5‑80

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2012‑2013

Séances plénières

Lundi 26 novembre 2012

Séance de l’après‑midi

5‑80

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2012‑2013

Plenaire vergaderingen

Maandag 26 november 2012

Namiddagvergadering

Annales

Handelingen

Sommaire

Inhoudsopgave

Discussion de la déclaration du gouvernement 4

Projet de loi portant assentiment au Protocole modifiant l’Accord du 9 février 1994 relatif à la perception d’un droit d’usage pour l’utilisation de certaines routes par des véhicules utilitaires lourds, aux fins de satisfaire à la directive 2006/38/CE du Parlement européen et du Conseil du 17 mai 2006 modifiant la directive 1999/62/CE relative à la taxation des poids lourds pour l’utilisation de certaines infrastructures et de convenir, entre les Gouvernements du Royaume de Belgique, du Royaume du Danemark, de la République fédérale d’Allemagne, du Grand‑Duché de Luxembourg, du Royaume des Pays‑Bas et du Royaume de Suède, de l’introduction d’un système de “paperless vignette” dans leur système commun pour la perception du droit d’usage, fait à Bruxelles le 21 octobre 2010, et modifiant les articles 3, 9, 10, 11 et 12 de la loi du 27 décembre 1994 portant assentiment de l’accord précité et instaurant une Eurovignette, conformément à la directive 93/89/CEE du Conseil des Communautés européennes du 25 octobre 1993 (Doc. 5‑1709) 48

Discussion générale. 48

Discussion des articles. 48

Projet de loi spéciale modifiant la matière imposable visée à l’article 3 de la loi du 27 décembre 1994 portant assentiment à l’accord relatif à la perception d’un droit d’usage pour l’utilisation de certaines routes par des véhicules utilitaires lourds, signé à Bruxelles le 9 février 1994, entre les Gouvernements du Royaume de Belgique, du Royaume du Danemark, de la République fédérale d’Allemagne, du Grand‑Duché de Luxembourg et du Royaume des Pays‑Bas et instaurant une Eurovignette, conformément à la directive 93/89/CEE du Conseil des Communautés européennes du 25 octobre 1993 (Doc. 5‑1710) 49

Discussion générale. 49

Discussion des articles. 49

Projet de loi modifiant la loi du 21 décembre 2009 relative au statut des établissements de paiement, à l’accès à l’activité de prestataire de services de paiement et à l’accès aux systèmes de paiement et d’autres législations dans la mesure où elles sont relatives au statut des établissements de paiement, des établissements de monnaie électronique et des associations de crédit du réseau du Crédit professionnel (Doc. 5‑1841) (Procédure d’évocation) 50

Projet de loi modifiant la loi du 22 février 1998 fixant le statut organique de la Banque Nationale de Belgique (Doc. 5‑1842) 50

Discussion générale. 50

Discussion des articles du projet de loi modifiant la loi du 21 décembre 2009 relative au statut des établissements de paiement, à l’accès à l’activité de prestataire de services de paiement et à l’accès aux systèmes de paiement et d’autres législations dans la mesure où elles sont relatives au statut des établissements de paiement, des établissements de monnaie électronique et des associations de crédit du réseau du Crédit professionnel (Doc. 5‑1841) (Procédure d’évocation) 53

Discussion des articles du projet de loi modifiant la loi du 22 février 1998 fixant le statut organique de la Banque Nationale de Belgique (Doc. 5‑1842) 53

Proposition de résolution relative à la position de la Belgique concernant l’augmentation massive des accises françaises sur la bière (Doc. 5‑1836) 54

Discussion. 54

Décès d’un ancien sénateur 57

Prise en considération de propositions. 57

Votes. 58

Projet de loi portant assentiment au Protocole modifiant l’Accord du 9 février 1994 relatif à la perception d’un droit d’usage pour l’utilisation de certaines routes par des véhicules utilitaires lourds, aux fins de satisfaire à la directive 2006/38/CE du Parlement européen et du Conseil du 17 mai 2006 modifiant la directive 1999/62/CE relative à la taxation des poids lourds pour l’utilisation de certaines infrastructures et de convenir, entre les Gouvernements du Royaume de Belgique, du Royaume du Danemark, de la République fédérale d’Allemagne, du Grand‑Duché de Luxembourg, du Royaume des Pays‑Bas et du Royaume de Suède, de l’introduction d’un système de “paperless vignette” dans leur système commun pour la perception du droit d’usage, fait à Bruxelles le 21 octobre 2010, et modifiant les articles 3, 9, 10, 11 et 12 de la loi du 27 décembre 1994 portant assentiment de l’accord précité et instaurant une Eurovignette, conformément à la directive 93/89/CEE du Conseil des Communautés européennes du 25 octobre 1993 (Doc. 5‑1709) 58

Projet de loi modifiant la loi du 21 décembre 2009 relative au statut des établissements de paiement, à l’accès à l’activité de prestataire de services de paiement et à l’accès aux systèmes de paiement et d’autres législations dans la mesure où elles sont relatives au statut des établissements de paiement, des établissements de monnaie électronique et des associations de crédit du réseau du Crédit professionnel (Doc. 5‑1841) (Procédure d’évocation) 58

Projet de loi modifiant la loi du 22 février 1998 fixant le statut organique de la Banque Nationale de Belgique (Doc. 5‑1842) 59

Proposition de résolution relative à la position de la Belgique concernant l’augmentation massive des accises françaises sur la bière (Doc. 5‑1836) 59

Projet de loi spéciale modifiant la matière imposable visée à l’article 3 de la loi du 27 décembre 1994 portant assentiment à l’accord relatif à la perception d’un droit d’usage pour l’utilisation de certaines routes par des véhicules utilitaires lourds, signé à Bruxelles le 9 février 1994, entre les Gouvernements du Royaume de Belgique, du Royaume du Danemark, de la République fédérale d’Allemagne, du Grand‑Duché de Luxembourg et du Royaume des Pays‑Bas et instaurant une Eurovignette, conformément à la directive 93/89/CEE du Conseil des Communautés européennes du 25 octobre 1993 (Doc. 5‑1710) 59

Ordre des travaux. 60

Excusés. 60

Annexe. 61

Votes nominatifs. 61

Propositions prises en considération. 62

Composition de commissions. 63

Évocation. 64

Non‑évocation. 65

Messages de la Chambre. 65

Dépôt de projets de loi 66

Cour constitutionnelle – Arrêts. 66

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles. 67

Cour constitutionnelle – Recours. 68

Caisse des dépôts et consignations. 68

 

Bespreking van de verklaring van de regering. 5

Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol tot wijziging van het Verdrag van 9 februari 1994 inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, teneinde te voldoen aan richtlijn 2006/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 tot wijziging van richtlijn 1999/62/EG betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen en de introductie overeen te komen tussen de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden voor een papierloos vignetsysteem in hun gemeenschappelijk stelsel voor de heffing van het gebruiksrecht, gedaan te Brussel op 21 oktober 2010, en tot wijziging van de artikelen 3, 9, 10, 11 en 12 van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van voormeld verdrag en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 (Stuk 5‑1709) 49

Algemene bespreking. 49

Artikelsgewijze bespreking. 49

Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van de belastbare materie bepaald in artikel 3 van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 (Stuk 5‑1710) 50

Algemene bespreking. 50

Artikelsgewijze bespreking. 50

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen, en van andere wetgeving die betrekking heeft op het statuut van de betalingsinstellingen, van de instellingen voor elektronisch geld en van de kredietverenigingen uit het net van het Beroepskrediet (Stuk 5‑1841) (Evocatieprocedure) 51

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België (Stuk 5‑1842) 51

Algemene bespreking. 51

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen, en van andere wetgeving die betrekking heeft op het statuut van de betalingsinstellingen, van de instellingen voor elektronisch geld en van de kredietverenigingen uit het net van het Beroepskrediet (Stuk 5‑1841) (Evocatieprocedure) 54

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België (Stuk 5‑1842) 54

Voorstel van resolutie betreffende het Belgisch standpunt over de zware Franse accijnsverhoging voor bier (Stuk 5‑1836) 55

Bespreking. 55

Overlijden van een oud‑senator 58

Inoverwegingneming van voorstellen. 58

Stemmingen. 59

Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol tot wijziging van het Verdrag van 9 februari 1994 inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, teneinde te voldoen aan richtlijn 2006/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 tot wijziging van richtlijn 1999/62/EG betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen en de introductie overeen te komen tussen de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden voor een papierloos vignetsysteem in hun gemeenschappelijk stelsel voor de heffing van het gebruiksrecht, gedaan te Brussel op 21 oktober 2010, en tot wijziging van de artikelen 3, 9, 10, 11 en 12 van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van voormeld verdrag en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 (Stuk 5‑1709) 59

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen, en van andere wetgeving die betrekking heeft op het statuut van de betalingsinstellingen, van de instellingen voor elektronisch geld en van de kredietverenigingen uit het net van het Beroepskrediet (Stuk 5‑1841) (Evocatieprocedure) 59

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België (Stuk 5‑1842) 60

Voorstel van resolutie betreffende het Belgisch standpunt over de zware Franse accijnsverhoging voor bier (Stuk 5‑1836) 60

Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van de belastbare materie bepaald in artikel 3 van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 (Stuk 5‑1710) 60

Regeling van de werkzaamheden. 61

Berichten van verhindering. 61

Bijlage. 62

Naamstemmingen. 62

In overweging genomen voorstellen. 63

Samenstelling van commissies. 64

Evocatie. 65

Niet‑evocatie. 66

Boodschappen van de Kamer 66

Indiening van wetsontwerpen. 67

Grondwettelijk Hof – Arresten. 67

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen. 68

Grondwettelijk Hof – Beroepen. 69

Deposito- en consignatiekas. 69

 

Présidence de Mme Sabine de Bethune

(La séance est ouverte à 14 h 05.)

Voorzitster: mevrouw Sabine de Bethune

(De vergadering wordt geopend om 14.05 uur.)

Discussion de la déclaration du gouvernement

Bespreking van de verklaring van de regering

M. Huub Broers (N‑VA). – Même si le premier ministre n’est pas parmi nous, nous pouvons sans doute nous adresser à lui par l’intermédiaire des membres du gouvernement présents aujourd’hui.

Pour préparer mon intervention, j’ai fait imprimer la déclaration de politique générale que le premier ministre a faite à la Chambre jeudi. Concernant les mesures d’assainissement, il a tenté de noyer le poisson. Honnêtement, je pensais qu’il ne s’agissait pas du bon texte car si dans la version française, il mettait toute sa conviction, la version néerlandaise lue à la Chambre était tronquée.

On s’est surtout moqué de l’épargnant flamand et de la classe moyenne, ce que démentent bien entendu dans les médias des vice‑premiers ministres et des secrétaires d’État.

Dans son allocution, le premier ministre dit littéralement : « Dans ce contexte, le gouvernement prend des décisions qui peuvent bénéficier d’un large soutien et qui visent l’intérêt général ». Permettez‑moi d’en douter au vu des réactions de ces derniers jours.

Je croyais du reste que le texte avait été écrit pour un congrès du PS à Mons où le premier ministre attise sa base en se moquant des Flamands qui, une fois de plus, devront payer la note.

Il s’agissait pourtant bel et bien de la déclaration de jeudi. Le premier ministre semble utiliser le parlement comme une tribune du PS et il suscite même des applaudissements modérés des partis flamands de la majorité.

De heer Huub Broers (N‑VA). – De eerste minister is hier niet aanwezig, maar via de aanwezige regeringsleden kunnen we ons wellicht toch tot hem richten.

Als voorbereiding op mijn toespraak heb ik de “State of the Union” van donderdag in de Kamer laten afdrukken. De premier probeerde er het budgettaire kwaadschiks te verdrinken in een totaal overzicht. Eerlijk gezegd dacht ik dat men mij het verkeerde stuk had bezorgd, want in het Frans deed hij dat vol overgave, maar in zijn bescheiden Nederlands hernam hij niet de volledige Kamerversie van de tekst. Misschien waren de passages die de premier tijdens de eerste lezing in de Kamer zichtbaar had geschrapt niet meer opgenomen.

Het was vooral ook lachen geblazen met de Vlaamse spaarder en met de middenklasse. Dat laatste wordt uiteraard door heel wat mensen tegengesproken, vooral dan door vicepremiers, ministers en staatssecretarissen in allerhande radio- en televisieprogramma’s.

In zijn toespraak zei de premier letterlijk: “In deze context zorgt de regering voor beslissingen die breed gedragen kunnen worden en die het algemeen belang voor ogen hebben.” Sta me toe om in het licht van de reacties van de jongste dagen op zijn minst te twijfelen aan het succes van die woorden. Hoe kunnen we anders het spartelend verweer van ministers, staatssecretarissen en fractieleiders in de pers verklaren de opmerkingen van niet‑politici?

Ik dacht trouwens dat de tekst geschreven was voor een PS‑congres ergens in Mons waar de premier zijn achterban opzweept door de Vlamingen uit te lachen die weer eens de rekening zullen moeten betalen. Het bleek echter effectief de beleidsverklaring van donderdag te zijn. Blijkbaar gebruikt de premier het parlement om er het beeld van een PS‑congres op te hangen en ontlokt hij daarmee zelfs een matig applaus bij de Vlaamse regeringspartijen.

M. Ludo Sannen (sp.a). – M. Broers reproche au premier ministre d’intervenir au parlement comme lors d’un congrès du PS mais lui‑même se comporte comme s’il participait à un congrès de la N‑VA.

De heer Ludo Sannen (sp.a). – De heer Broers verwijt de premier blijkbaar dat hij het parlement toespreekt als een PS‑congres, maar de manier waarop hij zijn toespraak opent, doet mij denken aan een N‑VA‑congres.

M. Huub Broers (N‑VA). – Monsieur Sannen, il y a une différence de taille. Si je devais, en tant que bourgmestre, m’adresser ainsi au conseil communal, on pourrait me faire le même reproche, mais ici je suis le représentant de la N‑VA et non le premier ministre de Belgique. Ici, je dois exprimer le point de vue de mon parti et non celui du gouvernement.

De heer Huub Broers (N‑VA). – Mijnheer Sannen, er is een groot verschil. Mocht ik als burgemeester zo spreken voor de gemeenteraad, zou me hetzelfde verwijt kunnen treffen, maar hier ben ik de vertegenwoordiger van de N‑VA en niet de premier van België. Ik moet hier het standpunt van mijn partij vertolken en niet dat van de regering.

M. Ludo Sannen (sp.a). – Sur ce point, vous avez raison. J’aimerais dès lors que vous limitiez au contenu de la déclaration.

De heer Ludo Sannen (sp.a). – Daarin hebt u gelijk. Ik zou u dan ook liever horen spreken over de inhoud. Tot nu toe deed u alleen aan sfeerschepping zoals op een partijcongres.

M. Huub Broers (N‑VA). – Ne vous faites pas de soucis !

Le premier ministre a aussi souligné que selon les calculs du Bureau du Plan, la proposition de la N‑VA de relever la TVA d’un pour cent coûterait 8000 emplois. Il a toutefois gardé le silence sur la position de son sauveur, M. Vande Lanotte, qui a répété samedi dans le Belang van Limburg, que si le produit de cette hausse de TVA était entièrement affecté à des réductions de charges sur le travail, comme le propose d’ailleurs notre pacte de croissance, cela créerait effectivement de nouveaux emplois. Je n’ai pas lu cela dans une déclaration de la N‑VA, mais bien dans une interview de M. Vande Lanotte, ministre sp.a. Le premier ministre maintient pourtant que le gouvernement fait du redressement de notre économie une priorité.

Merveilleux !

Selon nous, il faut cependant des signaux plus forts et des mesures plus énergiques. À entendre les réactions, le premier ministre pourrait un jour être désapprouvé. À peine avait‑on entendu évoquer des témoignages selon lesquels de nombreux chefs d’entreprises étaient préoccupés que ces mêmes personnes déclaraient que les mesurettes du gouvernement ne les aideraient certainement pas.

C’est pourquoi je trouve à tout le moins curieux que le gouvernement ne dise pas toute la vérité aux citoyens. Il cherche plutôt à les leurrer en utilisant des arguments dépassés. Je suis choqué qu’il taise certains points. En voici un exemple frappant : le gouvernement passe sous silence le fait que les charges imposées sont des charges supplémentaires. Ce mot est très important. En 2012, on a décidé de mesures qui entreront en vigueur en 2013. Je songe à la diminution de l’intervention de l’État fédéral dans les titres‑services, laquelle passera de 14,22 euros à 13,22 euros. Les utilisateurs devront donc payer un euro de plus par titre‑service, ce qui correspond à un gain de 110 millions d’euros pour l’État fédéral. Cette mesure frappera quelque 900 000 utilisateurs, en particulier des familles et des personnes dont l’état de santé nécessite une aide.

Le gouvernement aurait dû avoir l’honnêteté d’avertir ces personnes que les décisions récemment annoncées ne sont qu’une partie des changements qui interviendront l’an prochain. Une de mes connaissances appartenant à la classe dite moyenne, touche une pension mensuelle de 1500 euros et en raison de son état de santé, elle utilise 1500 titres‑services par an. L’augmentation du prix des titres‑services lui fera perdre un mois de revenus.

Le gouvernement doit avoir l’honnêteté de dire aux citoyens que ces mesures s’ajouteront à d’autres. Ne cachons pas la sévérité de ces mesures. Les hommes politiques qui ne disent pas la vérité m’exaspèrent.

De heer Huub Broers (N‑VA). – Maakt u zich vooral geen zorgen!

De premier heeft ook voorgelezen uit ons groeipact en erop gewezen dat de N‑VA de btw met één procent wil verhogen, wat volgens berekeningen van het Planbureau 8000 jobs zou kosten. Hij zweeg wel over het standpunt van zijn redder in nood, de heer Vande Lanotte, die zaterdag in Het Belang van Limburg herhaalde dat, als de opbrengst van die btw‑verhoging integraal wordt aangewend om de lasten op arbeid te verminderen – zoals in ons groeipact overigens wordt voorgesteld – ze wel degelijk nieuwe jobs oplevert. Dat lees ik niet in een verklaring van de N‑VA, maar wel in een interview met sp.a‑minister Vande Lanotte. Daarover zweeg de premier, zelfs in het Frans.

Hij houdt wel staande dat de regering er een prioriteit van maakt onze economie er bovenop te helpen.

Prachtig!

Volgens ons vergt dat echter wel sterker signalen en maatregelen. Aan de reacties te horen, zou de premier wel eens ongelijk kunnen krijgen. De woorden dat de alarmerende getuigenissen van bezorgde bedrijfsleiders en ondernemers legio waren, waren nog niet koud of diezelfde mensen verklaarden al dat de lichte maatregelen van de regering hen zeker niet zouden helpen.

Daarom vind ik het op zijn minst merkwaardig dat de regering niet alles vertelt aan de mensen. Ze probeert de mensen veeleer om de tuin te leiden met dode mussen en achterhaalde argumenten. Het choqueert me dat ze dingen verzwijgt en doet alsof die beleidsverklaring een totaal losstaand element is in het bestuur.

Niets is echter minder waar. Ik geef een frappant voorbeeld. Zo verzwijgt de regering dat de opgelegde lasten bijkomende lasten zijn. Dat woord is zeer belangrijk. In 2012 zijn immers al maatregelen genomen, die in 2013 ingaan. Ik denk aan het besluit inzake de verminderde tegemoetkoming voor de dienstencheques, een prijsherziening die bedoeld is om de federale tegemoetkoming te verlagen van 14,22 euro tot 13,22. De verbruikers moeten dus één euro extra betalen per cheque. De winst voor de federale overheid bedraagt ongeveer 110 miljoen euro. Dit raakt ongeveer 900 000 gebruikers, veelal gezinnen, mensen die het moeilijker hebben en vaak ook mensen met fysieke problemen die bijstand nodig hebben.

De regering had gewoon de eerlijkheid moeten hebben om dat aan die mensen ook te zeggen, hen te verwittigen dat wat nu beslist werd, niet alles is wat volgend jaar zal veranderen. Ik ken een dame die volgens de regering tot de middenklasse behoort, per maand 1500 euro pensioen ontvangt en per jaar 1500 dienstencheques nodig heeft, omdat ze fysiek niets meer kan doen. Die dame verliest een volledige maandwedde door de prijsverhoging van die dienstencheques. Voor ons hier weegt die maatregel wellicht niet zo zwaar, maar voor zulke mensen wel.

Wanneer de straks regering een verklaring aflegt, moet ze dan ook zo eerlijk zijn de mensen te zeggen dat er meer is dan de maatregelen die nu genomen worden. Maak de mensen geen halve waarheden wijs om de ernst van de maatregelen te verdoezelen. Ik erger mij mateloos aan politici die niet de waarheid vertellen.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Monsieur Broers, vous insinuez que l’on n’a pas encore évoqué dans la discussion les mesures prises il y a un an.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Mijnheer Broers, u insinueert dat in het debat nog niet werd gesproken over de maatregelen die een jaar geleden werden genomen.

M. Huub Broers (N‑VA). – Je n’ai pas dit cela.

De heer Huub Broers (N‑VA). – Dat heb ik niet gezegd.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Vous le dites bel et bien !

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Dat zegt u wel!

M. Huub Broers (N‑VA). – Ces mesures n’ont d’ailleurs pas été prises il y a un an mais en mai dernier.

De heer Huub Broers (N‑VA). – Die maatregelen werden overigens niet een jaar geleden genomen, maar in de maand mei.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Vous faites comme si le gouvernement avait passé sous silence les décisions prises à propos des titres‑services.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – U doet alsof de regering de beslissingen over de dienstencheques heeft verzwegen.

M. Huub Broers (N‑VA). – Et quand cette mesure entrera‑t‑elle en vigueur ? Le 1er janvier 2013 ! C’est en réalité à partir du 31 mars que cette mesure rapportera.

De heer Huub Broers (N‑VA). – En wanneer gaat die maatregel in? Op 1 januari 2013! Het is eigenlijk vanaf 31 maart dat de regering bespaart op die maatregel.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Le gouvernement dit très clairement que globalement, il a pris des mesures d’économies pour 18 milliards. Il s’agit en effet d’une somme colossale mais cela doit permettre à la Belgique d’être dans le peloton de tête européen et d’atteindre les objectifs budgétaires. Comment faire autrement ? Nous ne pouvons pas faire croire aux citoyens que tout est possible, que cet assainissement sera pour eux indolore. Le gouvernement l’a clairement fait savoir.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De regering zegt heel duidelijk dat in totaal voor 18 miljard euro besparingsmaatregelen werden genomen. Dit werd nog nooit ergens op amper iets meer dan één jaar gerealiseerd. Dat is inderdaad gigantisch, maar het moet ervoor zorgen dat België tot de koplopers van Europa behoort, dat we de begrotingsdoelstellingen halen. Hoe moeten we dat anders doen? We kunnen de bevolking niet geloofwaardig wijsmaken dat alles mogelijk is, dat we de grootste sanering zullen realiseren zonder dat de mensen er iets van voelen. De regering heeft dat dan ook duidelijk gezegd.

