel toejuichen. Het is misschien enigszins jammer dat het zo gelopen is, vermits sociaal overleg één van de hoekstenen is van onze arbeidsorganisatie. Dat overleg had van bij het begin meer kansen moeten krijgen. We kijken hoe dan ook uit naar de lijst van 21 december 2012 om te vernemen wat het resultaat zal zijn en misschien met genoegen vast te stellen dat de FOD Financiën nu toch bereid was om rekening te houden met het personeel en met de gewesten.

Question orale de Mme Lieve Maes au secrétaire d’État à la Fonction publique et à la Modernisation des Services publics sur «la grève du zèle à Brucargo à la suite de l’introduction d’un système de travail en équipes» (no 5‑768)

Mondelinge vraag van mevrouw Lieve Maes aan de staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten over «de stiptheidacties op de vrachtluchthaven naar aanleiding van het invoeren van een ploegensysteem» (nr. 5‑768)

Mme Lieve Maes (N‑VA). – Depuis vendredi dernier, les douaniers de la division cargo de l’aéroport de Zaventem se mobilisent contre l’introduction d’un système de travail en équipes. Appliquant le règlement à la lettre, ils contrôlent chaque cargaison. De ce fait, certains avions ont décollé à vide et une partie des vols ont été détournés vers d’autres aéroports. Entre‑temps, 10 000 tonnes de marchandises seraient en souffrance.

Dans les difficultés économiques que nous traversons, c’est très regrettable. Les estimations du préjudice économique varient entre 30 et 40 millions d’euros, l’image de Brussels Airport prend un sérieux coup et les organisations patronales s’alarment.

Qu’a fait le secrétaire d’État pour expliquer le nouveau système d’équipes aux services concernés et d’où viennent les difficultés ? Depuis vendredi, qu’a‑t‑on entrepris afin de résoudre le problème ?

Mevrouw Lieve Maes (N‑VA). – Sinds vorige vrijdag voeren de douaniers op de vrachtluchthaven van Zaventem actie tegen de invoering van een ploegenstelsel in hun dienst. De douaniers werken volgens het boekje en controleren elke vracht. Hierdoor vertrokken een aantal vliegtuigen zonder lading en werd ook al een deel van de vluchten omgeleid naar andere luchthavens. Ondertussen zou al 10 000 ton goederen op transport wachten.

In deze economische barre tijden is dat een zeer slechte zaak. De economische schade wordt geraamd op 30 à 40 miljoen euro, het imago van Brussels Airport krijgt een zeer grote deuk en het bedrijfsleven en de werkgeversorganisaties trekken ook aan de alarmbel.

Wat heeft de staatssecretaris gedaan om het nieuwe ploegenstelsel aan de betrokken diensten uit te leggen en waar is het misgegaan? Wat is er sinds vrijdag gedaan om het probleem op te lossen?

M. Hendrik Bogaert, secrétaire d’État à la Fonction publique et à la Modernisation des Services publics. – Je déplore comme vous cette grève du zèle et le préjudice économique qui en est résulté. Je ne peux confirmer le montant évoqué, mais les dommages économiques sont manifestes, de même que la perte de réputation.

Nous avons discuté durant quatre mois d’un système d’équipes avec les syndicats. Ceux‑ci confondent fréquemment concertation et droit de veto, deux notions différentes. J’ai souvent l’impression que les syndicats parlent d’absence de dialogue social parce qu’ils n’ont pas obtenu ce qu’ils voulaient. Le Comité B a débattu à quatre ou cinq reprises de la décision prise par le Conseil des ministres. Je comprends la déception des agents qui travaillent jusqu’à 80 heures hebdomadaires et touchent de ce fait des primes appréciables.

Nos ports et nos aéroports ont besoin d’un régime en continu, comme à Rotterdam et dans les ports français. J’ai instauré ce système pour aider les ports d’Anvers, de Gand et de Zeebrugge, car ces atouts de compétitivité doivent être davantage et mieux exploités. On pourra ainsi engager 385 douaniers supplémentaires. Non contenter de dégraisser l’État, j’essaie aussi de le rendre plus performant.