M. Huub Broers (N‑VA). – Sur ce point, vous avez raison. Je peux vous citer un exemple personnel. Il y a douze ans, lorsque je suis devenu bourgmestre d’une minuscule commune, nous avions un fonds de réserve de 27 000 francs. Nous avons travaillé très dur et nous avons à présent un fonds de réserve de 1 300 000 euros. C’est donc que l’on peut économiser plus que nécessaire grâce à des réajustements.

De heer Huub Broers (N‑VA). – Daar hebt u gelijk in. Ik kan een voorbeeld geven uit mijn eigen politieke leven. Toen ik twaalf jaar geleden in een piepkleine gemeente burgemeester werd, hadden we een reservefonds van 27 000 frank. We hebben heel hard gewerkt en hebben nu een reservefonds van 1 300 000. Men kan dus inderdaad door herschikkingen veel meer besparen dan nodig is.

M. Ludo Sannen (sp.a). – Ne soyons pas hypocrites. Le gouvernement flamand doit sabrer dans les dépenses et c’est pourquoi il a supprimé le « jobkorting », la déduction professionnelle. Les citoyens le ressentent directement.

De heer Ludo Sannen (sp.a). – Men moet niet hypocriet zijn. De Vlaamse regering moest snoeien in de uitgaven en heeft daarom de jobkorting afgeschaft. De mensen voelen dat rechtstreeks.

M. Huub Broers (N‑VA). – Pas tous.

De heer Huub Broers (N‑VA). – Niet allemaal.

M. Ludo Sannen (sp.a). – Tous les Flamands actifs le ressentent mais le gouvernement flamand a fait ce choix pour pouvoir maintenir d’autres mesures. Votre parti aussi fait de tels choix.

De heer Ludo Sannen (sp.a). – Alle werkende Vlamingen voelen dat. Maar de Vlaamse regering heeft die keuze gemaakt omdat ze andere maatregelen overeind wilde houden. Ook uw partij maakt zulke keuzes.

M. Huub Broers (N‑VA). – Bien entendu je fais des choix. Mais qu’on ne dise pas qu’ils ne seront pas douloureux. Vous ne l’avez peut‑être pas dit mais le premier ministre si. Il l’a dit à la Chambre où il a fait une allocution plus longue et différente de celle qu’il a faite ici.

De heer Huub Broers (N‑VA). – Natuurlijk maak ik keuzes. Maar vertel dan dat het niet pijn zal doen. U hebt het misschien niet gezegd, maar de premier wel. Hij heeft het in de Kamer gezegd, waar hij een andere, langere toespraak gehouden heeft dan hier.

Mme la présidente. – Écoutons M. Broers, les autres partis interviendront tout à l’heure.

De voorzitster. – Laten we naar de heer Broers luisteren. Straks komen de andere partijen aan bod.

M. Huub Broers (N‑VA). – Malgré la vive résistance de mon ami Bert, pour une fois on ne pourra pas dire que c’est la faute de la N‑VA. C’est la faute du gouvernement et des partis qui entourent le premier ministre. Peut‑être auraient‑ils mieux fait de prêter un peu attention aux propositions de nos spécialistes.

J’ai énormément appris ces derniers jours. J’ai appris que des professeurs de sciences administratives et de fiscalité, spécialistes en matière budgétaire, n’y connaissent rien, que les économistes sont tous des idiots, que les syndicats et leur base sont encore plus bêtes, si c’est possible, que les employeurs sont corrompus ou sont de grands égoïstes.

Bert a déclaré à un journal du dimanche que les patrons comme les syndicats sont des individualistes. Il faut cesser de les insulter car ils doivent participer aux négociations pour obtenir des résultats. Heureusement, l’une des organisations patronales a invité les syndicats dimanche à la télévision à rechercher ensemble des solutions parce qu’apparemment ni l’un ni l’autre n’attendent grand‑chose du gouvernement.

De telles déclarations à propos des patrons ne plairont sans doute pas fort aux libéraux. Je ne suis pas libéral mais cela ne présage rien de bon pour le budget 2014, du moins si la probable nouvelle présidente de l’Open VLD tient parole.

De heer Huub Broers (N‑VA). – Ondanks het heftige verweer van mijn goede vriend Bert, kan men voor een keer niet zeggen dat het de schuld van de N‑VA is. Het is de schuld van de regering zelf en van de partijen die de premier omringden en niets anders deden dan sprokkeltjes verzamelen. Misschien hadden ze beter wat aandacht geschonken aan de voorstellen van onze specialisten.

De voorbije dagen heb ik zeer veel geleerd. Ik heb geleerd dat professoren bestuurskunde en fiscaliteit, specialisten in begroting, er niets van kennen. Dat economen al even dom zijn. Dat de vakbonden en hun achterban zo mogelijk nog dommer zijn. Dat de werkgevers corrupt of dikke egoïsten zijn. Dat heb ik allemaal geleerd.

Bert verklaarde in een zondagskrant dat zowel de werkgevers als de vakbonden individualisten zijn. Stop met die mensen te beledigen want ze moeten rond de tafel zitten om tot resultaten te komen. Gelukkig nodigde een van de werkgeversorganisaties zondag op televisie de vakbonden uit om samen naar oplossingen te zoeken, omdat ze beide blijkbaar niet veel van de regering verwachten.

Dergelijke uitspraken over de werkgevers zullen waarschijnlijk de liberale partner niet erg goed stemmen. Ik ben geen liberaal, maar het voorspelt niet veel goeds voor het budget 2014, tenminste als de vermoedelijke nieuwe voorzitter van Open VLD haar woord houdt.

Wat voor een kippenhok is me dat!

M. Ludo Sannen (sp.a). – Le fait que le président de l’UNIZO dise qu’il veut encore participer aux négociations implique qu’il entend poursuivre la concertation sociale.

De heer Ludo Sannen (sp.a). – Dat de UNIZO‑voorzitter zegt dat hij nog rond de tafel wil zitten, houdt in dat hij het sociaal overleg wil voort zetten.

M. Huub Broers (N‑VA). – Non, il a déclaré qu’il avait directement invité les syndicats parce qu’il n’attendait pas grand‑chose de ce gouvernement.

De heer Huub Broers (N‑VA). – Nee, hij heeft de vakbonden rechtstreeks uitgenodigd omdat hij, naar hij verklaarde, niet veel verwachte van deze regering.

M. Ludo Sannen (sp.a). – Non, c’est parce qu’il veut poursuivre la concertation sociale. Vous n’êtes apparemment pas favorable à la concertation sociale. Trouvez‑vous que le gouvernement doive décider tout seul des mesures à prendre ?

De heer Ludo Sannen (sp.a). – Nee, omdat ze het sociaal overleg willen voortzetten. U bent blijkbaar geen voorstander van het sociaal overleg. Vindt u dat de regering in haar eentje maatregelen moet nemen?

M. Huub Broers (N‑VA). – Je suis tout à fait favorable à une concertation sociale préalable. Le gouvernement flamand a démontré qu’une telle concertation pouvait mener à des assainissements dans la fonction publique. Votre parti et le CD&V font partie de ce gouvernement et il se trouve que notre parti aussi.

Malheureusement pour les Flamands, le gouvernement fédéral a une prépondérance francophone relativement artificielle.

Ce gouvernement se caractérise par une prédominance francophone et par la présence du tout‑puissant PS. Contrairement au passé, ce gouvernement ne compte aucun parti politique flamand faisant front à ce parti. C’est pourquoi je me demande comment le budget 2014 sera géré. Les dissensions politiques au sujet de la réduction du déficit budgétaire de 2,8 à 2,15% du produit intérieur brut ont déjà créé de nombreuses difficultés. Nombreux sont ceux qui se demandent, comme nous, si l’objectif sera atteint. Nous pensons déjà qu’il ne le sera pas. Sera‑t‑il politiquement possible d’atteindre en 2014 l’objectif budgétaire, à savoir un déficit de 1% ? Je le pense d’autant moins que M. Chastel, ministre du Budget, a déclaré dans Metro que la situation serait encore plus difficile en 2014 étant donné qu’il n’y aurait pas de croissance économique.

Quelles mesures de précaution le gouvernement prend‑il pour 2014 ? D’après le ministre, elles consistent entre autres en augmentations de recettes déjà programmées pour 2014. Certains partis politiques compteraient‑ils sur des élections fédérales anticipées au printemps 2014 ? Cela pourrait constituer une excuse pour ne pas préparer de budget pour 2014 !

Seul le prodigieux gouvernement Di Rupo est suffisamment vigilant et avisé pour savoir comment préparer un avenir monochrome pour un pays qui vit et travaille selon deux visions différentes.

Je me dois aussi de mentionner cette presse blâmable qui a osé donner tort au gouvernement en qualifiant les mesures prises d’insuffisantes.

La N‑VA est la plus exposée aux critiques. Composé des plus idiots, des plus crétins de notre société, ce parti n’a encore jamais rien fait et ne réalisera jamais rien, il se contente de critiquer cette période dorée annoncée par le premier ministre. Pourtant, la N‑VA est bien ce parti qui réalise un excellent travail au gouvernement flamand, avec Kris Peeters et le CD&V ainsi qu’avec le sp.a, dont le raisonnement est très différent de celui du PS en Wallonie. La N‑VA gouverne donc avec Kris Peeters. En collaboration avec les syndicats, ils ont même réussi à assainir la fonction publique. À la différence du gouvernement fédéral, aucune décision n’est imposée en Flandre, elles sont toutes préalablement soumises à concertation. Les économies peuvent donc aussi être réalisées après concertation.

Vendredi, le ministre‑président flamand a déclaré à la radio que sans chercher à donner des leçons, il constatait qu’il était possible « ici » de conclure des accords avec les organisations syndicales, ce qui permettait de faire des économies sans conséquences néfastes pour les Flamands. J’ignore s’il voulait dire que c’était impossible ailleurs, par exemple dans un État PS, mais cela semble probable. Des grèves telles que celles de la SNCB prouvent qu’une prise de décision unique pour tout le pays n’est plus possible et n’est même plus acceptable.

La semaine dernière, j’ai écouté un intéressant reportage radiophonique de Rik Tyrions au sujet du succès économique dans le sud de l’Allemagne. La conclusion de l’émission tient en trois mots : flexibilité, flexibilité, flexibilité.

En reliant cette flexibilité au terme « ici » utilisé par le ministre‑président flamand, je ne puis que conclure que la diversité est également nécessaire. En Flandre, grâce à la flexibilité des dirigeants, des syndicats et des entrepreneurs, il a été possible d’aboutir à des accords alors que dans le sud du pays, à l’exception de la Belgique germanophone, ce n’est apparemment pas le cas.

C’est la raison pour laquelle les propositions du gouvernement ne sont malheureusement qu’un ramassis d’idées provenant de divers milieux. C’est pourquoi il n’est vraiment plus possible de travailler avec des mesures uniformes pour la Flandre et la Wallonie. En conséquence, les Flamands doivent laisser aux Wallons la liberté totale de faire un choix économique à leur mesure et les Wallons doivent faire de même à l’égard des Flamands. La politique économique et financière de la Belgique doit être totalement scindée. Il en va de même pour la législation sociale et pour l’ensemble de la politique de l’emploi et du travail.

Les interventions ne peuvent plus se limiter au ramassis de mesures présentées. La majorité considère qu’elle agit pour le bien de tous. Elle espère pouvoir expliquer en Wallonie que « çà c’est pour les Flamands » et en Flandre « Dat is voor de Walen ». En d’autres termes, le gouvernement scinde uniquement les explications et non les mesures à appliquer.

Flamands et Wallons doivent se comprendre et s’assurer une tranquillité réciproque. Dans ces conditions, il est possible que la solidarité forcée actuellement exigée des Flamands évolue vers une solidarité ouverte et amicale. Personnellement, je ne doute aucunement de la solidarité flamande à l’égard de la Wallonie.

Il se fait que l’actuel ministre flamand du Budget est membre de ce parti maudit qu’est la N‑VA. Cela contredit à nouveau les affirmations selon lesquelles la N‑VA ne fait rien. Grâce au trois partis actuellement membres du gouvernement flamand et grâces aux partis qui en étaient membres antérieurement, la Flandre est la seule région du pays dont le budget est en équilibre. Elle est donc aussi la région qui contribue le plus à l’équilibre budgétaire de l’ensemble du pays. Comme je l’ai dit, c’est aussi grâce à un ministre N‑VA. Au lieu de nous reprocher de ne rien faire, il vaudrait mieux nous témoigner un peu de gratitude.

Est‑ce à cause de l’arrogance avec laquelle l’équipe du gouvernement fédéral nous blâme qu’elle n’a jamais été moins populaire qu’aujourd’hui ? Selon un sondage réalisé par De Morgen – que l’on peut difficilement considérer comme un journal favorable à la N‑VA – et par la VTM auprès de 2300 Belges, sondage effectué à raison de 20% immédiatement après le State of the Union, le gouvernement obtient un indice de satisfaction de 4,6 sur 10. En Flandre, il n’obtient même que 4,4 alors qu’en Wallonie, il atteint 5 sur 10. En septembre, le gouvernement obtenait encore 5 en Flandre et 5,5 en Belgique francophone. Pour le volet de la réforme de l’État, il obtient 4,6 sur 10. Pour les partis flamands de la majorité, il semble que ce soit l’année des bricolages.

Sans doute est‑ce à nouveau la faute de la N‑VA. Le groupe N‑VA est le plus important au Sénat mais les plus petits groupes flamands ne lui témoignent aucun respect. Grand bien leur fasse ! Si les partis flamands de la majorité continuent dans cette voie, ils gaspilleront doublement le temps qui leur reste jusqu’aux élections.

D’ailleurs, personne dans ce pays ne croit encore que le gouvernement tiendra jusqu’à la date programmée des élections en 2014. Les oiseaux de mauvais augure et les divergences l’emporteront dans l’éventualité où le gouvernement devrait encore préparer un budget pour 2014. Vu cette belle unanimité dont le gouvernement se vante aujourd’hui, il n’y arrivera probablement pas.

Pour l’économie et l’environnement, l’indice de satisfaction du gouvernement tombe à 4,2. Pour l’emploi et les actions visant à préserver le pouvoir d’achat des ménages, l’indice descend même à 3,8 sur 10.

Dans son allocution, le premier ministre a déclaré « De plus en plus de Belges vivent dans la crainte du lendemain. » Il a raison sur ce point et les décisions annoncées ne me permettent pas de le contredire.

Je suis conscient que les sondages ne sont pas les élections mais ils n’en indiquent pas moins une tendance. Je me contenterai de rappeler que le premier ministre a obtenu un résultat de 5,2 points et de 4,6 en Flandre.

Je m’étonne de la présentation superficielle et incomplète faite par le premier ministre des mesures prévues pour relancer l’économie ou réaliser des économies dès 2014. Je ne compte pas répéter ici tout ce que M. Jambon a dit à la Chambre.

Le discours à la fois glorieux et ennuyeux du premier ministre contenait beaucoup d’inexactitudes. Seul un secrétaire d’État magistral est arrivé à s’en montrer satisfait tout en adoptant, face aux caméras, sur un ton de joyeux luron, une attitude désagréable à l’égard de la N‑VA et de toute la Flandre, au point que le chef de groupe de son parti ne savait plus trop comment réagir.

Dois‑je qualifier le premier ministre de « roi sans soleil » ou plutôt de « premier sans grand cru » ? Si le premier ministre veut faire des comparaisons avec d’autres pays, il doit veiller à ce qu’elles soient correctes. Il est faux d’affirmer que notre pays fait un effort plus important que les Pays‑Bas. En tant que frontalier, j’entretiens de bons contacts avec les Néerlandais, ce qui me permet de vous l’expliquer.

Dans cette énumération qu’il appelle budget, le premier ministre précise qu’il a d’abord et surtout décidé d’une importante diminution du coût salarial qui pénalise nos entreprises par rapport à la concurrence. En faisant preuve de mauvaise volonté, on pourrait en conclure que c’est cette importante diminution qui pénalise nos entreprises.

Je déplore que le gouvernement soutienne à tort qu’il réalise davantage d’économies que les Pays‑Bas. Le premier ministre omet de préciser que contrairement à notre pays, les Pays‑Bas ont pris des mesures d’économies structurelles qui, à terme, produiront davantage de résultats que les bricolages élaborés par notre gouvernement. De plus, aux Pays‑Bas, les économies réalisées sur les dépenses sont nettement plus importantes. Sur un total de 16 milliards, 10,5 milliards d’économies concernent les dépenses publiques. Il n’est donc pas honnête de faire une comparaison avec les Pays‑Bas en faisant croire à la population que le gouvernement belge travaille mieux que le gouvernement néerlandais.

De plus, le gouvernement ment à propos de l’effort budgétaire de 16 milliards aux Pays‑Bas. Le précédent gouvernement néerlandais a fait un effort de 18 milliards et antérieurement l’effort atteignait 12 milliards d’euros. L’actuel gouvernement VVD‑PvdA prévoit en effet un effort de 16 milliards jusqu’en 2017 mais il ne faut pas perdre de vue les résultats des budgets précédents. Il est donc totalement erroné d’affirmer que notre pays réalisera un rattrapage en matière de charges salariales par rapport à nos voisins. Si les pays voisins prennent de nouvelles mesures pour réduire leurs charges salariales, il va de soi que notre pays devra lui aussi faire des efforts structurels supplémentaires pour tenter de réduire l’écart.

De heer Huub Broers (N‑VA). – Ik ben absoluut voorstander van het sociaal overleg, maar dan vooraf. De Vlaamse regering heeft bewezen dat voorafgaand overleg kan leiden tot bezuinigingen bij de ambtenarij. Uw partij en CD&V zitten in die regering en onze partij toevallig ook.

Helaas voor de Vlamingen heeft de regering een vrij onnatuurlijk Franstalig overwicht.

Ik stel vast dat de regering een vrij onnatuurlijk Franstalig overwicht heeft, bovendien met een oppermachtige PS. Anders dan in het verleden is er in deze regering geen Vlaamse politieke formatie die een machtig blok vormt tegen die partij. Daarom vraag ik me af hoe de begroting 2014 zal worden aangepakt. Het politieke gekibbel en het navenante resultaat om het begrotingstekort terug te dringen van 2,8 naar 2,15% van het bruto binnenlands product (bbp) zorgde blijkbaar al voor veel moeilijkheden. Velen stellen zich met ons de vraag of de rekening zal kloppen. Wij denken alvast van niet. Zal men politiek in staat zijn om in 2014 de budgettaire doelstelling, met name een tekort van 1% te bereiken? Dat denk ik niet, zeker als ik voortga op de woorden van minister van begroting Chastel in Metro, waar hij zegt dat 2014 nog veel moeilijker wordt omdat er geen economische groei zal zijn.

Welke voorzorgsmaatregelen neemt de regering voor 2014? Volgens de minister liggen die ook in de meer inkomsten die werden geprogrammeerd voor 2014. Misschien houden sommige politieke formaties al rekening met vervroegde federale verkiezingen in het voorjaar van 2014? Die kunnen dan eventueel een excuus opleveren om geen begroting op te stellen voor 2014!

Alleen de fenomenale regering‑Di Rupo is bijzonder alert en verstandig genoeg om te weten hoe een eenheidsworst te prepareren voor een land dat met twee verschillende visies leeft en werkt.

Ik vergat daarnet ook nog het verwerpelijke journaille te vermelden, dat het aandurfde de regering ongelijk te geven en de getroffen maatregelen als ontoereikend te kwalificeren.

In de bovenste lade van de kritiek ligt de N‑VA: de domste der dommen, de oenen van deze maatschappij. Een partij die nog nooit iets gedaan heeft, en nooit iets zal doen, behalve kritiek leveren op de door de premier aangekondigde gouden tijdingen! Toch is de N‑VA wel de partij die in de Vlaamse regering goed werk levert met Kris Peeters en zijn Vlaamse CD&V en met de sp.a, die in die regering vooral anders redeneert dan de PS in Wallonië. De N‑VA bestuurt dus wel met Kris Peeters. Ze hebben daar zelfs samen met de vakbonden resultaten kunnen bereiken over de sanering van de ambtenarij. Anders dan met de federale regering, wordt in Vlaanderen niets opgelegd, maar wordt vooraf overlegd! Besparingen kunnen dus ook met overleg doorgevoerd worden.

Ik hoor het de Vlaamse minister‑president vrijdag nog zeggen op de radio: “Zonder iemand lessen te willen geven, stel ik vast dat het hier wel kan dat er akkoorden gemaakt worden met de vakverenigingen en dat we daardoor kunnen besparen zonder dat het een nadelig gevolg heeft voor de Vlamingen”. Ik weet niet of hij met die “hier” bedoelde dat het elders, zoals in een PS‑staat, niet zou kunnen, maar het lijkt er wel op. Stakingen zoals die bij de NMBS bewijzen dat een eenheidsbeslissing niet meer mogelijk is en zelfs niet meer mag.

Ik beluisterde vorige week een bijzonder interessante radioreportage van Rik Tyrions over het economische succes in Zuid‑Duitsland. Hij eindigde zijn bijdrage met drie luttele woorden: “flexibiliteit, flexibiliteit, flexibiliteit”.

Wanneer ik die flexibiliteit koppel aan de ‘hier‑uitspraak’ van de Vlaamse minister‑president, kan ik alleen maar besluiten dat er ook diversiteit bij hoort. In Vlaanderen is men dankzij de flexibiliteit van bestuurders, vakverenigingen en ondernemers wel in staat om tot akkoorden te komen, in het zuidelijke deel van het land, op Duitstalige België na, blijkbaar niet.

Om die reden zijn de voorstellen van de regering helaas een samenraapsel uit verschillende denk- en leefwerelden geworden. Daarom kan echt niet meer goed worden gewerkt met eenvormige maatregelen voor Vlaanderen en Wallonië. Daarom moeten de Vlamingen de Walen een totale vrijheid laten om een economische keuze op hun maat te maken en moeten de Walen de Vlamingen een vrije keuze op hun maat laten maken. Het economische en financiële beleid van de Belgische staat moet volledig worden gesplitst. De sociale wetgeving en het hele arbeids- en werkgelegenheidsbeleid moeten daaraan worden toegevoegd.

De ingrepen mogen niet langer worden beperkt tot samenraapsels zoals vandaag. De meerderheid meent dat ze hiermee goed doet voor iedereen. Ze hoopt dat ze in Wallonië kan zeggen: “Ça c’est pour les flamands” en dat de Vlamingen zeggen: “Dat is voor de Walen”. Met andere woorden, de uitleg wordt gesplitst, maar niet het fundament.

Vlamingen en Walen moeten elkaar begrijpen en elkaar met rust laten. Misschien wordt de gedwongen solidariteit die nu van de Vlamingen wordt geëist dan wel een open en vriendschappelijke solidariteit. Ik twijfel persoonlijk niet aan de Vlaamse solidariteit voor Wallonië.

Het is al enkele minuten geleden dat ik het nog had over die verdoemde N‑VA. Die partij levert in de huidige Vlaamse regering toevallig de minister van Begroting. Dat gaat dus weer in tegen andere uitspraken dat de N‑VA ‘rien’ doet. Dankzij de drie huidige regeringspartijen en dankzij de partijen die vroeger in de regering zaten, is Vlaanderen de enige regio in dit land met een begroting in evenwicht. Vlaanderen is dus ook de regio die het beste bijdraagt aan het budgettaire evenwicht van het hele land. Zoals gezegd is dat mee de verdienste van een N‑VA‑minister. In plaats van te schreeuwen dat wij niets doen zou beter enige dankbaarheid worden getoond.

Is het vanwege de arrogantie waarmee de federale regeringsploeg ons beschimpt en aanpakt dat ze nooit minder populair is geweest dan vandaag? In een peiling van De Morgen – die bezwaarlijk een N‑VA‑krant kan worden genoemd – en van VTM bij ruim 2300 Belgen, die voor 20% werd afgenomen na de “State of the Union”, krijgt de regering een waarderingscijfer van 4,6 op 10. In Vlaanderen krijgt ze zelfs maar 4,4 op 10. Ze heeft echter geluk: in Wallonië haalt ze 5 op 10. Ze moet dus worden gedelibereerd voor vakken waarvoor het minder goed ging. In september haalde de regeringsploeg nog 5 op 10 in Vlaanderen en 5,5 op 10 in Franstalig België. Voor het onderdeel ‘Staatshervorming’ haalt ze 4,6 op 10. Voor de Vlaamse meerderheidspartijen lijkt het wel het jaar van de kluns te worden.

Dat zal wel weer de schuld van de N‑VA zijn, die in de Senaat toevallig wel de grootste fractie is en waarvoor de kleinere Vlaamse fracties geen respect kunnen opbrengen. Het moge hen dan ook goed gaan. Als de Vlaamse meerderheidspartijen dit beleid aanhouden, dan maken ze van de tijd die nog rest tot de verkiezingen een dubbelklunsjaar in 2013.

Trouwens, niemand in dit land gelooft nog dat deze regering het zal volhouden tot de geprogrammeerde verkiezingsdatum in 2014. Onheilsboden en totale verdeeldheid dreigen zich van de groep meester te maken, als ze nog een begroting voor 2014 moet opstellen. Met de geroemde eensgezindheid van vandaag zal dat waarschijnlijk niet lukken.

Voor economie en milieu zakt de score van de regering tot 4,2 op 10. Voor werkgelegenheid en acties om de koopkracht van de gezinnen te behouden zakt de waardering zelfs tot 3,8 op 10.

De premier heeft in zijn toespraak gezegd: “De plus en plus de Belges vivent dans la crainte du lendemain.” Hij heeft op dat punt gelijk en na de aangekondigde beslissingen zal ik de premier zeker niet tegenspreken.

Ik besef dat peilingen geen verkiezingen zijn, maar ze geven wel een trend aan. Over het gemiddelde rapport van 5,2 punten voor de premier, en 4,6 punten voor wat zijn score in Vlaanderen betreft, zal ik niet verder uitweiden.

Ik ben verbaasd over de weinig grondige en onvolkomen manier waarop de premier heeft uiteengezet wat er vanaf 2014 in de steigers staat om de economie opnieuw te lanceren of om te besparen. Ik ga niet alles herhalen wat collega Jambon in de Kamer duidelijk heeft gemaakt.

In zijn glorieuze maar toch overwegend saaie toespraak heeft de premier wel wat onjuistheden verteld. Alleen een magistrale staatssecretaris kon zich daar blijkbaar aan opwarmen, en stelde zich voor de camera’s op onaangename wijze te kijk als een Vrolijke Servaas ten opzichte van de N‑VA en heel Vlaanderen. Zelfs fractieleider van zijn partij wist niet hoe hij daarop moest reageren.

Moet ik de premier nu “un roi sans soleil” of veeleer “un premier sans grand cru” noemen? Als de premier een vergelijking maakt met andere landen, dan moet die vergelijking wel correct zijn. Het uitbundige gewrocht als zou ons land een grotere inspanning leveren dan Nederland, is volkomen fout gekozen. Als grensbewoner met goede contacten met Nederlanders, kan ik ook uitleggen waarom.

In het boodschappenlijstje dat hij zijn begroting noemt, schrijft de premier dat eerst en vooral gezorgd is voor een belangrijke daling van de loonkost die onze ondernemingen benadeelt ten opzichte van de concurrenten. Wie een slecht karakter heeft, kan op basis van de Nederlandse tekst van de verklaring dus besluiten dat de voorgenomen belangrijke daling van die loonkost onze ondernemingen benadeelt.

Ik vind het spijtig dat de regering zich er ten onrechte laat op voorstaan meer te besparen dan in Nederland. De premier zegt er echter niet bij dat in Nederland, in tegenstelling tot in ons land, wél structurele besparingsmaatregelen worden genomen. Op termijn gaan die Nederlandse maatregelen meer resultaten opleveren dan het gemorrel dat onze regering heeft uitgewerkt. In Nederland wordt bovendien aan de uitgavenzijde veel zwaarder bespaard: op een totaalpakket van 16 miljard, wordt daar 10,5 miljard rechtstreeks bespaard op de overheidsuitgaven. Het is dus niet eerlijk om de vergelijking met Nederland te maken op een manier die de bevolking voorhoudt dat de Belgische regering beter werk heeft geleverd dan de Nederlandse regering.

De regering liegt bovendien over de begrotingsinspanning van 16 miljard in Nederland. Het vorige Nederlandse kabinet heeft een inspanning geleverd van 18 miljard, en voordien ging het over 12 miljard euro. De huidige VVD‑PvdA‑regering voorziet inderdaad in een inspanning van 16 miljard tot 2017, maar daarbij mag het resultaat van de vorige begrotingen niet uit het oog worden verloren. Dat ons land op het vlak van de loonlasten een inhaalbeweging maakt ten opzichte van de buurlanden, is dus helemaal verkeerd. Want als de buurlanden nieuwe maatregelen nemen om hun loonlasten te verlagen, dan spreekt het vanzelf dat ook ons land bijkomende, structurele inspanningen zal moeten doen om die kloof enigszins te dichten.

M. Bart Tommelein (Open Vld). – L’exposé de M. Broers ne nous a rien appris au sujet des économies structurelles et optimalisées faites en Flandre par la N‑VA pour réduire le déficit public. Qu’a fait à ce sujet le gouvernement flamand tant applaudi par M. Broers ?

De heer Bart Tommelein (Open Vld). – Ik blijf in het betoog van mijnheer Broers zoeken naar de structurele en geoptimaliseerde besparingen die de N‑VA in Vlaanderen doet om het overheidsbeslag aan te pakken. Wat doet de door mijnheer Broers zo bejubelde Vlaamse regering op dat vlak?

M. Huub Broers (N‑VA). – Monsieur Tommelein, si vous aviez été présent tout à l’heure, vous auriez entendu les félicitations que j’ai adressées au précédent ministre du Budget au sein du gouvernement flamand, un membre de votre parti.

De heer Huub Broers (N‑VA). – Mijnheer Tommelein, als u daarstraks tijdig aanwezig was geweest, had u kunnen horen hoe ik de vorige minister van begroting, een partijgenoot van u, in de Vlaamse regering daarvoor gefeliciteerd heb.

M. Bart Tommelein (Open Vld). – M. Broers préconise des réductions structurelles au niveau des fonctionnaires et des prélèvements publics. Quelles démarches le gouvernement flamand, dont fait partie la N‑VA, a‑t‑il déjà entreprises pour réaliser cet objectif ?

De heer Bart Tommelein (Open Vld). – De heer Broers pleit voor structurele besparingen in het ambtenarenapparaat en het overheidsbeslag. Wat heeft de Vlaamse regering, waarvan N‑VA deel uitmaakt, daaraan al gedaan?

M. Huub Broers (N‑VA). – Le gouvernement flamand est effectivement arrivé à un accord la semaine dernière. Cet accord prévoit de refaire le même exercice dans deux ans.

De heer Huub Broers (N‑VA). – Vorige week heeft de Vlaamse regering daarover inderdaad een akkoord bereikt. Daarin staat ook dat ze over twee jaar opnieuw dezelfde oefening zal maken.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Mais cet accord ne parle absolument pas des prélèvements publics et du nombre de fonctionnaires ! Il y est fait état d’économies, pas du nombre de fonctionnaires. Le gouvernement flamand n’a encore pris aucune décision à ce sujet. En réalité, il y a de plus en plus de fonctionnaires en Flandre.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Maar dat akkoord heeft het helemaal niet over het overheidsbeslag en het aantal ambtenaren! Het gaat daarin om besparingen, niet om het aantal ambtenaren. Over dat laatste heeft de Vlaamse regering geen beslissing genomen en bovendien zijn er in werkelijkheid meer en meer ambtenaren aan Vlaamse kant.

M. Huub Broers (N‑VA). – Dans le prolongement de cet accord, le gouvernement flamand doit évidemment encore prendre une décision formelle. Quoi qu’il en soit, l’accord stipule clairement qu’un fonctionnaire sur trois quittera la fonction publique en bénéficiant de mesures sociales d’accompagnement.

De heer Huub Broers (N‑VA). – Uiteraard moet er nog, in aansluiting op het akkoord, een formele beslissing van de Vlaamse regering volgen. Hoe dan ook staat in dat akkoord duidelijk te lezen dat één op de drie ambtenaren zal afvloeien, zij het met sociale begeleidingsmaatregelen.

Mme la présidente. – Ce débat est peut‑être intéressant, mais nous devons nous limiter ici à la déclaration du gouvernement fédéral.

De voorzitster. – Ik betwijfel niet dat zo’n debat voor velen interessant is. Maar hier moeten we ons beperken tot de federale regeringsverklaring.

M. Ludo Sannen (sp.a). – Je partage bien entendu le point de vue du gouvernement flamand. Il a été décidé en Flandre d’économiser 100 millions d’euros. Un accord a été trouvé avec les syndicats à ce sujet. Il ne s’agit pas d’un accord structurel. Dans deux ans, il faudra voir quelles mesures auront finalement permis de réaliser les économies souhaitées. Par ailleurs, les interventions structurelles incontrôlées au niveau des services ou du nombre de fonctionnaires me posent de gros problèmes. Je ne peux me réjouir de ce que certaines autorités veulent à tout prix diminuer le service à la population.

De heer Ludo Sannen (sp.a). – Ik verdedig uiteraard de aanpak van de Vlaamse regering. Aan Vlaamse kant is afgesproken 100 miljoen euro te besparen. Daarover is terecht een akkoord met de vakbonden bereikt. Het gaat wel niet om een structureel akkoord. Over twee jaar zal immers opnieuw moeten worden bekeken welke maatregelen uiteindelijk de gewenste besparing zullen opleveren. Bovendien heb ik grote moeite met wilde structurele ingrepen in de dienstverlening of in het aantal ambtenaren. Ik kan niet toejuichen dat bepaalde overheden ten koste van alles de dienstverlening onderuit willen halen.

M. Huub Broers (N‑VA). – Je constate que le débat est beaucoup plus animé ici qu’à la Chambre. Le gouvernement prétend également que le pouvoir d’achat de la famille moyenne sera préservé au maximum. Chacun doit naturellement participer à l’effort. Dire aux gens qu’ils seront épargnés au maximum est un euphémisme. Cela permet sans doute au gouvernement d’apaiser une certaine base, mais pourquoi ne dit‑il pas la vérité ? À mes yeux, le premier ministre est de plus en plus un roi sans soleil. Baudelaire le disait déjà, la plus belle ruse du Diable est de vous persuader qu’il n’existe pas !

De plus, il subsiste encore certaines incertitudes. Ainsi, la question se pose de savoir si la croissance économique prévue sera bien réelle. Selon Olivier Chastel, ce ne sera pas le cas. Il partage en cela le point de vue du FMI qui donne une image beaucoup moins positive et sans aucun doute plus réaliste.

Une révision de cette croissance à la baisse ne peut qu’entraîner des efforts politiques supplémentaires dans le budget. On s’attend même à un réajustement dès le mois de février ou de mars. Aucune marge n’est prévue au cas où la croissance n’est pas de 0,7% mais de 0,2% – comme le prévoit le FMI – voire de 0% – comme le pense le ministre Chastel.

On attend également de connaître les résultats de l’analyse de notre budget réalisée par la Commission européenne. L’UE fait des difficultés et n’est même pas parvenue à un accord lors du Sommet budgétaire qui vient de se tenir à Bruxelles.

Dans le cadre du réajustement de ses ressources propres, la Commission propose effectivement de faire passer les coûts de perception pour les droits de douane de 25 à 10%. Cela signifie que la Belgique devra transférer 90% à l’avenir au lieu de 75% actuellement, soit environ 250 millions d’euros supplémentaires. J’ai entendu dire que cela avait particulièrement fâché notre premier ministre lors du Sommet européen. Ce mécontentement est dû au fait qu’il n’avait pas tenu compte de cette différence. Il faudra donc encore trouver cet argent, mais il n’y a pas de marge à cet effet.

La notion de relance est également prise en compte dans la déclaration. Je ne suis pas un spécialiste et je me base donc sur les personnes qui en parlent en connaissance de cause, à savoir le patronat et les syndicats, qui estiment qu’aucune mesure structurelle n’a été prise. Les mesures durables permettant d’améliorer la compétitivité des entreprises font totalement défaut. Selon eux, la politique évolue beaucoup trop lentement pour qu’elle ait un impact positif sur l’emploi. Cela ne profite pas aux travailleurs. La mollesse du gouvernement va malheureusement encore entraîner des disparitions d’emplois.

Il y a quelques mois, le gouvernement n’est même pas parvenu à réanimer Bruxelles avec 370 millions d’euros – certains vont jusqu’à citer le chiffre de 400 millions d’euros – à l’occasion de la réforme de l’État. Pour cela, il restait bien plus d’argent à la majorité et chaque citoyen participe aux frais. Et ce montant pitoyable devrait relancer l’économie ! Ne soyons pas naïfs.

Le retard du budget peut également avoir des conséquences négatives pour les administrations locales : la protection civile, les services incendie et la police. Il leur est impossible d’élaborer un budget convenable pour les années à venir parce que le comportement instable du gouvernement entraîne des incertitudes quant à l’avenir financier. Les budgets des nouvelles administrations communales subiront des retards parce que le gouvernement a sans cesse reporté ce qu’il aurait déjà dû faire le mois dernier.

Le premier dit non sans fierté qu’il veut augmenter le personnel de la police de quatre cents unités. C’est bien, mais ce serait encore mieux s’il prenait quelques mesures indispensables au préalable, notamment en ce qui concerne la soixantaine de primes différentes qui existent. Que le premier veille à ce que ces primes soient revues et correctement utilisées. Alors seulement, on pourra renforcer l’appareil policier.

En outre, il faut également veiller à ce que les zones reçoivent leur argent dans les temps. Il est inacceptable que les plus petites zones doivent attendre jusqu’au 31 décembre leur subvention complémentaire. Je suis président d’une petite zone qui dispose d’un budget annuel de 3,5 millions d’euros. La commune doit avancer chaque année 700 000 euros pour la police. Cela profite évidemment au gouvernement fédéral de ne payer les subventions que le 31 décembre mais, pour le fonctionnement des administrations locales, un petit retard dans le budget fédéral est une catastrophe.

Je terminerai dans la langue du premier ministre afin qu’il me comprenne parfaitement. Il a dit : « Je veux être clair sur ce sujet comme sur d’autres ». Et bien maintenant, je serai clair et précis : monsieur le premier, arrêtez le grand dédain et votre grand mépris pour tous ceux qui vous contredisent. Cela ne vous servira à rien, rien, rien.

De heer Huub Broers (N‑VA). – Ik stel vast dat het debat hier veel geanimeerder verloopt dan in de Kamer. De regering beweert ook dat het gemiddelde gezin niet aan koopkracht inboet en maximaal gespaard blijft. Uiteraard moet iedereen inleveren. Maar de mensen voorhouden dat ze maximaal gespaard blijven, komt neer op eufemisme en verhullend taalgebruik. Daarmee kan de regering misschien een bepaalde achterban sussen, maar waarom vertelt ze de waarheid niet? In mijn ogen wordt de premier meer en meer een “roi sans soleil”, gedempt tijdens de nachtelijke uren en schijnstralend overdag. Baudelaire zei het al, de knapste list van de duivel is ons te laten geloven dat hij niet bestaat.

Er zijn bovendien nogal wat onzekerheden. Zo rijst de vraag of de vooropgestelde economische groei wel zal worden gehaald. Volgens Olivier Chastel zal dat niet het geval zijn. Hij deelt daarmee de mening van het IMF, dat een veel minder positief en waarschijnlijk realistischer beeld geeft.

Een bijsturing van die groei naar beneden kan alleen maar leiden tot meer politieke spanningen over de begroting. Er wordt zelfs al in februari of maart een herziening verwacht. Er is niet in een marge voorzien voor het geval de groei niet 0,7%, maar 0,2% bedraagt – zoals het IMF voorspelt – of zelfs 0% – zoals minister Chastel meent.

Ook is het wachten op de analyse van de Europese Commissie over onze begroting. De EU doet bijzonder moeilijk en is er zelfs niet in geslaagd een akkoord te bereiken op de begrotingstop in Brussel.

Inderdaad, in het kader van de herziening van het ‘Eigen Middelen Besluit’ ter financiering van de EU‑begroting, stelt de Commissie voor om de inningskosten voor de douanerechten te verlagen van 25% naar 10%. Dat komt erop neer dat België in plaats van de huidige 75% in de toekomst 90% zal moeten doorstorten of wel zowat 250 miljoen euro meer. Ik heb vernomen dat onze premier daar heel kwaad om was op de Europese top. De oorzaak van zijn kwaadheid is dat hij dat verschil niet had ingecalculeerd. Dat geld moet dus ook nog worden gezocht. Er is daarvoor echter geen marge.

Ook het begrip relance komt aan bod in de verklaring. Ik ben geen specialist ter zake en baseer mij dus op mensen die er met kennis van zaken over spreken, afkomstig uit zowel de werkgeverssector als uit de vakbonden. Zij zeggen dat er geen structurele maatregelen zijn genomen. Blijvende maatregelen om de concurrentiekracht van de bedrijven aan te scherpen ontbreken volledig. Het beleid gaat volgens hen veel te traag om een positief effect te hebben op de werkgelegenheid. Dat is niet in het voordeel van de werknemers, want er dreigen helaas nog banen verloren te gaan door het slappe optreden van de regering.

Met 370 miljoen – sommigen ronden naar boven af tot 400 miljoen – was de regering enkele maanden geleden zelfs niet in staat Brussel te reanimeren bij de staatshervorming. Daarvoor had de meerderheid veel meer geld over, waarvoor elke burger meebetaalt. Nu zou dat schamele bedrag de economie moeten doen heropleven! Laten we mekaar toch geen Liesbeth noemen.

De laattijdigheid van de begroting kan ook negatieve gevolgen hebben voor de lokale besturen: de civiele bescherming, de brandweer en de politie. Nergens kan er een degelijke begroting worden opgesteld voor de volgende jaren, omdat door het onstandvastige gedrag van de regering onzekerheid bestaat over de financiële toekomst. Begrotingen van de nieuwe gemeentebesturen zullen vertraging oplopen doordat de regering steeds uitstelde wat ze vorige maand al hoorde te doen.

De premier zegt met enige fierheid dat hij het politiepersoneel met vierhonderd eenheden wil uitbreiden. Dat is goed, maar het zou nog beter zijn als hij vooraf enkele noodzakelijke maatregelen neemt. Zo werken zestig verschillende premies eerder wanorde en slecht werken in de hand, in plaats van een goede werking. Zelfs de politiewereld is het daarmee eens. Dat de premier ervoor zorgt dat die premies worden gecomprimeerd en correct worden gebruikt. Pas dan kan het politieapparaat worden versterkt.

Verder moet ervoor worden gezorgd dat de zones hun geld tijdig krijgen. Het is onaanvaardbaar dat kleinere zones voor een bijkomende toelage moeten wachten tot 31 december. Ik ben voorzitter van een kleinere zone met een jaarlijks budget van 3,5 miljoen euro en de gemeente moet elk jaar 700 000 euro voorschieten voor de politie. Voor de federale regering biedt het uiteraard voordelen om pas te betalen op 31 december, maar voor de werking van de lokale besturen is een vertraging in het federale budget voor een korte tijd een ramp.

Ik eindig in de taal van de premier, zodat hij me zeer goed begrijpt. Hij zei: “Je veux être clair sur ce sujet comme sur d’autres”. Welnu, ik zal klaar en duidelijk zijn: monsieur le premier, arrêtez le grand dédain et votre grand mépris pour tous ceux qui vous contredisent. Cela ne vous servira à rien, rien, rien.

M. Philippe Mahoux (PS). – Je ne cherche pas la polémique, vous savez que ce n’est pas mon genre. Cependant, j’ai entendu l’orateur qui m’a précédé à cette tribune déclarer que le premier ministre s’était comporté comme devant un congrès du parti socialiste. Cet orateur ne sait pas de quoi il parle. Il n’a jamais assisté à un tel congrès et ne risque pas de le faire car les participants à un congrès du parti socialiste sont à la fois responsables et solidaires. En d’autres termes, ils prennent leurs responsabilités tout en se montrant solidaires, en particulier de ceux qui sont les plus menacés dans notre société. De plus, ils ne réduisent pas de manière systématique le périmètre de cette solidarité. M. Broers a donc parlé de quelque chose dont il ne connaît pas la substance véritable.

Ensuite, M. Broers a déclaré qu’il y avait des problèmes dont il voulait bien discuter calmement. À entendre le ton de son intervention et à voir sa mine quelque peu vultueuse, je me demande si vraiment ce calme est possible dans son chef. Cela dit, tout le monde peut s’améliorer, moi y compris. S’il s’agit vraiment d’un appel au dialogue dans le but de discuter réellement des problèmes, comment refuser une proposition de cette nature ? Cela étant, je n’ai pas le souvenir qu’au début de la législature, cette volonté de discuter du fond des problèmes institutionnels mais également sociaux et économiques ait été équitablement partagée par toutes les formations politiques du nord et du sud de notre pays. Tout le monde comprendra que la formule est une litote.

Je voudrais dire à M. Broers qu’en tout état de cause, à moins que ma perception n’ait été mauvaise, je n’ai pas eu le sentiment que sa formation ait jamais souhaité aborder ces problèmes.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Ik wens geen polemiek te ontwikkelen, dat ligt niet in mijn aard, maar vorige spreker heeft verklaard dat de premier zich heeft gedragen als voor een congres van de Parti socialiste. Die spreker weet echt niet waarover hij het heeft. Hij heeft nooit zo’n congres bijgewoond en de kans is klein dat hij dat ooit doet, want de deelnemers aan een congres van de Parti socialiste zijn tegelijk verantwoordelijk en solidair. Met andere woorden, ze nemen hun verantwoordelijkheid op zich en tonen zich solidair in het bijzonder met de meest bedreigden in onze samenleving. Bovendien beperken ze die solidariteit niet systematisch tot een bepaalde zone. De heer Broers sprak dus over iets waarvan hij de diepere essentie niet kent.