On a donc négocié, sans parvenir à un protocole d’accord avec les syndicats. J’en ai fait part au Conseil des ministres. Dans une démocratie, le parlement délègue des pouvoirs au gouvernement, et le Conseil des ministres a donc pris une décision.

Votre question m’a incité à faire le point. Dans le domaine de l’administration, j’ai déjà proposé une vingtaine de réformes, dont douze ont abouti à l’adoption d’un protocole d’accord par le SLFP, onze par la FSCSP et dix par la CGSP. Je crois toutefois que, même en cas de divergence avec les syndicats, je dois mettre en œuvre certaines réformes. C’est le cas du système d’équipes dont nous parlons ici. Si on devait toujours attendre que le consensus se fasse, les syndicats pourraient opposer leur veto à toute réforme. Rien ne se passerait dans notre pays, alors que bien de choses doivent changer, y compris dans les services publics.

L’administrateur général des Douanes et Accises et le directeur P&O du SPF Finances sont allés discuter lundi à Zaventem, mercredi à Bierset et jeudi à Anvers. Des sessions suivront les 3, 4, 7 et 8 janvier à Gosselies, Gand, Ostende et Zeebrugge. Mon cabinet continuera à suivre la situation durant toute cette période.

De heer Hendrik Bogaert, staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten. – Ook ik betreur de stiptheidsacties en de economische schade die daaruit is voortgevloeid. Ik kan het geciteerde bedrag niet bevestigen, maar er is duidelijk economische en reputatieschade veroorzaakt.

Over het geplande ploegensysteem hebben we vier maanden onderhandeld met de vakbonden. De vakbonden verwarren vaak sociale dialoog en vetorecht, terwijl er toch een verschil tussen beide zaken is. Ik heb vaak de indruk dat de vakbonden zeggen dat er geen sociale dialoog werd gevoerd omdat ze geen gelijk gekregen hebben. De beslissing die de regering op de Ministerraad heeft genomen, werd wel vier tot vijfmaal besproken in het Comité B. Ik begrijp de ontgoocheling van personeelsleden die tot 80 uur per week werken en daar mooie premies voor krijgen.

Wij hebben in onze havens en luchthavens een vierentwintigurensysteem nodig, zoals dat bestaat in Rotterdam en in de Franse havens. Ik heb dat systeem ingevoerd om de havens van Antwerpen, Gent en Zeebrugge te helpen. De havens zijn immers een competitief wapen dat we meer en beter moeten uitspelen. Daardoor kunnen 385 extra douaniers in dienst worden genomen. Ik ontvet dus niet alleen de Staat, ik probeer hem ook meer weerbaarheid te geven.

Over het nieuwe stelsel zijn dus sociale onderhandelingen gevoerd, maar er was geen protocolakkoord met de vakbonden mogelijk. Ik heb dat in de Ministerraad gemeld. In een democratie delegeert het Parlement macht aan de regering en dus hebben we in de Ministerraad een beslissing genomen.

Naar aanleiding van uw vraag heb ik enige opzoekingen gedaan. Ik heb tot nu toe een twintigtal hervormingsprojecten voorgesteld op het vlak van de administratie. Van die twintig projecten hebben er twaalf aanleiding gegeven tot de goedkeuring van een protocolakkoord door de VSOA, elf door de FCSOD en een tiental door de ACOD. Ik ben evenwel van mening dat, ook al bestaat er een meningsverschil met de vakbonden, ik toch bepaalde hervormingen moet doorvoeren. Dat heb ik ook gedaan in het kader van het bewuste ploegensysteem. Als ik altijd moet wachten op een akkoord, dan hebben de vakbonden de facto een vetorecht voor elke hervorming. Dan zou in ons land niets mogelijk zijn, terwijl er, ook bij de overheidsdiensten, toch nog heel wat moet veranderen.