Verder heeft de heer Broers verklaard dat hij over bepaalde problemen in alle kalmte wenst te discussiëren. Als ik hoor welke toon hij aanslaat en zie hoe rood hij aanloopt, vraag ik me af of hij zijn kalmte wel kan bewaren. Niettemin kan eenieder zich verbeteren, ook ik. Als hij echt oproept tot een dialoog om werkelijk over de problemen te discussiëren, hoe zouden we dat dan kunnen afwijzen? Nochtans kan ik me niet herinneren dat bij het begin van de legislatuur de wil om over de grond van de institutionele, maar ook de sociale en economische problemen te discussiëren evenwichtig verdeeld was over alle politieke formaties in het noorden en het zuiden van het land. Iedereen begrijpt het understatement.

Ik zou de heer Broers willen zeggen dat, tenzij ik een en ander verkeerd heb gepercipieerd, ik nooit de minste indruk heb gehad dat zijn formatie dat soort problemen wenste aan te snijden.

M. Huub Broers (N‑VA). – Monsieur Mahoux, je vous répondrai en français. À entendre vos propos, je pense que vous pourriez me donner la main. Vous faites ce que vous me reprochez.

Je sais parfaitement ce que cela signifie d’être dirigé par des socialistes. Jusqu’en 2000, la commune de Fourons a été dirigée par des socialistes. C’est seulement par la suite que l’on a pu y avancer. Je connais très bien les socialistes et même le …

De heer Huub Broers (N‑VA). – Mijnheer Mahoux, ik zal in het Frans antwoorden. Als ik uw betoog zo hoor, stel ik vast dat u me de vijf kunt geven. U doet precies wat u me verwijt.

Ik weet perfect wat het betekent om door socialisten te worden geleid. Tot in 2000 hadden socialisten de leiding over de gemeente Voeren. Pas nadien konden we vooruitgang boeken. Ik ken de socialisten zeer goed en zelfs de …

M. Philippe Mahoux (PS). – Comme quoi le fait, en l’occurrence très local, de ne pas respecter son concitoyen et son voisin mène parfois à d’importantes prises de responsabilité. Je vois où cela peut conduire.

Je pense avoir ainsi répondu à M. Broers et ce, en dehors de toute démarche polémique – la majorité des membres de cette assemblée l’auront bien compris.

Revenons aux problèmes économiques et humains dont les médias se font presque quotidiennement l’écho.

En Belgique, les fermetures d’entreprises, au nord comme au sud du pays, et les licenciements collectifs s’intensifient. En septembre 2012, le taux de faillites a atteint un niveau record inégalé.

La crise est là, elle est sévère et le gouvernement doit s’en occuper.

En Europe, les dérèglements du monde bancaire et financier ont déclenché des catastrophes touchant de plein fouet les populations : gel des salaires en Angleterre, aux Pays‑Bas, en Italie ; baisse des aides sociales en Espagne, en France et en Allemagne ; augmentation généralisée de la TVA en France, en Grèce et en Espagne.

La situation est alarmante pour l’avenir, elle est inquiétante au présent, en particulier pour ceux qui se trouvent dans des situations précaires ou sont en voie d’être déstabilisés.

Elle est préoccupante car les solutions proposées dans certains États aboutissent à une politique d’austérité risquant de peser lourdement sur la vie quotidienne de chacun. Ce n’est pas, il faut le préciser, l’attitude adoptée par notre gouvernement.

Le budget 2013 est bien sûr un budget de rigueur. Il constitue avant tout l’aboutissement d’une négociation difficile et longue entre six partis ayant tous, en raison de leurs particularités – ce qui justifie d’ailleurs leur existence propre – des objectifs différents.

L’exercice est donc complexe et mérite d’être souligné. Il témoigne surtout d’une volonté de maintenir un équilibre nécessaire entre rigueur et pouvoir d’achat, d’une part, entre relance et protection des acquis sociaux, d’autre part.

Dans un contexte socio‑économique particulièrement difficile, les mesures prises pour la compétitivité et l’emploi démontrent que le gouvernement assume ses responsabilités après concertation avec les interlocuteurs sociaux.

Comme le premier ministre, nous insistons pour que cette concertation sociale, de l’interprofessionnel à l’entreprise, soit réellement constructive. Elle doit permettre d’aboutir à un accord interprofessionnel plus que jamais nécessaire pour améliorer les conditions de travail et de rémunération des travailleurs les moins protégés.

En consacrant 300 à 400 millions d’euros à la relance économique, le gouvernement a pris une décision essentielle par rapport à la crise et à ses conséquences néfastes sur l’emploi et le pouvoir d’achat des citoyens.

Des mesures précises renforcent cette volonté : réductions de charges ciblées, création d’emploi dans les secteurs du non‑marchand et des PME, augmentation du salaire net des travailleurs à faibles et à moyens revenus, relèvement des pensions et des revenus de remplacement grâce à l’enveloppe « bien‑être ».

C’est dans cette triple perspective – relance, pouvoir d’achat, emploi – que le PS s’est battu avec pugnacité pour résister à l’austérité européenne et permettre ainsi l’établissement d’un budget n’impliquant ni saut d’index, ni augmentation de la TVA, ni gel des salaires. En effet, l’indexation de ces derniers et des prestations sociales est préservée, l’application des barèmes est maintenue et une marge de négociation est dégagée pour les bas salaires.

Dans le même temps, tout en contrôlant les dépenses de l’État, nous avons lutté pour maintenir des soins de santé de qualité sans augmentation de la contribution des patients.

Ce résultat suppose un effort de tous, mais cet effort est réparti. Il s’avère plus important pour ceux qui disposent de moyens élevés et, dans le secteur des entreprises, pour les holdings.

Comme je l’ai dit au début de cette intervention, les risques inconsidérés pris par les banques pour obtenir un rendement facile ont déstabilisé notre économie.

En décidant de réguler le monde bancaire, de le moraliser si possible et de l’obliger à tenir son rôle dans l’économie, le gouvernement donne une réponse juste et ambitieuse. Au nombre des mesures prévues, nous saluons particulièrement la suppression des avantages exorbitants des dirigeants des banques aidées par l’État. C’était d’ailleurs une demande formulée en son temps par notre groupe. Nous saluons également l’augmentation de la contribution des banques, la hausse du précompte mobilier, la diminution des intérêts notionnels, la séparation prochaine des métiers bancaires qui protégera davantage le citoyen de la spéculation, le retour à l’économie réelle incarné par l’émission future de prêts‑citoyens thématiques au service de projets socio‑économiques durables.

Pour renforcer ces mesures, il est prévu de lutter activement contre ceux qui fraudent en ne respectant pas les obligations sociales qui s’imposent à tous en ces temps difficiles. Les contrôles seront renforcés et le capital des fraudeurs sera taxé en cas de rapatriement des capitaux de l’étranger.

Ce budget est délicat, témoin de décisions difficiles à prendre mais indispensables pour assainir la situation de la Belgique et relancer notre économie tout en maintenant une protection pour tous, indispensable à la cohésion sociale. L’effort qu’il reflète ne peut cependant se traduire uniquement au niveau national. Il doit s’inscrire dans une perspective européenne de règlement d’une crise bancaire, économique et sociale. Il s’agit dès lors de développer un véritable pacte pour la croissance et l’emploi à l’échelle de l’Union. La responsabilité, le courage et la solidarité constituent les valeurs que traduit ce budget. Nous sommes donc parmi ceux qui le soutiennent.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Zo zie je maar hoe soms belangrijke verantwoordelijkheden kunnen zijn weggelegd voor wie zijn medeburger en buurman niet respecteert, zij het op zeer lokaal niveau. Ik stel vast hoever dat kan leiden.

Ik denk de heer Broers zonder enige polemiek van antwoord te hebben gediend; de meeste leden van onze assemblee hebben dat goed begrepen.

Laten we het terug hebben over de economische en menselijke problemen die dagelijks weerklank vinden in de media.

In België zijn bedrijfssluitingen en collectieve afdankingen in het noorden, zowel als in het zuiden van het land, in opmars. In september 2012 heeft het aantal faillissementen een ongezien record bereikt.

Er heerst crisis, een barre crisis en de regering moet er zich mee inlaten.

In Europa hebben de dereguleringen in de wereld van de banken en de financiën catastrofes veroorzaakt die de bevolking met volle kracht treffen: loonbevriezing in Engeland, Nederland en Italië; verlaging van de sociale uitkeringen in Spanje, Frankrijk en Duitsland; veralgemeende btw‑verhoging in Frankrijk, Griekenland en Spanje.

De situatie is alarmerend voor de toekomst, verontrustend voor het heden, in het bijzonder voor wie zich al in een precaire situatie bevindt of op het punt staat te wankelen.

Ze is zorgwekkend want de oplossingen die in sommige staten worden voorgesteld, monden uit in een soberheidsbeleid dat wel eens zeer zwaar zou kunnen wegen op ieders leven van alledag. Onze regering – dat verdient enige precisering – heeft niet voor die aanpak gekozen.

De begroting 2013 is er uiteraard één van bezuinigingen. Ze vormt het resultaat van een moeilijk en langdurig overleg tussen zes partijen die gezien hun eigenheid – die overigens hun reden van bestaan fundeert – verschillende doelstellingen nastreven.

De oefening was dus complex. Ze getuigt vooral van de wil om het noodzakelijke evenwicht te bewaren tussen bezuinigingen en koopkracht, enerzijds, en tussen relance en behoud van sociale verworvenheden, anderzijds.

In een bijzonder moeilijke sociaaleconomische context blijkt uit de maatregelen ter bevordering van de concurrentiekracht en van de werkgelegenheid dat de regering, in overleg met de sociale partners, haar verantwoordelijkheden op zich neemt.

Zoals de eerste minister pleiten we voor een constructief sociaal overleg van op interprofessioneel tot op bedrijfsniveau. Dat overleg moet leiden tot een interprofessioneel akkoord dat meer dan ooit noodzakelijk is om de loon- en arbeidsvoorwaarden van de minst beschermde werknemers te verbeteren.

Door 300 à 400 miljoen vrij te maken voor de economische relance, heeft de regering een wezenlijke beslissing genomen om de crisis en haar nefaste gevolgen voor de werkgelegenheid en de koopkracht van de burgers te counteren.

Concrete maatregelen onderbouwen dat voornemen: doelgerichte lastenverminderingen, jobcreatie in de non‑profitsector en bij de KMO’s, verhoging van het nettoloon voor werknemers met lage en gemiddelde inkomens, verhoging van de pensioenen en van de vervangingsinkomens dankzij een welvaartsenveloppe.

In dat drievoudig vooruitzicht – relance, koopkracht, werkgelegenheid – heeft de PS hardnekkig weerstand geboden aan het Europese soberheidsbeleid en zodoende mede een begroting kunnen opmaken zonder indexsprong, noch btw‑verhoging of loonbevriezing. De indexering van de lonen en de sociale uitkeringen is gevrijwaard, de toepassing van de barema’s blijft behouden en voor de lage lonen is er een onderhandelingsmarge.

Tegelijkertijd hebben we de controle op de overheidsuitgaven bewaard en gestreden voor het behoud van een kwaliteitsvolle gezondheidszorg zonder de patiëntenbijdrage te verhogen.

Dat resultaat vergt een inspanning van iedereen, maar dan wel een gedeelde inspanning, die groter is voor wie zeer bemiddeld is. Bij de ondernemingen zijn dat de holdings.

Zoals ik in de aanhef van mijn betoog heb gezegd, hebben de onbezonnen risico’s van de banken in hun jacht op moeiteloos rendement, onze economie gedestabiliseerd.

Met de beslissing om het bankwezen te reguleren, de banken zo mogelijk een andere ethiek bij te brengen en te verplichten hun rol in de economie op te nemen, getuigt de regering van zin voor rechtvaardigheid en ambitie. Van de talrijke maatregelen juichen we in het bijzonder de afschaffing toe van de buitensporige bonussen voor CEO’s van banken die overheidssteun ontvangen hebben. Onze fractie had daarop destijds overigens al aangedrongen. We zijn ook blij met de verhoogde bijdrage van de banken, de verhoging van de roerende voorheffing, de vermindering van de notionele interesten, de nakende opsplitsing van de bankactiviteiten waardoor de burgers een betere bescherming tegen speculatie genieten, de terugkeer naar de reële economie door de uitgifte van thematische volksleningen om duurzame sociaaleconomische projecten te financieren.

Om die maatregelen te versterken zal men actief de strijd aanbinden met wie zich onttrekt aan zijn sociale verplichtingen in deze moeilijke tijden hoort eenieder zich hieraan te onderwerpen. De controles worden opgedreven en kapitaal dat fraudeurs uit het buitenland repatriëren, wordt belast.

Het is een hachelijke begrotingsoperatie die moeilijke, maar onvermijdelijke beslissingen insluit om de Belgische situatie gezond te maken en onze economie weer op gang te trekken zonder in te boeten op een voor de sociale cohesie onontbeerlijke sociale bescherming voor elkeen. De inspanning waarvoor ze staat, kan evenwel niet alleen op nationaal niveau worden geleverd. Die inspanning moet passen in een Europees perspectief op de beheersing van de bankencrisis en van de economische en sociale crisis. Het komt er dus op aan een echt groei- en werkgelegenheidspact uit te werken op maat van de Unie. De begroting staat voor waarden als verantwoordelijkheid, moed en solidariteit. We zijn dus bij de voorvechters ervan.

Mme Zakia Khattabi (Ecolo). – J’ai le sentiment de ne pas avoir lu le même document que M. Mahoux. J’ai attentivement écouté la déclaration du premier ministre et je suis assez dubitative. Je me suis tout d’abord demandé où je me trouvais. J’avais devant moi un chef d’entreprise présentant ses objectifs de l’année. Il a en effet placé la Belgique et ses intérêts dans un environnement concurrentiel.

Le premier ministre veut faire figurer notre pays dans le peloton de tête des États européens et aligner les salaires sur ceux de nos voisins. Toutefois, il ne s’inspire que de ce qu’il y a de pire chez eux. Rien sur la sortie du nucléaire comme en Allemagne, sur l’investissement dans les énergies renouvelables comme aux Pays‑Bas ou sur l’impôt sur la fortune comme en France. Rien non plus sur le renforcement de notre État de droit par le biais d’un investissement dans l’accès à la justice et dans la juste rémunération des avocats pour leurs prestations en faveur des plus précarisés. Aucune initiative spécifique n’est prise envers les femmes. On sait pourtant que si la crise touche l’ensemble de la population, les femmes constituent un groupe fragile parmi les plus fragiles.

Faire de la politique, être à la manœuvre dans la construction d’un avenir meilleur et porteur de sens et d’espoir pour nos concitoyens est une lourde responsabilité, et ce n’est pas que de la simple gestion. Aligner des chiffres et procéder à des économies comme si tout était égal par ailleurs relève de l’escroquerie intellectuelle. Procéder à des coupes linéaires comme si réduire les dépenses de nos administrations et geler les salaires étaient comparables est inacceptable. La technique est au service du projet et non l’inverse. En l’occurrence, nous cherchons encore le projet. Et visiblement vous aussi. Il ne reste dès lors que la technique.

La Belgique est donc gérée comme une entreprise. Dont acte. La rhétorique de la déclaration ne laisse d’ailleurs aucune ambiguïté quant à l’orientation donnée par ce gouvernement. Le premier ministre évoque par exemple, dans le cadre de la relance, une diminution des charges sociales. Je les appelle quant à moi des cotisations. Nous appréhendons la réalité de manière fondamentalement différente.

En ces temps de crise, avec l’objectif de la compétitivité en étendard, notre premier ministre avance comme une réussite le fait que tous les secteurs sont touchés, que toutes les catégories sociales participent à l’effort.

Soyons clairs ! Aucune des mesures permettant de boucler le budget 2013 n’est un cadeau pour la population. Le gouvernement peut continuer à égrener à l’envi ce à quoi nous avons échappé : la hausse de la TVA, la cotisation spéciale de crise et autres mesures, mais il n’en reste pas moins que celles qu’avance le gouvernement sont de nouveaux sacrifices pour nos citoyens : la dégressivité des allocations de chômage, le gel des salaires en 2013‑2014, une manipulation du panier de l’index qui va diminuer les revenus réels des citoyens, alors que par ailleurs ce gouvernement continue à amnistier la fraude fiscale et que pratiquement rien n’est fait pour combattre la spéculation.

J’ai entendu le premier ministre prendre l’engagement de défendre une véritable politique industrielle au niveau européen. Très bien ! J’aurais aimé entendre la même volonté, la même détermination à défendre une véritable politique sociale de solidarité européenne.

Le premier ministre s’enorgueillit de la lutte contre la fraude au regroupement familial, mais il offre dans le même temps une nouvelle déclaration libératoire unique aux fraudeurs en col blanc.

La concertation sociale est vidée de sa substance et la concertation avec les entités fédérées est méprisée.

Que dire alors ? Pas grand‑chose.

Je conclurai en paraphrasant le premier ministre qui déclarait en 2009 : « Tôt ou tard, les citoyens ne supporteront plus cette humiliation, ce stress qu’on leur impose. La force du désespoir, cela a du sens. Quand on ne sait plus que faire, qu’on a une famille à nourrir, une maison à rembourser, les études des enfants à payer, on a juste le choix entre la révolution et le suicide. Et moi, je plaide pour la révolution. »

Une fois n’est pas coutume, je suis d’accord avec le premier ministre !

Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). – Ik heb het gevoel dat ik niet hetzelfde document heb gelezen als de heer Mahoux. Ik heb aandachtig naar de regeringsverklaring van de eerste minister geluisterd en heb nogal wat twijfels. Eerst vroeg ik me af waar ik me bevond. Voor mij had ik een bedrijfsleider die zijn doelstellingen voor het komende jaar voorstelde. Hij plaatste België en de belangen van ons land in een concurrentiële context.

De eerste minister wil ons land een plaats geven in het Europese koppeloton en de lonen afstemmen op die van onze buurlanden. Hij verwijst echter enkel naar wat slechter is bij hen. Niets over de uitstap uit de kernenergie zoals in Duitsland, over de investeringen in hernieuwbare energie zoals in Nederland of de belastingen op het vermogen zoals in Frankrijk. Ook niets over de versterking van onze rechtsstaat door meer te investeren in de toegankelijkheid van de justitie en in de correcte vergoeding van de advocaten voor hun prestaties voor de meest kwetsbaren. Geen enkel specifiek initiatief voor de vrouwen. Nochtans weten we dat bij een crisis die de hele bevolking treft, de vrouwen het zwakst zijn van allemaal.

Aan politiek doen, aan een betere toekomst bouwen en zin en hoop geven aan onze medeburgers is een zware verantwoordelijkheid, het is geen eenvoudige ingreep. De cijfers aanpassen en bezuinigingen doorvoeren alsof alles voor het overige hetzelfde is, staat gelijk aan intellectueel bedrog. Lineair ingrijpen alsof het verminderen van de uitgaven van onze administraties en het bevriezen van de lonen vergelijkbare maatregelen zijn, is onaanvaardbaar. De techniek is het middel om het plan te realiseren en niet omgekeerd. In dit geval zoeken we nog een plan. En u blijkbaar ook, en dus blijft alleen de techniek over.

België wordt dus geleid als een bedrijf. Waarvan akte. De retoriek van de regeerverklaring laat overigens geen enkele onduidelijkheid bestaan over de richting die de regering uit wil. In het kader van de relance vermeldt de eerste minister bijvoorbeeld een verlaging van de sociale lasten. Ik noem het bijdragen. We hebben een volledig verschillend beeld van de realiteit.

De eerste minister, die het concurrentievermogen vooropstelt, beschouwt het als een succes dat alle sectoren een bijdrage leveren, dat alle sociale klassen een inspanning doen.

Laten wij duidelijk zijn! Geen enkele maatregel om in de begroting van 2013 is een geschenk voor de bevolking. De regering mag blijven opsommen waaraan we zijn ontsnapt: de verhoging van de btw, de speciale crisisbijdrage en andere maatregelen, maar er worden van de burgers ook nieuwe offers gevraagd: de trapsgewijze vermindering van de werkloosheidsuitkering, de bevriezing van de lonen in 2013‑2014, een manipulatie van de indexkorf, waardoor het reële inkomen van de burgers zal verminderen, terwijl de regering verder amnestie verleent aan fiscale fraudeurs en er nagenoeg niets is ondernomen om de speculatie te bestrijden.

Ik heb de minister horen zeggen dat hij zich engageert om op Europees niveau een echt industrieel beleid te verdedigen. Heel goed! Ik had graag dezelfde wil, dezelfde vastberadenheid gehoord om een echt Europees solidariteitsbeleid te bepleiten.

De eerste minister is trots op de strijd tegen de fraude inzake familiehereniging, maar hij zorgt tegelijkertijd voor een nieuwe eenmalige bevrijdende aangifte voor witteboordencriminelen.

Het sociaal overleg heeft geen inhoud meer en het overleg met de gewesten wordt miskend.

Wat kan men hierop zeggen? Niet veel.

Ik besluit met een uitspraak van de eerste minister in 2009. Hij zei dat de burgers deze vernedering, die stress die we hen opleggen op een bepaald moment niet meer zullen slikken. De sterkte van de wanhoop heeft zin. Wanneer men niet meer weet wat te doen om zijn gezin te voeden, een lening af te betalen, de studies van de kinderen te betalen, heeft men alleen de keuze tussen de revolutie en zelfmoord. En ik pleit voor de revolutie.

Het is niet mijn gewoonte, maar voor een keer ben het eens met de eerste minister!

M. Dirk Claes (CD&V). – Nous ne nous en rendons peut‑être pas compte, mais cette journée a une portée symbolique. Il y a exactement un an, les intérêts sur les obligations d’État s’élevaient à près de 6% sur une période de dix ans et les écarts des taux d’intérêt avec l’Allemagne, le spread, étaient supérieurs à 300 points de base. Pour rafraîchir les mémoires, je citerai quelques phrases de plusieurs économistes tirées du journal De Morgen du 26 novembre 2011 : « Le temps où la taux d’intérêt de la Belgique frôlait les 4,3 pour cent est révolu. Cette situation ne peut plus se représenter. Nous devrons nous contenter d’un niveau de cinq pour cent en 2012. Même avec un gouvernement de plein exercice, le spread ne diminuera pas de façon significative ».

Aujourd’hui, notre pays se finance via les marchés internationaux à un taux d’intérêt qui n’a jamais été aussi bas, à savoir 2,28% sur des obligations d’État d’une durée de dix ans. Par ailleurs, le spread avec l’Allemagne est revenu à 86 points de base. Aujourd’hui, la Belgique est plus que jamais un paradis pour les investisseurs et nous souhaitons qu’il en soit toujours ainsi. Cela représente une économie de 11 euros par mois et par Belge.

Dans la déclaration de politique générale, le premier ministre a souligné trois objectifs importants : l’assainissement des finances publiques, la relance économique et la protection maximale des revenus de nos citoyens et de nos entreprises.

Nous pouvons constater que le gouvernement réussit à atteindre ces objectifs, essentiellement grâce à des économies – 1,4 milliard, soit environ 38% – réalisées en premier lieu par les autorités fédérales elles‑mêmes. Le ministre De Crem et le secrétaire d’État Bogaert ont montré l’exemple en prévoyant une politique de remplacement sélective dans leurs départements respectifs. Les économies réalisées au niveau des fonctionnaires ont un effet positif sur le budget sans compromettre la qualité du service.

Les chiffres relatifs à notre taux de chômage montrent que nous sommes toujours parmi les meilleurs de l’Europe. Comme il y a cinq ans, le taux de chômage dans notre pays est de 7,4% alors que, durant cette même période, ce taux est passé de 7,2 à 10,6% dans l’Union européenne, voire 11,6% dans la zone euro. Chacun reconnaîtra que c’est un véritable succès de la politique belge de ces cinq dernières années.

Cela n’empêche que notre pays est confronté à un certain nombre de défis pour l’emploi, surtout du fait des faillites de ces derniers temps. Afin d’éliminer le handicap des charges salariales, le gouvernement modernise la loi de 1996. Selon le dernier rapport du Conseil central de l’Économie, une partie de l’augmentation des charges salariales en 2012 est due à la dérive salariale. Une situation que les employeurs peuvent parfaitement réguler. Par ailleurs, il est inexact de dire que les salaires n’augmenteront pas dans les deux prochaines années. La plupart des travailleurs verront déjà leur salaire augmenter de 2% ou plus en janvier. Les augmentations barémiques sont toujours possibles et le pouvoir d’achat est maintenu puisqu’on ne touche pas à l’index et n’augmente pas la TVA.

Le débat sur les charges salariales n’est qu’un des nombreux points inscrits à l’ordre du jour de la concertation sociale. Je pense notamment à l’harmonisation du statut des ouvriers et des employés. Nous demandons aux partenaires sociaux d’avoir un dialogue constructif, de surmonter leurs divergences et d’arriver à un accord qui permettra de sauvegarder notre économie et l’emploi.

Dans ces temps précaires, le gouvernement à six partis a réussi à conclure un accord équilibré. Il appartient maintenant aux partenaires sociaux de faire de même.

La politique budgétaire pour laquelle le gouvernement a opté épargne au maximum la classe moyenne. Initialement, les journaux annonçaient que cette dernière était touchée, mais par la suite, ils se sont ravisés. J’ai aussi régulièrement lu que l’épargnant flamand était touché, comme s’il y avait une réglementation différente pour les épargnants bruxellois, wallons et flamands. J’ai examiné l’accord de gouvernement, mais je n’y trouve rien de semblable.

Ce budget prévoit bien un glissement des charges sur le travail vers les charges sur le capital. Il s’agit de charges sur les revenus générés par ce capital et non de charges sur le capital lui‑même. Certains donnent l’impression qu’une augmentation du précompte mobilier de 21 à 25 pour cent touche lourdement la classe moyenne. Un couple ayant 100 000 euros sur un carnet d’épargne au taux d’intérêt le plus élevé du moment ne paie rien de plus et avec un taux d’intérêt inférieur cela vaut même pour un montant de 200 000 euros. Ceux qui ont 50 000 euros en bons de caisse rapportant par exemple 3% et 50 000 euros en actions offrant un dividende de 3% ne paient que 60 euros de précompte mobilier de plus par an. Cela ne me semble pas être une attaque contre la classe moyenne. En outre, les couples de la classe moyenne où chacun travaille ne paient pas un eurocent de plus.

Depuis le début de la législature, le CD&V estime qu’un bon budget est la meilleure mesure de relance. Au vu de la baisse significative du spread, d’une politique axée sur les recommandations de la Commission européenne et d’un budget conforme aux standards européens, nous pouvons conclure que le gouvernement a réussi.

Le titre de ministre des Finances le plus crédible, décerné par le Financial Times au ministre Vanackere met en évidence les performances e notre pays sur les marchés internationaux.

La crise financière de 2008‑2009 a montré qu’il fallait une réglementation claire et effective en matière de gestion de la crise et de traitement méthodique des institutions financière menacées de faillite. Les décisions concernant des banques comme Lehman Brothers ou Fortis ont dû être prises à très court terme, tous les éléments devant être rassemblées dans les 24 heures. C’est pourquoi notre groupe a déposé une proposition imposant l’établissement d’un plan de redressement et de liquidation pour les institutions financières. Un tel plan doit faire en sorte qu’en cas de crise, une institution financière puisse assurer sa continuité et disparaître de manière organisée des échanges commerciaux. Nous invitons le gouvernement à examiner cette proposition de loi avec nous au Sénat.

En tant que membre de la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives, j’ai suivi avec plus qu’une simple curiosité les développements dans ce département. Je suis heureux que la sécurité soit et demeure une priorité. En 2012, des moyens ont été dégagés pour 300 agents supplémentaires ; en 2013 un budget sera prévu pour 400 agents supplémentaires. La sécurité est un droit de base et le gouvernement y travaille. Nous sommes également satisfaits des moyens prévus pour les services d’incendie, ainsi que de l’engagement de 121 calltakers dans les centres de secours 112. Il y a encore beaucoup à faire à ce niveau.

J’invite le gouvernement à déposer dès que possible au parlement son projet de loi sur les sanctions administratives communales et à mener le débat parlementaire à ce sujet. Les communes et la population méritent la sécurité juridique et la clarté dans ce domaine, et ce le plus rapidement possible, cette année encore si possible.

Depuis 2008, la crise économique a durement frappé et depuis lors l’économie européenne a régressé. L’économie belge a fait un peu mieux avec une croissance modeste de 2%. Durant la période 1998‑2007, l’économie européenne a connu une croissance de 25%, soit quelque 2,5% par an. Je me demande si les acteurs sociaux sont bien conscients du fait que la situation économique actuelle est fondamentalement différente de celle de la période 1945‑2007.

Dans ce contexte, on a beaucoup parlé ces derniers temps de l’Allemagne et du modèle allemand. Il n’est pas inutile de bien examiner les mesures qui y ont été prises, mais il faut savoir que durant ces quinze dernières années la croissance allemande a été de 5 points de pourcentage inférieure à celle de la Belgique. Ce n’est que sur les cinq dernières années qu’elle fait 1,8 point de pourcentage de mieux.

Il n’est manifestement pas toujours de bon ton d’être positif, mais le fait que, dans ce contexte économique, le gouvernement établisse un bon budget est une prestation qui peut être saluée.

Je tiens à préciser une chose. On reproche au gouvernement de n’offrir aucun espoir. L’objectif du gouvernement n’est pas d’entretenir la polarisation, l’amertume ou l’individualisation. Il ne mène pas une politique dirigée contre les Flamands ou les Wallons, contre la classe moyenne ou l’un ou l’autre groupe de pression. Il veut mener une politique pro‑européenne. Si nous ne pouvons pas croire que deux communautés linguistiques peuvent conclure un compromis acceptable et équilibré, il est vain de tendre vers une Europe forte avec vingt‑sept ou vingt‑huit pays.

Le CD&V veut collaborer au développement d’une Flandre forte, dans un pays gouvernable et une Europe vigoureuse.

De heer Dirk Claes (CD&V). – We beseffen het misschien niet, maar deze dag staat bol van de symboliek. Precies één jaar geleden liep de rente op Belgische staatsobligaties met een looptijd van tien jaar op tot bijna 6 procent en lag het renteverschil met Duitsland, de spread, boven de 300 basispunten. Om het geheugen even op te frissen, citeer ik enkele zinnen van diverse economen uit De Morgen van 26 november 2011: “De tijd dat de Belgische rente rond 4,3 procent schommelde is voorbij. Deze situatie is niet meer te herstellen. We gaan tevreden mogen zijn met een niveau van 5 procent in 2012. Zelfs met een volwaardige regering zal de spread niet significant afnemen.”

Vandaag financiert ons land zich via de internationale markten aan een rentevoet die in heel de geschiedenis nog nooit zo laag is geweest, namelijk 2,28% op staatsobligaties met een looptijd van 10 jaar. De spread met Duitsland is bovendien teruglopen tot 86 basispunten. Vandaag is ons land meer dan ooit een veilige haven voor beleggers, en we willen het graag zo houden. Dit betekent dat we 11 euro per maand en per Belg besparen.

Tijdens de beleidsverklaring vestigde de premier de aandacht op drie belangrijke doelstellingen: de sanering van de publieke overheidsfinanciën, het economisch herstel en de maximale bescherming van het inkomen van onze burgers en bedrijven.

We kunnen vaststellen dat de regering daarin slaagt. Ze heeft de begrotingsdoelstellingen vooral gehaald via besparingen – 1,4 miljard of bijna 38% – om te beginnen bij de federale overheid zelf. Zo hebben minister De Crem en staatssecretaris Bogaert het voorbeeld gegeven door binnen hun respectieve departementen een uitgekiend selectief vervangingsbeleid uit te tekenen. De besparingen in het ambtenarenapparaat hebben een positieve impact op de begroting, zonder de kwaliteit van de dienstverlening in het gedrang te brengen.

Als ik bovendien de cijfers bekijk die een licht werpen op onze werkloosheidgraad, merk ik op dat wij nog steeds bij de beste van Europa zijn. Net zoals vijf jaar geleden is de werkloosheidsgraad in ons land nog altijd 7,4%, terwijl in de Europese Unie dit percentage tijdens dezelfde periode is opgelopen van 7,2% naar 10,6%. In de eurozone is het werkloosheidspercentage zelfs gestegen tot 11,6%. Iedereen moet toegeven dat dit een absoluut succes is van het Belgische beleid van de afgelopen vijf jaar.

Dat neemt echter niet weg dat ons land, vooral met de faillissementen van de jongste tijd, voor diverse uitdagingen staat inzake werkgelegenheid. Met het oog op het wegwerken van de loonkostenhandicap moderniseert de regering in kleine, maar consequente stappen de wet van 1996. Wat opvalt in het laatste rapport van de Centrale Raad van het bedrijfsleven, is dat een deel van de stijging van de loonkosten in 2012 te wijten is aan de “loondrift”. Iets wat werkgevers heel goed in de hand kunnen houden. Daarnaast is het onjuist om te stellen dat de lonen de volgende twee jaar niet zullen toenemen. De meeste werknemers zullen immers al in januari hun loon met 2% of meer zien stijgen. De baremieke verhogingen zijn nog altijd mogelijk en door niet te raken aan de index en af te zien van een btw‑verhoging blijft de koopkracht behouden.

Het loonkostendebat is bovendien maar één van de vele agendapunten van het sociaal overleg. Ik denk onder meer aan de harmonisering van het statuut van arbeiders en bedienden. Wij roepen de sociale partners op om in een constructieve dialoog met elkaar om te gaan, hun tegenstellingen te overbruggen en een akkoord te sluiten dat de toekomst van onze economie en de werkgelegenheid veilig stelt.

De zespartijenregering is er in deze precaire tijd in geslaagd een evenwichtig akkoord te maken. Het is nu aan de sociale partners om hetzelfde te doen.

De budgettaire politiek waarvoor de regering gekozen heeft, spaart bovendien de middenklasse maximaal. Aanvankelijk stond in de kranten dat de middenklasse geraakt werd, maar wie ze nadien bleef lezen, merkte dat de kranten gas terugnamen. Ik las ook geregeld dat de Vlaamse spaarder getroffen werd. Alsof er een verschillende reglementering was uitgewerkt voor de Brusselse, Waalse en Vlaamse spaarders. Ik heb het begrotingsakkoord bestudeerd, maar vind hier niets van terug.

Wel zorgt deze begroting voor een beperkte verschuiving van de lasten op arbeid naar de lasten op vermogen. Het gaat om een last op het inkomen dat men uit dat vermogen genereert, niet om een last op het vermogen zelf. Sommigen wekken de indruk dat een verhoging van de roerende voorheffing van 21 naar 25 procent de middenklasse geweldig treft. Een koppel met 100 000 euro op een spaarboekje met de maximale intrestvoet van dit moment, betaalt niets extra en met een slechtere intrestvoet, geldt dat zelfs voor een bedrag tot 200 000 euro. Wie 50 000 euro aan kasbons heeft die bijvoorbeeld, 3% opleveren, en 50 000 euro aan aandelen die 3% dividendrendement hebben, betaalt maar 60 euro roerende voorheffing meer per jaar. Dat lijkt me allesbehalve een aanslag op de middenklasse. Overigens betalen actieve koppels uit de middenklasse die met z’n tweeën werken, geen eurocent meer.

Van in het begin van de regeerperiode stelt CD&V dat een begroting op orde de beste relancemaatregel is. Gezien de significante daling van de spread, een beleid geënt op de aanbevelingen van de Europese Commissie en een begroting conform de Europese standaarden, kunnen we besluiten dat de regering daarin geslaagd is.

De Financial Times gaf Steven Vanackere vorige week de titel van meest geloofwaardige minister van Financiën van de Europese Unie. Dit zet de prestaties van ons land op de internationale markten in de verf.

De financiële crisis van 2008‑2009 toonde aan dat er nood is aan duidelijke en effectieve regelgeving inzake de crisisbeheersing en de ordelijke afwikkeling van financiële instellingen waarvoor een faillissement dreigde. Beslissingen over banken als Lehman Brothers of Fortis moesten op ultrakorte termijn worden genomen, waarbij alle elementen binnen 24 uur moesten worden verzameld. Onze fractie heeft daarom een voorstel ingediend dat het opstellen van een herstel- en liquidatieplan voor financiële instellingen verplicht maakt. Zo’n plan moet ervoor zorgen dat een financiële instelling op momenten van crisis haar continuïteit kan handhaven en op een georganiseerde manier uit het handelsverkeer kan verdwijnen. We nodigen de regering uit dit wetsvoorstel samen met ons in de Senaat te behandelen.

Als lid van de commissie voor de Binnenlandse Zaken en de Administratieve Aangelegenheden heb ik met meer dan louter nieuwsgierigheid de ontwikkelingen in dat departement gevolgd. Ik ben tevreden dat veiligheid een prioriteit is en blijft. In 2012 waren er middelen uitgetrokken voor 300 extra agenten; in 2013 zal er een budget zijn voor 400 extra agenten. Veiligheid is een basisrecht en de regering werkt daaraan. Ook de middelen voor de brandweer stemmen ons tevreden, alsook de aanwerving van 121 calltakers in de 112‑hulpcentrales. Daar is nog veel werk.

Ik nodig de regering uit om zo snel mogelijk met haar wetsontwerp op de Gemeentelijke Administratieve Sancties voor het parlement te komen en het parlementaire debat daarover te voeren. De gemeenten en de bevolking verdienen rechtszekerheid en duidelijkheid daarover en wel zo snel mogelijk. Als het kan nog dit jaar.

De economische crisis heeft sinds 2008 zwaar toegeslagen en sindsdien is de Europese economie gekrompen. De Belgische economie deed het net iets beter met een bescheiden groei van 2%. Om een referentie te geven: in de periode 1998‑2007 is de Europese economie gegroeid met 25%, dus ongeveer 2,5% per jaar. Ik vraag me af of de maatschappelijke actoren wel goed beseffen dat de huidige economische toestand fundamenteel anders is dan in de periode 1945‑2007.

In deze context is de laatste tijd overigens zoveel te doen over Duitsland en het Duitse model. Het loont zeker de moeite om de daar genomen maatregelen goed te bestuderen, maar tegelijk was de groei de voorbije vijftien jaar in Duitsland 5 procentpunt zwakker dan in België. Alleen over de laatste vijf jaar doen ze het daar met 1,8 procentpunt beter.

Het is blijkbaar niet altijd bon ton om positief te zijn, maar het feit dat de regering in deze economische context een begroting op orde stelt, is een prestatie die gezien mag worden. Olli Rehn, Europees commissaris voor Economische en Monetaire Zaken, heeft dit reeds uitdrukkelijk erkend.

Er moet mij iets van het hart. Er wordt de regering verweten dat ze geen hoop biedt. De doelstelling van de regering is niet om polarisatie, verzuring of individualisering te voeden. Ze voert geen beleid tegen de Vlamingen of de Walen, tegen de middenklasse of tegen een of andere belangengroep. De regering wil een pro‑Europees beleid voeren. Als we niet kunnen geloven dat twee taalgemeenschappen een goed en evenwichtig compromis kunnen bereiken, heeft het weinig zin om te streven naar een sterk Europa met zeventwintig of achtentwintig landen.

CD&V willen meewerken aan een sterk Vlaanderen, in een bestuurbaar land en een krachtdadig Europa.

M. Huub Broers (N‑VA). – En ce qui concerne les calltakers, je suis d’accord avec M. Claes, mais ne faut‑il pas plutôt veiller à ce que toutes les zones en Belgique soient opérationnelles ; actuellement trois seulement le sont. Chacun y a intérêt, indépendamment du groupe linguistique auquel il appartient.

De heer Huub Broers (N‑VA). – Wat de calltakers betreft, ben ik het eens met de heer Claes. Zouden we er echter niet beter voor zorgen dat alle zones in België operationeel worden; nu zijn er dat maar drie. Iedereen heeft daar belang bij, los van de taalgroep waartoe hij/zij behoort.

Mme Anke Van dermeersch (VB). – Un gouvernement doit gouverner. En d’autres mots, il doit détecter les problèmes politiques et sociaux et y apporter des solutions structurelles ou au moins concevoir un cadre pour des solutions fondamentales. Ce gouvernement ne gouverne pas, au contraire il fait comme si les problèmes n’existaient pas. Le gouvernement nie le caractère dramatique de la situation socioéconomique de ce pays.

Ce gouvernement, comme son prédécesseur, nie la faillite de la politique de sécurité et les conditions exaspérantes dans lesquelles la Justice doit fonctionner. Le gouvernement nie toujours l’invasion d’immigrants qui étrangle notre pays et les ravages sociaux créés par la politique multiculturelle de la dernière décennie.

Le gouvernement nie la crise dans laquelle se trouve l’Union européenne à cause de choix stratégiques fondamentalement erronés. Et le gouvernement refuse surtout d’entendre l’appel de la Flandre pour une transformation institutionnelle fondamentale de ce pays.

En d’autres mots, le gouvernement vit entièrement dans le déni de la nécessité de mesures et de réformes fondamentales qui offriraient des perspectives d’avenir aux deux nations qui, jusqu’à nouvel ordre, cohabitent dans cet État. C’est ce dont je veux parler avec le gouvernement aujourd’hui. Mais permettez‑moi d’abord d’exposer les raisons pour lesquelles le gouvernement vit dans le déni au lieu de gouverner. Au demeurant, le gouvernement semble bien en être conscient puisque le premier ministre a commencé sa déclaration de politique générale en disant que le gouvernement avait fait tout ce qui était possible eu égard aux six partis très différents qui le composent et aux sensibilités et modes de fonctionnement très différents entre le nord et le sud de ce pays.

C’est en effet le fond du problème. Ce pays est un pays divisé, c’est un pays avec deux peuples enfermés dans le carcan belge et où une minorité prend la majorité en otage.

Cette situation, et cela nous le savons tous, débouche sur une quasi‑paralysie politique. La déclaration de politique générale en est un parfait exemple. En attendant, je constate que la secrétaire d’État Maggie De Block a quitté l’hémicycle et qu’il y a particulièrement peu d’intérêt porté à ce débat au Sénat.

Cet immobilisme a conduit à un train de mesures ambiguës. Beaucoup de petites mesures qui ne contentent personne, des tripotages à la marge, mais pas de choix fondamentaux, aucune des réformes structurelles qui, à long terme, peuvent assurer un redressement fondamental.

Pour la majorité, le budget est un pas en avant, hélas, apparemment personne ne voit que le pays se trouve face à un précipice.

De Standaard résume bien la situation. Au lieu de prendre des mesures vraiment radicales, rapporte le journal, on s’est limité à de la politique à la petite semaine et les problèmes ont été reportés à plus tard. C’est ainsi qu’en 2013 le gouvernement risque de devoir tenir un conclave budgétaire permanent, signale encore le journal, car du fait de plusieurs présupposés irréalistes qui ont servi à élaborer le budget, comme l’estimation du taux de croissance économique, au printemps toute l’attention devra être donnée au contrôle budgétaire et à la correction du budget. Ensuite le gouvernement, mis sous pression par l’Europe, devra dès juillet élaborer le budget pour 2014. Cela promet d’être un exercice encore plus difficile que l’élaboration du budget 2013. À l’automne, un nouveau contrôle budgétaire sera indispensable, une nouvelle opération archidifficile. Bref, titrait, à raison, le journal, « Suivre la trajectoire budgétaire européenne, est un travail infernal ».

La dette publique fédérale belge reste colossale, quelque 368,5 milliards d’euros. C’est quasiment la valeur du PIB.

Il est important de rappeler une fois encore ce chiffre.

Une autre mesure est la énième série de régularisation fiscale à laquelle est associée un traitement de la fraude fiscale. Cela démontre que les fraudeurs sociaux, qui sont nombreux dans ce pays, et les fraudeurs fiscaux ont jusqu’à présent été laissés en paix. Il est évident qu’il en reste encore qui peuvent régulariser leur situation. Même la disposition sévère prévoyant des peines de prison allant jusqu’à cinq ans est en fait ridicule si elle n’est pas liée à une bonne politique de poursuite et d’application des peines. Les fraudeurs fiscaux rient dans leur barbe mais gardent leur portefeuille ouvert pour s’enrichir davantage.

Sur le plan de relance pour 2013 comprenant des mesures pour 300 millions d’euros, je puis être brève. L’économie a en effet besoin d’argent et d’espace. Je proposerais toutefois de commencer par arrêter de saboter et de tracasser les entrepreneurs. Ce serait un pas dans la bonne direction. Qu’en est‑il des 300 millions ? Selon mon parti, pour avoir un effet réel et structurel sur l’économie et la croissance économique, et créer de l’emploi, ce montant devrait être multiplié par dix. La France peut servir d’exemple : elle investit non moins de 10 milliards d’euros par an. C’est, il est vrai, un plus grand pays, doté d’une économie plus importante, mais le gouvernement devrait faire un effort en proportion s’il veut un plan de relance réelle.

La classe moyenne travailleuse devra en effet payer le prix des échecs du gouvernement sur le plan social et économique. Ces derniers mois on a perdu de nombreux emplois. Le nombre de faillites s’est établi en octobre au plus haut niveau jamais atteint. On perdra encore des emplois. Cependant ce n’est pas tout : le salaire ne sera plus fonction du travail. Celui qui a travaillé et a eu suffisamment d’argent pour épargner devra payer sur le revenu de cette épargne non moins de 25 pour cent de précompte mobilier. Ce précompte passe dans certains cas de 0 pour cent à 21 ou 25 pour cent et parfois de 15 pour cent à 25 pour cent. Cette hausse énorme doit être payée sur les revenus de l’épargne, gagnée par la classe moyenne et investie en obligations, actions, bons de caisse, et autres. Pourtant au moment de l’acquisition de cette épargne, elle avait déjà été imposée.