De administrateur‑generaal van de Administratie der douane en accijnzen is samen met de directeur P&O van de FOD Financiën maandag in Zaventem gaan praten, woensdag in Bierset en donderdag in Antwerpen. Op 3, 4, 7 en 8 januari 2013 volgen nog sessies in Gosselies, Gent, Oostende en Zeebrugge. Gedurende die hele periode blijft mijn kabinet de situatie op de voet volgen.

Mme Lieve Maes (N‑VA). – Je remercie le ministre pour sa réponse détaillée. Mon intention n’était nullement de critiquer le projet, car j’estime également que l’aéroport doit être opérationnel 24 heures sur 24 et 7 jours sur 7.

J’ai lu dans la presse que M. Colpin avait mené des pourparlers, sans toutefois convaincre les intéressés de la nécessité du nouveau système. Mais je n’ai rien lu sur les nombreux contacts pris par le ministre. Je suppose que la communication est perfectible. Les dommages subis par la région et par le pays en raison de cette action sont vraiment fâcheux.

Mevrouw Lieve Maes (N‑VA). – Ik dank de minister voor het uitvoerige antwoord. Het lag helemaal niet in mijn bedoeling het plan af te keuren, want ik ben het ermee eens dat de luchthaven 24 uur per dag en zeven dagen per week moet kunnen draaien.

Ik heb ook in de krant gelezen dat de heer Colpin gesprekken heeft gevoerd, maar hij heeft de betrokkenen toch niet kunnen overtuigen van de noodzaak van het nieuwe systeem. Maar ik heb niets gelezen over de veelvuldige contacten van de minister. Ik veronderstel dat op het vlak van communicatie nog een en ander moet verbeteren. De schade die de streek en het land lijden door deze actie, zijn echt te betreuren.

M. Hendrik Bogaert, secrétaire d’Etat à la Fonction publique et à la Modernisation des Services publics. – Pour un ministre ou un secrétaire d’État, il est parfois indiqué de travailler dans l’ombre afin de ne pas susciter de faux espoirs. Quoi qu’il en soit, nous devons agir. J’ai d’ailleurs dit au Comité B que, le cas échéant, je peux me libérer sur‑le‑champ. Il reste et restera toujours une marge de négociation.

De heer Hendrik Bogaert, staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten. – Het is niet altijd verstandig om als staatssecretaris of minister telkens ogenblikkelijk in de publiciteit te komen. Dat schept verwachtingen die we niet altijd kunnen inlossen. Dat neemt evenwel niet weg dat we in actie moeten treden. Overigens heb ik het comité B meegedeeld dat ik mij, indien nodig, onmiddellijk kan vrijmaken. Er is alleszins voldoende ruimte voor overleg en die zal er altijd zijn.

Mme la présidente. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

La prochaine séance aura lieu le vendredi 21 décembre à 10 h.

De voorzitster. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op vrijdag 21 december om 10 uur.

(La séance est levée à 17 h 20.)

(De vergadering wordt gesloten om 17.20 uur.)

Excusés

Berichten van verhindering

M. Ceder, pour raison de santé, M. Cheron, pour d’autres devoirs, demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

Afwezig met bericht van verhindering: de heer Ceder, om gezondheidsredenen, de heer Cheron, wegens andere plichten.

  Pris pour information.

  Voor kennisgeving aangenomen.

Annexe

Bijlage

 

 

Votes nominatifs

Naamstemmingen

 

Vote no 1

Stemming 1

 

Présents : 53
Pour : 50
Contre : 2
Abstentions : 1

Aanwezig: 53
Voor: 50
Tegen: 2
Onthoudingen: 1

 

Pour

Voor

 

Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Cindy Franssen, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Christie Morreale, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Danny Pieters, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Louis Siquet, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Cécile Thibaut, Bart Tommelein, Rik Torfs, Karl Vanlouwe, Yoeri Vastersavendts, Sabine Vermeulen, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

 

Contre

Tegen

 

Yves Buysse, Bart Laeremans.

 

Abstentions

Onthoudingen

 

Huub Broers.