Le premier ministre, qui n’est pas présent ce jour, se comporte dans sa déclaration politique comme un petit Brejnev. Brejnev a vu en son temps que le socialisme s’écroulait en URSS, mais il le niait. Les dirigeants soviétiques continuait avec acharnement leur politique collectiviste qui pénalisait le travail et récompensait le parasitage. Tout comme Brejnev niait l’effondrement de l’URSS, le premier ministre Di Rupo persiste à rester aveugle à l’implosion de la Belgique.

Dans sa déclaration de politique générale, le premier ministre a prétendu que la sécurité des citoyens était une priorité absolue. Je sais à quoi m’en tenir. Il a annoncé que la police et la justice seraient épargnées par les mesures d’économie. Nous devrions évidemment être contents de cette priorité donnée à la sécurité. Les très faibles ambitions des mesures touchant à la sécurité et à la justice pour 2013 ont très rapidement refroidi mon enthousiasme. J’ose mettre en doute que la justice et la police soient exemptes de mesures d’économies. On le prétend mais la justice subit déjà depuis des années des mesures d’économies. Il y a quelques mois, la porte‑parole de la ministre Turtelboom admettait que la promesse de ne pas faire contribuer la justice à l’assainissement budgétaire n’était pas réaliste et que tous les départements de la justice devraient se serrer la ceinture. Ni les établissements pénitentiaires ni la magistrature n’échapperaient selon elle aux économies. Au lieu d’économies, il faudrait des efforts supplémentaires en faveur de la police et de la justice afin que ces départements aient une chance d’assurer réellement la sécurité des citoyens.

De surcroît, la déclaration du gouvernement est très maigre pour ce qui concerne le thème de la sécurité. Il y est en effet souvent renvoyé à des promesses et à des réalisations antérieures.

On savait déjà que les 32 zones de secours avaient été dotées de la personnalité juridique. La formation de quatre cents aspirants agents n’est pas non plus une information neuve. Et nous savons depuis plus longtemps déjà que la législation organisant la lutte contre les nuisances est adaptée.

Par contre il n’y a rien dans la déclaration gouvernementale sur le débat relatif aux missions de base de la police qui doit avoir lieu en vertu de l’accord de gouvernement. Cet accord prévoyait par exemple que la police n’aurait plus de tâches de surveillance. Quand le gouvernement tiendra‑t‑il cette promesse ? Et à quelle date pouvons‑nous attendre le cadre légal qui encourage les zones de police à rechercher des économies d’échelle ?

Le premier ministre n’a rien dit non plus sur d’autres aspects importants de l’accord de gouvernement. Rien sur les moyens supplémentaires nécessaires pour résoudre la situation critique de la Cour d’appel de Bruxelles où plus de douze mille dossiers attendent d’être traités. Rien non plus sur la mesure de la charge de travail qui reste dans les nues ou sur les accords bilatéraux permettant aux criminels étrangers de purger leur peine dans leur pays d’origine.

Je n’ai rien entendu non plus sur le transfert de compétences. Quand les entités fédérées auront‑elles leur mot à dire sur la politique de poursuite et sur les directives de politique criminelle ? Où en est‑on dans la communautarisation des maisons de justice ? Et quid du droit sanctionnel de la jeunesse ? À partir de quand les communautés seront‑elles associées aux tribunaux de l’application des peines ?

Il y a toute une kyrielle de sujets à propos desquels le gouvernement a fait des promesses mais dont il ne souffle mot dans sa déclaration gouvernementale.

Il reste toutefois un point positif : les conditions de mise en liberté conditionnelle seraient rendues plus sévères. Hélas cette ambition est totalement vidée de son sens : le gouvernement restreint cette mesure aux crimes graves ayant entraîné la mort. C’est une occasion manquée de faire en sorte que chaque peine criminelle soit exécutée jusqu’au bout. Le gouvernement ne parle même plus de période de sûreté fixée par le juge.

Bref, le gouvernement laisse entendre que la sécurité et la justice sont ses priorités absolues mais en réalité ne fait que très peu de choses contre l’insécurité et la criminalité croissantes. Le gouvernement se limite à un nouvel épisode de politique d’annonces qui ne présage que peu de bonnes choses et n’est certainement pas suffisamment ambitieux. Mais cela ne m’étonne pas. Dans le contexte belge, la justice ne pourra en effet jamais accomplir ce que la grande majorité des Flamands en attendent.

J’ai également été choquée lorsque j’ai entendu le premier ministre dire et je cite : « L’Europe solidaire et responsable, dont la Belgique est partisane, est également une Europe ouverte sur le monde et qui aspire à la paix et au bien‑être. Une Europe qui accompagne les transitions démocratiques, pensez au printemps arabe. »

J’en suis restée bouche bée lorsque j’ai entendu cela. De transitions démocratiques dans le monde arabe, franchement, je n’en ai pas encore remarqué. Le prétendu printemps arabe est plutôt un hiver arabe. En Égypte et en Tunisie ce sont les frères musulmans fanatiques et les salafistes qui sont arrivés au pouvoir. En Libye on risque la même situation. Est‑on conscient oui ou non que l’Islam et la démocratie ne sont pas des synonymes, mais que cet islam et la démocratie sont en complète contradiction ? La prise de pouvoir de Morsi, président égyptien et frère musulman, en fournit le parfait exemple. Le printemps arabe est en pratique le passage d’une dictature séculière à une dictature religieuse. « Allah Akbar » signifie dans le monde arabe, mais ici aussi et de plus en plus, « à bas la démocratie ».

Dans la déclaration de politique générale, seules deux phrases sont consacrées au problème de l’immigration, problème important pour de nombreux citoyens, à savoir l’invasion des illégaux et le flux incessant de vrais et de faux demandeurs d’asile venant du monde entier.

On ne propose aucune solution à ce sujet dans la déclaration de politique générale.

Finalement, le gouvernement ne fait rien et se borne à faire croire que « tout va très bien, madame la marquise ». Dans le monde réel, l’immigration va de mal en pis. L’augmentation du retour volontaire est un élément positif, mais cette solution ne sera qu’une goutte d’eau dans l’océan.

La déclaration du gouvernement n’offre aucune perspective en termes d’expulsion systématique des demandeurs d’asile déboutés, de durcissement de la procédure d’asile et d’approche cohérente de l’immigration secondaire et matrimoniale. Pendant que des allochtones, qui profitent de notre sécurité sociale, reçoivent de l’argent à volonté, la population doit se serrer la ceinture. Cet assistanat migratoire coûte quelque 1 500 euros par an à chaque famille. Rien qu’en Flandre, cette invasion migratoire représente 2 milliards d’euros par an. Limitez dès lors l’accès des étrangers à notre sécurité sociale. Renvoyez chez eux les profiteurs, les illégaux, les criminels et les faux demandeurs d’asile. Mettez en œuvre une vraie politique « notre peuple d’abord » et économisez ainsi des centaines de millions voire des milliards d’euros par an !

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Een regering moet regeren. Ze moet met andere woorden de staatkundige en maatschappelijke problemen en noden onderkennen en daar structurele oplossingen voor aanreiken of minstens een kader scheppen voor fundamentele oplossingen. Deze regering regeert niet, integendeel, ze negeert de problemen.

De regering negeert de sociaaleconomische dramatische toestand van dit land.

Deze regering en ook de vorige negeren al vele jaren het falende veiligheidsbeleid en de tergende omstandigheden waarin justitie moet werken.

De regering negeert nog altijd de immigratie‑invasie die ons land in een wurggreep houdt en de maatschappelijke ravages die worden aangericht door het multiculturele beleid dat de voorbije decennia werd gevoerd.

De regering negeert de crisis waarin de Europese Unie zich bevindt ingevolge fundamenteel foute strategische beleidskeuzes.

En de regering negeert vooral de roep vanuit Vlaanderen voor een fundamentele institutionele omvorming van dit land.

De regering negeert met andere woorden over de hele lijn dat er fundamentele maatregelen en hervormingen noodzakelijk zijn om de twee naties die tot nader order in deze staat leven, opnieuw een toekomstperspectief te bieden. Dat is het waar ik het met de regering vandaag over wil hebben.

Maar laat mij eerst ingaan op de redenen waarom de regering negeert in plaats van regeert. De regering schijnt dit overigens ook zelf goed te beseffen want de eerste minister heeft zijn beleidsverklaring aangevat met te zeggen dat de regering al het mogelijke heeft gedaan in functie van haar samenstelling met zes zeer verschillende partijen en in het kader van de zeer verschillende gevoeligheden en werkelijkheden in het noorden en het zuiden van het land.

Dat is inderdaad de kern van de zaak. Dit land is een gespleten land en een land met twee volkeren geprangd in het Belgische keurslijf waarbij een minderheid een meerderheid gijzelt.

Het is deze situatie, en dat weten wij allemaal, die leidt tot een bijna totale verlamming van het beleid. De beleidsverklaring is daar het perfecte voorbeeld van. Intussen stel ik vast dat staatssecretaris Maggie De Block het halfrond verlaten heeft en dat er bijzonder weinig belangstelling is voor dit debat in de Senaat.

Die situatie van immobilisme heeft geleid tot een aantal halfslachtige maatregelen. Vele kleine maatregelen die niemand tevreden stellen, wat gemorrel in de marge, maar geen fundamentele keuzes, geen structurele hervormingen die op de lange termijn voor een fundamenteel herstel kunnen zorgen.

Volgens de meerderheid is de begroting een stap vooruit, helaas heeft niemand blijkbaar door dat het land voor een afgrond staat.

De krant De Standaard heeft het goed samengevat. In plaats van echt ingrijpende maatregelen te nemen, schrijft de krant, heeft men zich beperkt tot dagjespolitiek en worden de problemen doorgeschoven naar later. Zo dreigt 2013 voor de federale regering een permanent begrotingsconclaaf te worden, meent de krant terecht, want door een aantal onrealistische uitgangspunten bij de opmaak van de begroting, zoals de verwachte economische groei en de bijdrage van de deelstaten, zal in het voorjaar al de aandacht moeten gaan naar de begrotingscontrole en de bijsturing van de begroting. Vervolgens zal de regering onder druk van Europa al in juli de begroting voor 2014 moeten opstellen. Dat belooft een nog moeilijkere oefening te worden dan het nu al was. In het najaar zal opnieuw een begrotingscontrole noodzakelijk zijn, opnieuw een aartsmoeilijke operatie.

Kortom, “Het Europese begrotingstraject verder volgen, wordt een helse job”, zoals de krant terecht kopte.

De federale Belgische overheidsschuld blijft torenhoog, maar liefst 368,5 miljard euro. Dat is bijna 100% van het bbp.

Het is belangrijk dat cijfer ook nog eens naar voren te brengen.

Een andere maatregel is de zoveelste ronde fiscale regularisatie waaraan ook een aanpak van de fiscale fraude wordt gekoppeld. Dat bewijst dat sociale fraudeurs, waarvan er in dit land heel wat zijn, en fiscale zondaars tot op heden altijd met rust zijn gelaten. Blijkbaar zijn er nog altijd die hun toestand kunnen regulariseren. Ook de strenge aanpak, met celstraffen tot vijf jaar is eigenlijk lachwekkend als daaraan geen rechtvaardig vervolgings- en strafuitvoeringsbeleid wordt gekoppeld. De fiscale fraudeurs lachen eens heel goed in hun linkervuistje en ze houden hun rechtervuistje open om nog rijker te worden.

Over het relanceplan voor 2013 met maatregelen ter waarde van 300 miljoen euro kan ik zeer kort zijn. De economie heeft inderdaad geld en ruimte nodig. Ik zou echter voorstellen om in de eerste plaats te stoppen met het saboteren en pesten van ondernemers. Dat zou al een hele stap in de goede richting zijn. Wat is nu 300 miljoen euro? Om daadwerkelijk een structurele impact te hebben op de economie en de economische groei en om tewerkstellingseffecten te creëren moet dat bedrag volgens mijn partij minstens tien maal zo hoog zijn. Frankrijk kan hierbij als voorbeeld dienen: het investeert maar liefst 10 miljard euro op jaarbasis. Het is weliswaar een groter land, met een grotere economie, maar voor een echt relanceplan zou de regering toch een inspanning naar verhouding moeten doen.

De werkende middenklasse zal inderdaad de prijs moeten betalen voor het falen van de regering op sociaal en economisch vlak. De jongste maanden zijn heel wat jobs verloren gegaan. Het aantal faillissementen stond in oktober op het hoogste peil ooit. Er zullen nog jobs verloren gaan. Dat is echter niet alles: ook loon naar werken zal er niet meer zijn. Wie gewerkt heeft en nog geld over heeft om te sparen zal op de opbrengst van dat spaargeld maar liefst 25% roerende voorheffing betalen. Die voorheffing stijgt in sommige gevallen van 0% naar 21 tot 25%, en soms van 15% tot 25%. Die enorme stijgingen moeten worden betaald op de opbrengsten van het spaargeld, dat ook door de middenklasse wordt verdiend en wordt geïnvesteerd in obligaties, aandelen, kasbons en dergelijke. Nochtans is bij de verwerving van dat spaargeld reeds belasting betaald.

De eerste minister, die hier vandaag niet aanwezig is, gedraagt zich met zijn beleidsverklaring als een baby Brezjnev. Brezjnev zag destijds dat het socialisme in de toenmalige USSR in verval raakte, maar hij negeerde het. De sovjet‑machthebbers bleven hardnekkig voortgaan met het collectivistische beleid dat presteren strafte en parasiteren beloonde. Net zoals Brezjnev de ineenstorting van de USSR negeerde, blijft ook premier Di Rupo blind voor de implosie van België.

In zijn beleidsverklaring beweerde de premier dat de veiligheid van de burgers een absolute prioriteit is. Ik denk daar het mijne van. Hij stelde dat politie en justitie gespaard zouden blijven van besparingsmaatregelen. Uiteraard zouden we blij moeten zijn dat prioritair wordt ingezet op veiligheid. De erg slappe ambities voor 2013 op het vlak van veiligheid en justitie doen mijn enthousiasme heel snel afnemen. Dat politie en justitie uit de greep van de besparingen blijven durf ik te betwijfelen. Dat wordt wel beweerd, maar justitie draait al jaren mee op voor regeringsbesparingen. Enkele maanden geleden gaf de woordvoerster van minister Turtelboom al toe dat de belofte om justitie niet te laten bijdragen aan de begrotingssanering, niet realistisch was en dat alle departementen binnen justitie de broeksriem zouden moeten aanhalen. Ook het gevangeniswezen en de magistratuur zouden volgens haar niet aan besparingen ontsnappen. In plaats van besparingen zijn extra inspanningen voor politie en justitie nodig om die departementen een kans te geven om de veiligheid van de burger ook daadwerkelijk te waarborgen.

Daarnaast oogt de verklaring van de regering heel mager op het vlak van het veiligheidsthema. Er wordt immers vaak verwezen naar eerder gemaakte beloften of realisaties.

Zo was al bekend dat de 32 hulpverleningszones rechtspersoonlijkheid hebben gekregen. Het is evenmin nieuw dat er 400 aspirant‑agenten worden opgeleid. En het is ook al langer geweten dat de wetgeving om de overlast te bestrijden, wordt aangepast.

Er wordt daarentegen in de beleidsverklaring niets gezegd over het politioneel kerntakendebat dat volgens het regeerakkoord zou worden gevoerd. Dat akkoord voorzag er bijvoorbeeld in dat de politie geen bewakingsopdrachten meer zou uitvoeren. Wanneer zal de regering die belofte nakomen? En wanneer kunnen we het wettelijk kader verwachten dat de politiezones aanmoedigt om te werken aan schaalvergroting?

De premier heeft het in zijn beleidsverklaring ook niet gehad over andere belangrijke aspecten uit het regeerakkoord. Geen woord over de nood aan extra‑middelen om tegemoet te komen aan de kritieke situatie bij het Brusselse Hof van Beroep, waar meer dan 12 000 dossiers wachten op behandeling. De uitblijvende werklastmetingen of de bilaterale akkoorden om buitenlandse criminelen hun straf te laten uitzitten in hun thuisland, kwamen evenmin aan bod.

Nog minder kom ik te weten over de overheveling van bevoegdheden. Wanneer zullen de deelstaten mee zeggenschap hebben over het vervolgingsbeleid en over de richtlijnen binnen het strafrechtelijk beleid? Hoever staat het met de communautarisering met betrekking tot de justitiehuizen? En wat met het jeugdsanctierecht? Vanaf wanneer zullen de gemeenschappen betrokken worden bij de strafuitvoeringsrechtbanken?

Er is dus een hele waslijst van onderwerpen waarover de regering beloftes had gedaan, maar waar de beleidsverklaring over zwijgt.

Er is evenwel één heel klein lichtpuntje: de voorwaarden om voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld, zouden worden verstrengd. Helaas wordt die ambitie volledig uitgehold: de regering beperkt zich namelijk ter zake tot de zeer zware misdaden met de dood tot gevolg. Dat is een gemiste kans om elke straf voor elke misdaad onverkort te laten opleggen. De regering spreekt zelfs niet meer over een door de rechter ingestelde beveiligingsperiode.

Kortom, de regering laat uitschijnen dat veiligheid en justitie voor haar absolute prioriteiten zijn, maar in wezen wordt aan de toenemende onveiligheid en criminaliteit heel weinig gedaan. De regering beperkt zich tot een nieuw rondje aankondigingspolitiek, dat weinig goeds belooft en zeker niet ambitieus genoeg is. Maar dat verwondert me niet. Binnen de Belgische context zal justitie immers nooit kunnen waarmaken wat de overgrote meerderheid van de Vlamingen ervan verwacht.

Ik was ook geschokt toen ik de eerste minister hoorde zeggen, en ik citeer: “Het solidaire en verantwoordelijke Europa waar België voor staat, is ook een Europa dat openstaat voor de wereld en dat mee streeft naar vrede en welvaart. Een Europa dat democratische transities begeleidt, denk maar aan de Arabische lente.”

Mijn mond viel open van verbazing toen ik dat hoorde. Van die democratische transities in de Arabische wereld heb ik eerlijk gezegd nog niets gemerkt. De zogenaamde Arabische lente is eerder een Arabische winter aan het worden. In Egypte en Tunesië zijn de fanatieke moslimbroeders en salafisten aan de macht gekomen. In Libië dreigt hetzelfde te gebeuren. Beseft men dan niet dat islam en democratie geen synoniem zijn, maar dat dat islam en democratie haaks op elkaar staan? De machtsgreep van de Egyptische president en moslimbroeder Mursi is daar ook het perfecte voorbeeld van. De Arabische lente is in de praktijk de overgang geworden van een seculiere naar een religieuze dictatuur. “Allah akbar” betekent in de Arabische wereld, maar meer en meer ook hier, “weg met de democratie”.

In de beleidsverklaring worden slechts twee zinnen besteed aan het voor vele burgers belangrijk probleem van de immigratie, namelijk de invasie van illegalen, de onophoudelijke toestroom van echte en valse asielzoekers vanuit de ganse wereld. In de beleidsverklaring worden op dat vlak geen oplossingen naar voren geschoven.

Uiteindelijk onderneemt de regering niets en verkoopt ze enkel praatjes. “Tout va très bien, madame la marquise”, zo wil het althans de denkbeeldige multiculturele wereld. In de echte wereld gaat de immigratie van kwaad naar erger. Dat meer mensen vrijwillig terugkeren, is natuurlijk positief, maar die oplossing zal niet meer dan een druppel blijven op een hete plaat.

De regeringsverklaring biedt ook geen enkele aanzet tot het systematisch, gedwongen uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers, tot het verstrakken van de asielprocedure, tot het consequent aanpakken van volg- en huwelijksmigratie. Terwijl hangmatallochtonen die van onze sociale zekerheid profiteren, met hele handvollen geld krijgen, moet de bevolking de broeksriem aanhalen. Het immigratieprofitariaat kost aan ieder gezin jaarlijks gemiddeld 1500 euro en alleen al in Vlaanderen komt de immigratie‑invasie jaarlijks op twee miljard euro. Beperk daarom de toegang van vreemdelingen tot onze sociale zekerheid, stuur profiteurs, illegalen, criminelen en asielbedriegers terug naar huis, maak dus werk van een consequent “eigen volk eerst”‑beleid en bespaar daarmee honderden miljoenen, ja zelfs miljarden per jaar!

Mme Maggie De Block, secrétaire d’État à l’Asile et la Migration, à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la Pauvreté. – Je ne supporte pas les propos de comptoir. Par rapport à l’année dernière, l’immigration a diminué de 12%, le retour volontaire a augmenté de 40% et le retour forcé, de 18%. Le gouvernement a obtenu ces résultats en adoptant de vraies mesures et non en rabâchant. Mme Van dermeersch devrait se référer aux chiffres pour s’éviter de répéter des sottises.

Mevrouw Maggie De Block, staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding. – Ik kan veel verdragen, maar geen toogpraat. Tegenover vorig jaar is de instroom van vreemdelingen gedaald met 12%, terwijl de vrijwillige terugkeer met meer dan 40% is gestegen. Ook de gedwongen terugkeer is toegenomen, met 18% namelijk. Die resultaten heeft de regering behaald door echt maatregelen te nemen, niet door te zwetsen. Als het mevrouw Van dermeersch ernst is met het dossier, dan moet ze er de cijfers bij halen. Dat zou haar ervoor behoeden vele domme uitspraken niet meer te herhalen.

Mme Anke Van dermeersch (VB). – Mon intention n’était pas de vous offenser.

M. Dewinter, en charge de ce dossier pour notre groupe, a même félicité la secrétaire d’État. Les chiffres s’améliorent en effet très légèrement, mais cet effort est dérisoire car ce sont des milliards, et non des millions, qui peuvent être économisés.

Pour ce faire, notre pays doit appliquer les règles de manière cohérente à l’égard des nombreux illégaux encore présents. Notre pays les paie et fait passer son propre peuple en dernier lieu. Or, c’est pour lui que je fais de la politique et que je suis ici aujourd’hui. On ne peut accepter que des femmes seules avec enfants doivent assister avec impuissance à la distribution par le CPAS de l’argent du contribuable à des personnes qui n’y ont pas droit et qui repassent plusieurs fois par la caisse ? Je comprends parfaitement leur frustration et conseille à la secrétaire d’État de parler la même langue que ces femmes, c’est‑à‑dire de ne plus dépenser des millions voire des milliards d’euros pour des gens qui n’ont pas leur place ici. Je continuerai à taper sur le clou.

La déclaration gouvernementale évoque aussi la réforme de l’État, mais ce n’est pas celle réclamée depuis des années par la Flandre. Même en me limitant aux quelques paragraphes disponibles, je me pose plusieurs questions. Nous n’apprenons en réalité rien de neuf, si ce n’est que le premier ministre se réunira bientôt avec les ministres‑présidents pour négocier.

Le seul message émis est que le calendrier est respecté. Mais est‑ce bien le cas ? Depuis un certain temps déjà, le ministre‑président flamand, Kris Peeters, exprime son inquiétude concernant, d’une part, l’exécution – beaucoup trop lente – de la réforme de l’État et, d’autre part, le fait qu’il ne reçoit pas d’informations à ce sujet.

Par contre, Le Soir du 16 novembre dernier annonçait que, même si les textes législatifs étaient votés en 2013, le transfert effectif des compétences n’aurait lieu qu’en 2015 et non en 2014. En effet, il semblerait que pour des raisons budgétaires, les compétences doivent être transférées le 1er janvier, ce qui ne serait plus possible pour 2014. Le Soir ajoute qu’il s’agit d’une « très mauvaise nouvelle pour les partis flamands », c’est‑à‑dire pour les partis traditionnels, qui devront se présenter aux élections les mains vides et risquent ainsi d’être sanctionnés par les électeurs flamands, excédés.

Qu’en est‑il donc des délais relatifs à la réforme de l’État ?

Les entités fédérées disposeront‑elles de ces compétences le 1er janvier 2014, le 1er janvier 2015 ou à un autre moment ?

Le volet financier a également été passé sous silence. Or, il s’agit toujours d’une donnée essentielle.

Les compétences transférées ne seraient accompagnées que d’une partie du budget y afférent.

Cet artifice peut effectivement profiter au budget fédéral, mais mettra les entités fédérées en difficulté. Le montant en question s’élèverait, rien que pour la Flandre, à 300 millions.

Ces dernières années, à chaque confection de budget, l’État fédéral a considéré les compétences usurpées comme un moyen de réaliser des économies.

Cette possibilité a également été évoquée en l’occurrence. Cette opération figurerait parmi les mesures d’économie prises par le gouvernement, mais la déclaration n’en fait nullement mention. Pourquoi ? Et si je suis bien informée, quelles sont alors les modalités de ce transfert, ou plutôt du démantèlement des activités de l’État fédéral dans ces domaines ?

Plus concrètement, qu’en est‑il des engagements pris par celui‑ci à l’égard de tiers ?

Sont‑ils répercutés sur les entités fédérées ? Comment cela se passera‑t‑il concrètement ? J’espère que la ministre Laruelle répondra à ces questions précises concernant la réforme de l’État. Le Premier ministre pourrait certainement me répondre puisqu’il a lu une déclaration gouvernementale présentant des réformes très poussées sur le plan politique.

Les élections communales et provinciales ont jeté une ombre sur les élections fédérales de 2014.

M. Di Rupo réalise mieux que quiconque qu’il sera peut‑être le dernier premier ministre belge. Il entrera dans l’histoire comme le premier ministre belge qui aura éteint les lumières de la rue de la Loi.

À la Chambre, il a lu les lettres de Kevin et de Frédéric. Ne serait‑il pas préférable de leur répondre qu’ils peuvent vivre leur vie dans des États indépendants et libres ? C’est seulement dans ce contexte que, d’une part, nous créerons les conditions propices à de nouvelles perspectives d’avenir pour les deux peuples de ce pays et, d’autre part, que ceux‑ci pourront prendre leur destin en mains et adopter, en fonction de leurs visions et besoins propres, les mesures nécessaires pour sortir de la crise étatique, sociale et socioéconomique dans laquelle le pays est englué.

C’est alors seulement que nous pourrons avoir des gouvernements réellement en mesure de gouverner.

Le gouvernement a opté pour un long chemin de croix, pour le maintien d’une situation condamnée à disparaître et, malheureusement, la population paiera le prix fort. Le gouvernement porte une très lourde responsabilité en la matière.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Mijn woorden zijn misschien anders overgekomen, maar ik heb duidelijk niet willen beledigen.

De heer Dewinter die het dossier voor onze fractie behartigt, heeft eerder zelfs de staatssecretaris gefeliciteerd. Het gaat inderdaad een heel klein beetje beter met de cijfers. Maar uiteindelijk blijft het een druppel op de hete plaat, want er kunnen geen miljoenen, maar miljarden worden bespaard. Om dat mogelijk te maken, moet ons land de regels consequent toepassen tegenover de vele illegalen die er nog zijn. Ons land betaalt hen uit, maar laat zijn eigen volk als laatste aan de beurt komen. Voor dat volk doe ik aan politiek en sta ik hier vandaag. Het kan niet dat onze alleenstaande vrouwen met kinderen bij het OCMW moeten toezien hoe belastinggeld toevloeit naar mensen die daar geen recht op hebben en meermaals langs de kassa passeren. Ik begrijp volkomen hun frustratie en raad de staatssecretaris aan de taal van die vrouwen te spreken. Dat kan door voortaan geen miljoenen, miljarden zelfs, meer te verspillen aan mensen die hier absoluut niet thuishoren. Daarop blijf ik hameren.

In de beleidsverklaring staan ook enkele paragrafen over de staatshervorming. Dat is niet de staatshervorming waar Vlaanderen al jaren om vraagt. Zelfs als ik mij beperk tot wat nu voorligt, blijf ik nog met een aantal vragen zitten. Eigenlijk vernemen we niets nieuws, behalve dan misschien dat binnenkort, wanneer is dat feitelijk, de eerste minister met de ministers‑presidenten gaat samenzitten om te overleggen.

De enige boodschap is dat men op schema zou zitten. Maar is dat wel zo? Ik hoor Vlaams minister president Kris Peeters al geruime tijd zeggen dat hij zich ongerust maakt over de uitvoering van de staatshervorming, dat het allemaal veel te traag gaat, dat hij geen informatie krijgt.

Daar tegenover staat in Le Soir van 16 november jongstleden dat de effectieve overdracht van de bevoegdheden pas voor 2015 zal zijn en niet voor 2014, ook al worden de wetgevende teksten in de loop van 2013 gestemd. Want, zo zegt men: om budgettaire redenen moet de overdracht van bevoegdheden op 1 januari plaatsgrijpen en dat zal dus niet meer voor de begroting van 2014 kunnen gebeuren, maar pas voor de begroting van 2015. De krant Le Soir voegt eraan toe: “Une très mauvaise nouvelle pour les partis flamands”, uiteraard doelend op de traditionele partijen die met lege handen naar de verkiezingen zullen moeten en daardoor terecht het risico lopen een pak rammel te krijgen van de moe getergde Vlaamse kiezer.

Hoe zit het dus werkelijk met de timing van de staatshervorming?

Zullen de deelstaten op 1 januari 2014 over deze bevoegdheden kunnen beschikken, of zal het 1 januari 2015 of een ander tijdstip zijn?

Over het financiële plaatje van deze bevoegdheidsoverdrachten werd evenmin iets gezegd. Nochtans draait het altijd daarom, om de centen.

Samen met de bevoegdheden die worden overgedragen zou slechts een deel van het budget dat daarmee samenhangt mee verhuizen.

Een lepe truc die de federale begroting weliswaar deugd kan doen, maar die de deelstaten wel in moeilijke papieren brengt. Alleen al voor Vlaanderen zou het gaan om 300 miljoen euro aan middelen.

Bij elke begrotingsopmaak van de jongste jaren duiken de usurperende bevoegdheden telkens opnieuw op als een besparingsmogelijkheid voor de federale overheid.

Ook nu is dat in de loop van de discussie aan bod gekomen en zou het naar verluidt zijn opgenomen in de besparingsmaatregelen van de regering.

Ik heb daar alleszins niets van teruggevonden in de beleidsverklaring. Waarom? En als mijn info juist is, wat zijn de modaliteiten dan van deze overdracht, of beter van het afbouwen van de activiteiten van de federale overheid op deze bevoegdheidsdomeinen?

Wat gebeurt er meer concreet met de engagementen die de federale overheid op deze vlakken heeft ten aanzien van derden?

Worden die afgewenteld op de deelstaten, of hoe moet men dat concreet zien? Ik hoop van minister Laruelle een antwoord te krijgen op deze concrete vragen over de staatshervorming. De eerste minister zou mij er zeker kunnen op antwoorden, want hij kwam tenslotte de regeringsverklaring met grote verregaande hervormingen op staatkundig vlak voorlezen.

De gemeente- en provincieraadsverkiezingen hebben hun schaduw geworpen op de federale verkiezing van 2014.

De eerste minister beseft beter dan wie ook dat hij wellicht de laatste premier van België zal zijn. Hij zal de geschiedenis ingaan als de Belgische eerste minister die het licht in de Wetstraat zal uitdoen.

Hij heeft in de Kamer een brief voorgelezen van Kevin en Frédéric. Zou het antwoord aan beiden niet beter zijn dat ze elk hun weg kunnen gaan in onafhankelijke en vrije staten? Pas in een dergelijke context zullen de voorwaarden geschapen zijn om beide volkeren van het land opnieuw een toekomstperspectief te bieden, pas dan zullen ze hun lot in eigen handen kunnen nemen en volgens eigen inzichten en noden de maatregelen kunnen nemen die noodzakelijk zijn om uit de diepe staatkundige, maatschappelijke en sociaaleconomische crisis te raken waarin het land verzeild is geraakt.

Pas dan zullen er regeringen kunnen zijn die niet veroordeeld zijn om te negeren, maar die effectief in staat zullen zijn om te regeren.

De regering heeft gekozen voor een lange lijdensweg, voor het in stand houden van wat al ten dode opgeschreven is, en daar zal de bevolking jammer genoeg een zware prijs voor betalen. Daar is de regering in zeer grote mate verantwoordelijk voor.

Mme Christine Defraigne (MR). – Je remercie les ministres d’être présents. Il faut dire qu’en début de séance ils étaient plus nombreux que les sénateurs dans l’hémicycle. C’est vrai que nous avons l’habitude de tenir les débats après que les textes ont été votés à la Chambre et débattus sur les plateaux de télévision. Comme j’ai coutume de le dire, nous faisons cet exercice en espérant que le Sénat apportera une plus‑value.

Il aura fallu un mois de travail pour arrêter le budget 2013. Il est vrai que l’ampleur de la tâche à accomplir était énorme étant donné la situation exceptionnelle de crise financière et budgétaire dans laquelle se trouve plongée une grande partie de notre environnement européen.

Il fallait trouver 3,44 milliards d’euros pour atteindre l’objectif européen de 2,15% du PIB et essayer de parvenir à l’équilibre à l’horizon 2015.

Ce budget, que certains ont trouvé sans vision et sans audace, est intéressant en ce sens qu’il ne prévoit ni augmentation de la fiscalité sur le travail, ni cotisation spéciale de crise, ni augmentation de la TVA. Il a réussi à éviter les écueils idéologiques et à franchir le fossé qui séparait les uns et les autres.

Par ailleurs, je me réjouis que le gouvernement ait revu et simplifié le système de perception du précompte mobilier. C’est une bonne chose étant donné la complexité du système mis en place fin 2011.

Je ne sais pas si l’on peut parler d’ultime opération de régularisation des capitaux – en 2003, nous débattions déjà de la DLU qui, d’unique, est devenue quasiment permanente et multiple – mais je note que cette opération permettra de récupérer 500 millions d’euros sans imposer nos concitoyens.

En matière sociale, le gouvernement a fait preuve de responsabilité en prenant une mesure courageuse qu’est la modération salariale. Une fois encore, il a fallu faire preuve de créativité pour éviter le saut d’index, le gel des salaires et trouver cette formule qui est de nature à relancer la compétitivité de nos entreprises. À cet égard, outre la réduction des charges salariales envisagée, 300 millions d’euros en 2013 – et 400 millions d’euros par la suite – sont prévus pour soutenir l’emploi et nos entreprises. Notre économie avait besoin d’oxygène.

Les mesures ont été décrites et commentées à l’envi lors des débats à la Chambre et sur les plateaux de télévision. La vision que nous en avons est évidemment différente suivant que l’on fait partie de la majorité ou de l’opposition, mais je souhaiterais faire une remarque qui me paraît importante. Nous sommes à la veille de transferts de compétences vers les régions et nous n’aurons pas de vision d’espoir si les entités fédérées ne sont pas associées et ne prennent pas leur part de l’effort.

Nous sommes en effet confrontés, tant au nord qu’au sud du pays, à une désindustrialisation marquante, galopante, à un délitement de notre tissu industriel et nous ne pourrons pas nous relever si nous ne recréons pas les conditions d’un environnement sain et plus propice à nos PME et si nous ne procédons pas à une réindustrialisation de notre économie. C’est un des gros défis que les entités fédérées devront relever.

J’ajoute, et c’est le deuxième type de remarques que je voudrais formuler, que l’on a fait beaucoup d’économies dans les différents départements, notamment régaliens, même si des investissements en matière de police, des engagements sont envisagés, mais que certains départements sont quant à eux touchés jusqu’à l’os, pour ne pas dire la moelle, ce qui implique la nécessité, le courage et l’audace de se moderniser, de se réformer. Je pense au département de la Justice. On voit les débats qui agitent les coulisses des prétoires avec le mécontentement des avocats.

Nous avons voté la réforme Salduz, le gouvernement et le ministre de la Justice de l’époque s’étant engagés à libérer les moyens nécessaires. Si cette réforme n’est pas tenable, il s’agira d’en tirer les conclusions. Une profession ne peut être réduite au bénévolat ; elle ne peut se voir demander d’accomplir des tâches d’intérêt public et d’intérêt général sans être rétribuée. Il faudra avoir le courage de procéder à des évaluations et à des réformes si nécessaire.

Qu’en est‑il de la réforme du paysage judiciaire ? Elle ne pourra se réaliser que lorsqu’on aura progressé en ce qui concerne la mesure de la charge du travail, ce qui, semble‑t‑il, n’est pas encore le cas.

Parmi les réformes fondamentales, je citerai la réforme de l’aide judiciaire. Un groupe de travail devait être mis sur pied. Où en est‑on ?

Ce budget, quelles que soient les matières que l’on envisage, ne pourra donner sa pleine mesure que si on a le courage de réévaluer en profondeur certains éléments, particulièrement dans les départements régaliens qui doivent assurer leur mission sociétale fondamentale.

Nous aurons certainement l’occasion de revenir sur le sujet point par point. Le Sénat ne votant pas le budget, il a toujours un temps de retard par rapport au débat à la Chambre. Le Sénat ne vote pas la confiance au gouvernement, mais il peut agir sur un certain nombre de textes de projets qui y sont déposés – projet de lois‑programmes ou de dispositions diverses.

Selon moi, ce budget est équitable, équilibré. On l’a dit, ce n’est pas un triomphe, mais c’est une façon de faire face aux difficultés.

Mevrouw Christine Defraigne (MR). – Ik dank de ministers dat ze gekomen zijn. Bij het begin van deze vergadering waren ze hier talrijker aanwezig dan de senatoren. Het klopt wel dat we de gewoonte hebben om onze besprekingen te houden nadat de teksten al zijn aangenomen in de Kamer en bediscussieerd in televisiestudio’s. Ik heb de gewoonte daarop te zeggen dat we dat doen in de hoop dat de Senaat een meerwaarde aanbrengt.

Aan de opmaak van de begroting 2013 zal een maand lang zijn gewerkt. Het was dan ook een enorme opdracht, gelet op de uitzonderlijke financiële en budgettaire crisis die in een groot deel van Europa woedt.

Er moest 3,44 miljard euro gevonden worden om de Europese doelstelling van 2,15% van het bbp te bereiken en om een evenwicht na te streven tegen 2015.

Deze begroting, die volgens sommigen visie en durf mist, is interessant omdat ze noch de lasten op de arbeid verhoogt, noch een bijzondere crisisbijdrage oplegt, noch de btw verhoogt. Met deze begroting is men erin geslaagd boven de ideologische tegenstellingen uit te stijgen.

Ik ben blij dat de regering het systeem van inning van de roerende voorheffing heeft herzien en vereenvoudigd. Dat is een goede zaak want het systeem dat in 2011 werd ingevoerd was te complex.

Ik weet niet of we kunnen spreken van een laatste regularisatieronde voor kapitaal – in 2003 discussieerden we al over de EBA, die niet langer eenmalig, maar zo goed als permanent en meervoudig is geworden – maar ik noteer dat aldus 500 miljoen euro kan worden gerecupereerd zonder onze medeburgers te belasten.

Wat de arbeidsmarkt betreft, gaf de regering blijk van verantwoordelijkheidszin doordat ze de moed heeft gehad om voor loonmatiging te kiezen. Ook hier moest creatief te werk gegaan worden om een indexsprong of een loonstop te kunnen vermijden en gebruik te maken van deze formule die het concurrentievermogen van onze bedrijven zal aanwakkeren. Naast de geplande verlaging van de loonlasten, wordt in 2013 300 miljoen euro en daarna 400 miljoen uitgetrokken om de tewerkstelling in de bedrijven te ondersteunen. Onze economie had zuurstof nodig.

De maatregelen werden al uitgebreid becommentarieerd in de Kamer en in de televisiestudio’s. Wat we ervan denken verschilt natuurlijk naargelang we deel uitmaken van de meerderheid of van de oppositie, maar toch wil ik een belangrijke opmerking maken. We staan voor aanzienlijke bevoegdheidsoverdrachten naar de deelgebieden en we bereiden de toekomst niet goed voor als die deelgebieden ook niet een deel van de inspanningen leveren.

Zowel in het noorden als in het zuiden van het land worden we geconfronteerd met een steeds verdergaande inkrimping van de industrie en een afbrokkeling van ons industrieel weefsel. We zullen geen relance kunnen bewerkstellingen als we geen klimaat scheppen dat gunstig is voor de groei van KMO’s en als we de industrie geen nieuwe impulsen geven. Dat is één van de grote uitdagingen voor de deelgebieden in de toekomst.

Een andere reeks opmerkingen die ik wil maken heeft betrekking op de besparingen die zijn gebeurd in verschillende gezagsdepartementen. Ook al worden er engagementen en investeringen inzake politie in het vooruitzicht gesteld, toch worden sommige departementen ontvet tot op het bot en dit betekent dat men niet anders zal kunnen dan de moed op te brengen om te moderniseren en hervormen. Ik denk daarbij aan het departement van Justitie. In de wandelgangen van de rechtbanken geven de advocaten uiting aan hun ontevredenheid.

Toen we de Salduzhervorming hebben aangenomen, verbonden de regering en de toenmalige minister van Justitie zich ertoe om de nodige middelen vrij te maken. Als die hervorming niet haalbaar blijkt, moet men daar conclusies uit trekken. Maar een beroepsgroep belasten met verplicht vrijwilligerswerk gaat niet op: men kan die mensen niet vragen taken van algemeen belang op zich te nemen zonder enige vergoeding. Dit moet geëvalueerd worden en indien nodig bijgestuurd.

Dan kom ik tot de hervorming van het gerechtelijk landschap. Die kan enkel opschieten als er werk wordt gemaakt van de werklastmeting, wat blijkbaar nog niet het geval is.

Fundamenteel is de hervorming van de rechtshulp. Er moet een werkgroep worden opgestart. Wat is de stand van zaken hieromtrent?

Deze begroting zal, in welk domein dan ook, maar het beoogde resultaat opleveren indien men de moed opbrengt om sommige elementen grondig te herbekijken, in het bijzonder bij de gezagsdepartementen die de kerntaken van de overheid uitvoeren.

We zullen zeker nog de gelegenheid hebben om hierop terug te komen. Vermits de Senaat niet over de begroting stemt, vindt het debat hier altijd iets later plaats dan in de Kamer. De Senaat moet niet het vertrouwen geven aan de regering, maar kan wel wegen op een aantal wetsontwerpen die worden ingediend, zoals programmawetten of wetten houdende diverse bepalingen.

Ik vind deze begroting billijk en evenwichtig. Zoals reeds gezegd, wordt ze misschien niet op veel geestdrift onthaald, maar is het wel een manier om met deze moeilijke situatie om te gaan.

(M. Francis Delpérée prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitter: de heer Francis Delpérée.)

M. Bert Anciaux (sp.a). – Le débat a déjà eu lieu en grande partie à la Chambre la semaine passée. Que peut apporter de plus le fait de le mener à nouveau au Sénat ? Nous pouvons peut‑être examiner les grandes lignes et observer les réactions à l’accord sur le budget pour 2013 et à la politique de relance.

Mercredi, j’ai été particulièrement effrayé en lisant les journaux. Ni les employeurs ni les salariés n’étaient heureux ; les commentateurs exprimaient de nombreuses critiques. Je me demande ce sur quoi elles sont basées, si ce n’est sur des caricatures et sur du racolage électoral. C’est ce que nous pouvons attendre de l’opposition mais pas des commentateurs et encore moins des partenaires sociaux. Cela m’a vivement déçu et ne peut s’expliquer que par le fait que tous ces groupements d’intérêts n’ont considéré que l’intérêt de leur base. Ils n’ont jamais été attentifs à l’intérêt général.

Depuis son installation, le gouvernement est sous les huées. On dit qu’il ne fait rien et patauge. Il y a pourtant longtemps que de telles mesures aussi énergiques n’avaient plus été prises. Les Flamands éprouvent peut‑être des difficultés psychologiques avec un premier ministre francophone mais, objectivement, nous ne pouvons pas dire que le gouvernement ne prenne aucune décision.

En un peu plus d’un an, il a mené des réformes pour dix‑huit milliards. C’est gigantesque. Le secrétaire d’État John Crombez m’a raconté qu’on a déjà fait une comparaison avec l’époque où le premier ministre Jean‑Luc Dehaene devait faire de sérieuses économies pour 500 milliards de francs. Aujourd’hui, il s’agit de 18 milliards d’euros. C’est beaucoup plus que 500 milliards de francs puisque cela équivaut à plus de 700 milliards de francs.

Comment le gouvernement répartit‑il ces charges ? Les impose‑t‑il entièrement aux salariés ? Je ne le pense pas. Les impose‑t‑il totalement aux employeurs ? Je ne le pense pas. Le gouvernement les répartit d’une manière correcte : ceux qui ont les épaules plus larges doivent effectivement supporter davantage. Ce n’est que légitime. Celui qui analyse le budget constate que le grand groupe intermédiaire conserve son pouvoir d’achat.

Dans pratiquement le reste de l’Europe, de lourdes économies sont imposées aux gens et on sabre dans le pouvoir d’achat. En réformant l’index mais en maintenant l’indexation, le grand groupe intermédiaire conserve son pouvoir d’achat dans notre pays. Ceci constitue aussi une partie importante d’une politique de relance : le maintien du pouvoir d’achat permet aux gens de pouvoir consommer. Dans de nombreux autres pays européens, le pouvoir d’achat est fortement compromis, ce qui est très néfaste pour la consommation et empêche toute relance. Pas dans notre pays. Avouez‑le : c’est un fait objectif !

Les personnes bénéficiant des revenus les plus faibles, des allocations les plus basses et des pensions les moins élevées verront leur pouvoir d’achat progresser. Le gouvernement fait des efforts pour augmenter les revenus et les pensions les plus faibles. Quel autre pays de l’Europe ou de l’Eurozone nous imite‑t‑il ? Je n’entends personne à ce sujet, comme si ce n’était pas important.

Ceux qui vivent bien devront en effet céder un peu de leur pouvoir d’achat. N’est‑il pas logique que, lorsque 18 milliards doivent être épargnés, les épaules les plus larges supportent les charges les plus lourdes ?

Le gouvernement se compose de libéraux, de démocrates‑chrétiens et de socialistes. Ce n’est pas la combinaison la plus évidente. Il n’a toutefois pas conclu un accord qui n’est que libéral ou que socialiste. Il s’agit d’un accord dont le choix et l’équilibre sont corrects.

Selon moi, le pouvoir d’achat constitue, avec le glissement des charges, une partie importante de la politique de relance. Tout comme dans le budget 2012, il y a dans le budget 2013, pour la deuxième fois dans l’histoire de notre pays, un glissement des charges sur le travail vers les charges sur le patrimoine. Le point final n’est toutefois pas encore atteint. Avec mon groupe, je suis convaincu que nous devrons continuer à suivre cette voie à l’avenir. C’est un processus progressif. Aujourd’hui, il y a un glissement d’un demi‑milliard d’euros de charges du travail vers les charges sur le patrimoine. Celui qui affirme que ce n’est absolument pas suffisant ou que cela vient trop tard fait comme s’il n’y avait aucune crise économique et financière.

Nous devrons sérieusement nous demander si nous devons poursuivre de la même manière, au cours des prochaines années, l’assainissement des finances publiques. Nous devons toutefois mener ce débat en liaison avec l’Europe. Le sp.a estime qu’alors que règne une grave crise économique, les autorités doivent plutôt investir dans l’économie et ne peut pas trop épargner. Nous sommes le seul pays à parvenir, à contre‑courant, à ne pas mettre le pouvoir d’achat en danger.

C’est ce que nous devons dire ! Je comprends que les employeurs ne soient pas totalement contents. Je comprends aussi que les salariés ne le soient pas davantage. Je comprends que tout le monde ne soit pas totalement heureux. Nous sommes en temps de crise et chacun doit apporter sa petite contribution.

Il est évident que le gouvernement a fait des choix. Ce n’est d’ailleurs pas la première fois. Les 3,5 milliards s’inscrivent dans les mesures qu’il avait déjà prises pour 2012 et qui se poursuivront en 2014. Certains pointent déjà leurs flèches vers le budget 2014. Bien entendu, celui‑ci ne sera pas facile et représentera une tâche titanesque pour le gouvernement. Pour 2012 et 2013, il en est venu à bout. Pourquoi ne le pourra‑t‑il pas pour 2014 ?

Je n’ai entendu aucun membre de l’opposition féliciter le gouvernement d’avoir réduit le déficit à 2,15%. Comme si personne dans l’opposition ne trouvait cela important, comme si ce n’était pas essentiel pour le soutien de l’économie.

Ce gouvernement marxiste a donc fait des choses fortes ! J’ai même lu aujourd’hui dans De Morgen que le gouvernement fédéral est en fait en train d’exécuter un programme de la N‑VA et que le gouvernement flamand mène un programme du PS. Je laisse la responsabilité de cette affirmation à son auteur. La vérité est peut‑être au milieu. Je suis en tous cas heureux que les partis socialistes, le PS et le sp.a, soient au gouvernement. La différence avec le reste de l’Europe est évidente lorsqu’il s’agit du pouvoir d’achat, de la protection de celui qui fait des efforts et de la protection des personnes les plus faibles de notre société. Je suis fier que le sp.a et le PS n’aient pas cédé et je suis heureux que les autres partenaires l’aient eux aussi compris. Les six partis ont dessiné un projet dont nous pouvons tous être fiers.

Je conclus. Aujourd’hui, nous avons entendu peu de commentaires de fond et peu de réactions aux propositions concrètes figurant dans l’accord gouvernemental. Je me réjouis que M. Claes les ait déjà énumérées. C’est un budget équitable qui donne la perspective d’une meilleure situation économique et financière dans notre pays. Tel était le défi auquel le gouvernement s’est attaqué.

Le palmarès du gouvernement est imposant. Des questions ont à juste titre été posées sur la réforme de l’État. Nous devons clairement parler de la manière dont nous allons continuer à nous y attaquer. Nous devons savoir quand la réforme du Sénat, la loi de financement et les transferts de compétences seront traités. Ce sont des dossiers particulièrement lourds. En outre, le gouvernement doit poursuivre toute la politique de relance. Je demande aux membres du gouvernement de ne pas surenchérir chaque jour sur le trottoir de la rue de la Loi.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Het debat is vorige week al grotendeels in de Kamer gevoerd. Wat is de meerwaarde van het opnieuw voeren van dat debat in de Senaat? Misschien kunnen we de grote lijnen bekijken en vaststellen hoe er gereageerd werd op het akkoord over de begroting voor 2013 en het relancebeleid.

Woensdag ben ik fel geschrokken toen ik de kranten las. De werkgevers waren niet tevreden en de werknemers evenmin; de commentatoren hadden veel kritiek. Ik vraag me af waarop dat gebaseerd is, behalve dan op karikaturen en stemmingmakerij. Van de oppositie kunnen we dat verwachten. Van de commentatoren echter niet en evenmin van de sociale partners. Dat heeft mij fel ontgoocheld. Dat is maar te verklaren door het feit dat al die belangengroepen alleen maar naar het belang van hun achterban hebben gekeken. Nooit hadden ze aandacht voor het algemeen belang.

Sinds het aantreden van de regering wordt ze onthaald op hoongelach: de regering doet niet en moddert maar aan. Toch is het al een hele tijd geleden dat er nog zulke ingrijpende besluiten werden genomen. De Vlamingen hebben het psychologisch misschien moeilijk met een Franstalige eerste minister, maar we kunnen, objectief bekeken, niet zeggen dat de regering geen beslissingen neemt.

De regering heeft in iets meer dan een jaar voor achttien miljard hervormingen doorgevoerd. Dat is gigantisch. Staatssecretaris Crombez vertelde me dat er wel eens een vergelijking wordt gemaakt met de tijd dat premier Dehaene zwaar moest bezuinigen en voor 500 miljard frank bezuinigde. Nu gaat het om 18 miljard euro. Dat is veel meer dan die 500 miljard frank, dat is meer dan 700 miljard frank.

Hoe verdeelt de regering die lasten? Legt ze de lasten volledig op de werknemers? Ik denk het niet. Legt ze de lasten volledig op de werkgevers? Ik denk het niet. De regering verdeelt ze op een correcte wijze: de sterke schouders moeten inderdaad meer lasten dragen en dat is maar rechtvaardig ook. Wie de begroting analyseert, ziet dat de grote middengroep zijn koopkracht behoudt.

In nagenoeg de rest van Europa worden zware besparingen doorgevoerd op de kap van de mensen en wordt er sterk ingegrepen op de koopkracht. Door de index te hervormen, maar de indexkoppeling te behouden, behoudt in ons land de grote middengroep zijn koopkracht. Ook dat is een belangrijk onderdeel van een relancebeleid: het behoud van de koopkracht zorgt ervoor dat mensen kunnen consumeren. In heel wat andere Europese landen komt de koopkracht zwaar in het gedrang, wat zeer nefast is voor de consumptie en waardoor geen relance mogelijk is. In ons land niet. Geef toe: dat is een objectief feit!

De laagste inkomens, de laagste uitkeringen en de laagste pensioenen zullen er qua koopkracht op vooruit gaan. Deze regering doet inspanningen om de laagste inkomens en pensioenen te verhogen. Welk ander land in Europa of in de eurozone doet ons dat na? Daarover hoor ik niemand, alsof het niet belangrijk is.

Degenen die het goed hebben, zullen inderdaad een beetje koopkracht moeten inleveren. Is het niet logisch dat, wanneer 18 miljard euro moet worden bespaard, de breedste schouders ook de zwaarste lasten dragen?

De regering bestaat uit liberalen, christendemocraten en socialisten, niet de meest vanzelfsprekende combinatie. Toch heeft ze geen akkoord bereikt dat alleen liberaal is of alleen socialistisch is; het is een akkoord met een correcte keuze en een correct evenwicht.

De koopkracht is volgens mij, samen met de lastenverschuiving, een belangrijk onderdeel van het relancebeleid. Net als in de begroting 2012 is er in de begroting 2013, voor de tweede maal in de geschiedenis van ons land, een verschuiving van de lasten op arbeid naar lasten op vermogen. Het eindpunt is echter nog niet bereikt. Samen met onze fractie ben ik ervan overtuigd dat we in de toekomst nog verder die weg moeten volgen; het is een geleidelijk proces. Nu is er een verschuiving ten belopen van een half miljard van lasten op arbeid naar lasten op vermogen. Wie zegt dat het allemaal niet genoeg is of te laat komt, doet alsof er geen economische en financiële crisis is.

We zullen er grondig over moeten nadenken of we de komende jaren de sanering van de overheidsfinanciën op dezelfde wijze moeten voortzetten. Dat debat moeten we echter in Europees verband voeren. De sp.a is van oordeel dat de overheid in tijden van een zware economische crisis eerder moet investeren in de economie en niet te zwaar mag besparen. Wij zijn er als enig land wel in geslaagd, tegen de stroom in, de koopkracht niet in gevaar te brengen.

Dat is het verhaal dat we moeten vertellen! Dat de werkgevers niet helemaal gelukkig zijn, begrijp ik. Dat de werknemers niet helemaal gelukkig zijn, begrijp ik ook. Ik begrijp dat niemand 100% gelukkig is. We zitten nu eenmaal in een crisistijd, waarin iedereen zijn steentje moet bijdragen.

Dat de regering keuzes heeft gemaakt, dat is wel duidelijk. Het is ook niet de eerste keer. De 3,5 miljard kaderen binnen de maatregelen die de regering al had genomen voor 2012 en die in 2014 zullen worden voortgezet. Sommigen richten nu al hun pijlen op de begroting 2014. Natuurlijk zal die begroting niet eenvoudig zijn en een ongelooflijke klus voor de regering worden. Voor 2012 en 2013 heeft de regering de klus geklaard. Waarom zal ze dat voor 2014 niet kunnen?

Ik heb niemand in de oppositie de regering horen feliciteren omdat het tekort tot 2,15% gedaald is. Alsof niemand in de oppositie dat belangrijk vindt, alsof dat niet essentieel is voor de ondersteuning van de economie.

Deze marxistische regering heeft dus straffe zaken gedaan! Ik las vandaag zelfs in De Morgen dat de federale regering eigenlijk een N‑VA‑programma aan het uitvoeren is en de Vlaamse regering een PS‑programma. Ik laat dat voor rekening van de auteur. De waarheid ligt wellicht in het midden. Ik ben in elk geval blij dat de socialistische partijen, PS en sp.a, mee in de regering zitten. Het verschil met de rest van Europa is wel duidelijk, als het gaat over koopkracht en als het gaat over bescherming van wie inspanningen doet, of als het gaat over bescherming van de zwaksten in onze samenleving. Ik ben fier dat sp.a en PS het been hebben stijf gehouden en ik ben blij dat de andere partners dat ook hebben ingezien. Met de zes partijen hebben we een project gemaakt waarop we allen trots mogen zijn.

Ik besluit. Vandaag heb ik weinig inhoudelijke commentaar gehoord en weinig reactie op de concrete voorstellen die in het regeringsakkoord staan. Ik ben blij dat de heer Claes ze voor ons nog eens heeft opgesomd. Dit is een rechtvaardige begroting die perspectief geeft op een betere economische en financiële situatie in ons land. Dat was de uitdaging die de regering is aangegaan.

Het palmares van de regering is groot. Er zijn terecht vragen gesteld over de staatshervorming; we moeten duidelijkheid hebben over hoe we die verder gaan aanpakken. We moeten weten wanneer de hervorming van de Senaat, de financieringswet en de bevoegdheidsoverdrachten zullen worden behandeld. Dat zijn bijzonder zware dossiers. Daarnaast moet de regering heel het relancebeleid voortzetten. Ik vraag de regering wel om niet elke dag tegen elkaar op te bieden op de stoep van de Wetstraat.

M. Filip Dewinter (VB). – J’ai attendu que M. Anciaux évoque la réforme de l’État. Je constate son extrême loyauté à l’égard de Di Rupo et de l’alliance sp.a‑PS, probablement liée à sa nouvelle fonction de chef de groupe sur notre tapis rouge. Qu’est devenu le nationaliste flamand Bert Anciaux ? Ce week‑end, j’ai lu une interview intitulée « Je crois en la Belgique » où M. Anciaux déclare sa flamme pour la Belgique unitaire. Il déclare croire en une nouvelle symbiose belge ; ses critiques de jadis sont dépassées car le respect mutuel règne à présent entre les communautés. Tout s’arrange avec Di Rupo et le PS. Autrement dit, M. Anciaux est passé du nationalisme flamand à l’unitarisme socialiste belge. Ayant perdu toute crédibilité, le voici mercenaire du Parti Socialiste et de Di Rupo…

Je me rappelle comment, au vélodrome de Gand, Bert Anciaux, Bart Tommelein – actuel chef de groupe de l’Open Vld – et Bart Somers avaient déployé une banderole des « Volksuniejongeren » proclamant « Republiek Vlaanderen ». J’ai encore une photo. Aujourd’hui, Bert Anciaux se fait le défenseur de Di Rupo et de la Belgique à papa. Avec le gouvernement en place, il laisse ainsi les Wallons piller la Flandre. Il n’est ni plus ni moins qu’un mercenaire.

De heer Filip Dewinter (VB). – Ik heb gewacht tot de heer Anciaux het zou hebben over de staatshervorming. Ik merk dat zijn loyauteit tegenover Di Rupo en de alliantie sp.a‑PS bijzonder groot is. Dat zal wel te maken met het feit dat hij nu als fractieleider op het rode pluche mag zetelen. Waar is de Vlaams‑nationalist Bert Anciaux naartoe? Ik lees dit weekend in een krant onder de grote titel “Ik geloof in België” een interview waarin de heer Anciaux zijn liefde voor het unitaire België uitschreeuwt. Hij zegt dat hij gelooft in de nieuwe samenleving in België. Hij stelt dat hij ooit wel kritisch is geweest, maar dat dit nu allemaal voorbij is, nu er wederzijds respect is tussen de gemeenschappen. Met Di Rupo en de PS komt het allemaal wel goed. De heer Anciaux is met andere woorden van het Vlaams‑nationalisme overgestapt naar het socialistische Belgische unitarisme. Hij is nu totaal ongeloofwaardig: hij is een huurling, een mercenair van de Parti Socialiste en van Di Rupo geworden …

Ik herinner mij hoe Bert Anciaux samen met de huidige fractieleider van Open Vld, Bart Tommelein, en Bart Somers in het Kuipke in Gent op het podium verscheen met een spandoek van de Volksuniejongeren waarop stond ‘Republiek Vlaanderen’. Ik heb daar zelfs nog een foto van. Vandaag heeft Bert Anciaux de rol aangenomen van de verdediger van Di Rupo en van het Belgique à papa. Daarbij laat hij toe dat de Walen met de huidige regering een rooftocht organiseren in Vlaanderen. Hij is niets meer of minder dan een huurling.

M. Ludo Sannen (sp.a). – Était‑ce la contribution de M. Dewinter au débat de fond ?

De heer Ludo Sannen (sp.a). – Was dit de bijdrage van de heer Dewinter tot het inhoudelijke debat?

M. Bert Anciaux (sp.a). – J’ai laissé M. Dewinter parler, raconter, vociférer et m’insulter comme il le fait si volontiers. En fait, je n’ai pas changé. (Protestations). Certains le prétendent. M. Dewinter cite des déclarations. Certains me conseilleront de ne pas réagir à ses fadaises, mais dans un parlement il convient de répondre à tous les reproches.

J’ai effectivement dit que nous étions au XXIe siècle, et que la Flandre et les Flamands ont leur mot à dire en Belgique. Ils y sont prépondérants, endossent des responsabilités et constituent la majorité. Une communauté si puissante sur les plans économique et financier et de surcroît majoritaire ne peut plus jouer à l’opprimée et cultiver un complexe de Calimero. Ou bien elle assume sa responsabilité envers le pays, ou alors elle doit faire sécession.

Le Vlaams Belang a choisi. J’ai toujours affirmé vouloir chercher la valeur ajoutée de la Belgique, comme cela apparaît dans l’article mentionné par M. Dewinter. J’ai toutefois posé des conditions, insistant sur le respect mutuel. Au Sénat, j’ai répété que je participerais à une réforme de l’État pour autant que nous parvenions à un respect mutuel entre les grandes communautés du pays. Un des critères est le respect pour les Flamands de Bruxelles, et cela figure aussi dans l’article.

M. Dewinter sait très bien que ce n’est pas l’interviewé, mais le journal, qui décide du titre de l’article. Je ne suis responsable que du contenu, que je viens d’expliquer.

La situation a évolué. Jadis, les Flamands étaient injustement traités et victimes de discriminations linguistiques, économiques et financières. On ne respectait pas l’identité des gens. Mais une bonne coexistence est maintenant possible dans notre pays, à condition que le respect soit mutuel.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik heb de heer Dewinter laten praten, razen, vertellen en mij laten beledigen zoals hij dat als de beste kan. Eigenlijk ben ik niet veranderd. (Protest). Sommigen beweren dat. De heer Dewinter haalt hier uitspraken aan. Sommigen zullen mij aanmanen om niet te reageren op de onzin die de heer Dewinter vertelt. In een parlement moet men echter reageren op alles wat men wordt verweten.

Ik heb inderdaad gezegd dat we nu in de 21e eeuw leven, in een toestand waarin Vlaanderen en de Vlamingen in grote mate de lakens uitdelen in België. Ze hebben het grootste deel van de macht, dragen verantwoordelijkheid en maken de meerderheid uit. Een gemeenschap die economisch en financieel zo machtig is en bovendien de meerderheid uitmaakt, kan niet langer de underdog uithangen en een calimerocomplex koesteren. Ze moet ofwel haar verantwoordelijkheid voor het land opnemen, ofwel moet ze zich afscheiden.

Het Vlaams Belang heeft zijn keuze gemaakt. Ik heb altijd gezegd dat ik de meerwaarde van België wil zoeken. Dat staat ook in het artikel waarnaar de heer Dewinter verwijst. Ik heb echter daaraan ook voorwaarden verbonden. Ik heb gewezen op het wederzijdse respect. Ook in de Senaat heb ik al meermaals gezegd dat ik meestap in de staatshervorming op voorwaarde dat we komen tot wederzijds respect tussen de grote gemeenschappen van het land. Dat respect laat zich onder meer meten aan het respect voor de Vlamingen in Brussel. Dat staat ook in dat artikel.

De heer Dewinter weet zelf meer dan wie ook dat de geïnterviewde niet de titel boven een artikel bepaalt. Dat doen de kranten. Ik ben enkel verantwoordelijk voor de inhoud van het artikel. Die heb ik net toegelicht.

Er is een evolutie. Destijds werden de Vlamingen niet heus bejegend en ondergingen ze zware discriminaties op het gebied van taal, financiën en economie. Toen was er geen respect voor de identiteit van mensen. Maar nu kan ons land wel tot goed samenleven komen. Daarin geloof ik op voorwaarde dat het respect wederzijds is.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Comme dans l’interview en question, M. Anciaux met l’accent sur le respect mutuel, prenant comme étalon la situation des Flamands à Bruxelles.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Net zoals in het bewuste interview, legt de heer Anciaux ook nu de nadruk op het wederzijds respect en ziet hij daarvoor als toetssteen de situatie van de Vlamingen in Brussel.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Et la situation des francophones et des germanophones en Belgique.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – En de situatie van de Franstaligen en van de Duitstaligen in België.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – À l’heure actuelle, les deux grandes communautés se respectent‑elles l’une l’autre ? Les Bruxellois flamands sont‑ils respectés ? Voici peu, M. Anciaux a approuvé une loi empêchant les Flamands d’accéder aux plus hautes fonctions judiciaires à Bruxelles.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Bestaat er op het ogenblik een wederzijds respect tussen de twee grote gemeenschappen? Is er wel respect voor de Brusselse Vlamingen? Want enige tijd geleden heeft de heer Anciaux een wet goedgekeurd waardoor Vlamingen in Brussel geen topfunctie in de justitie meer kunnen uitoefenen.

M. Bert Anciaux (sp.a). – M. Vanlouwe sait parfaitement que c’est l’application correcte de la législation linguistique qui fait ou qui défait le respect. Cette application laisse encore à désirer, mais je reste conséquent.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De heer Vanlouwe weet perfect dat respect volgens mij staat of valt met de correcte toepassing van de taalwetten. Die toepassing is nog onvoldoende, maar ik blijf daarin consequent.

M. Bart Tommelein (Open Vld). – Je souhaite réagir aux allégations de M. Dewinter. Je ne me suis encore jamais trouvé au milieu du vélodrome «’t Kuipke ». Si M. Dewinter possède des clichés, ceux‑ci doivent avoir été truqués. Mais j’ai déjà pédalé sur la piste.

Au demeurant, la perception s’affine. J’ai effectivement reçu une éducation nationaliste, mais ai graduellement compris que le nationalisme ne peut offrir de solution aux défis posés par notre société. Et je suis convaincu qu’actuellement, le Parlement et le gouvernement flamands n’agissent pas mieux que les autorités fédérales.

De heer Bart Tommelein (Open Vld). – Ik wens te reageren op de uitspraken van de heer Dewinter. Ik heb nog nooit in het midden van ’t Kuipke gestaan. Als de heer Dewinter daar foto’s van heeft, dan zijn die waarschijnlijk getrukeerd. Wel heb ik ooit op de fiets rondjes gereden in ’t Kuipke.

Voor het overige bestaat er zoiets als voortschrijdend inzicht. Ik ben inderdaad opgevoed als nationalist, maar heb geleidelijk ingezien dat nationalisme geen oplossing kan bieden voor de uitdagingen van onze samenleving. Als ik vandaag naar het Vlaams Parlement en de Vlaamse regering kijk, dan ben ik ervan overtuigd dat ze het zeker niet beter doen dan de federale overheid.

M. Huub Broers (N‑VA). – Votre partenaire de coalition M. Anciaux vient d’affirmer le contraire.

De heer Huub Broers (N‑VA). – Uw coalitiepartner, de heer Anciaux, heeft net het tegenovergestelde gezegd.

(Mme Sabine de Bethune, présidente, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitster: mevrouw Sabine de Bethune.)

M. Bart Tommelein (Open Vld). – L’avantage d’un débat sans enjeu : on peut prendre du recul vis‑à‑vis des différents arguments relatifs à la déclaration du gouvernement et au budget. La presse les a déjà commentés abondamment et la discussion s’est déroulée à la Chambre. Quelques jours plus tard, j’observe déjà certaines nuances dans les réactions des divers groupes de pression.

Un des éléments les plus frappants est l’approche négative du principal parti d’opposition : il met l’accent sur les critiques, ne recule pas devant la démagogie et déforme de temps en temps la vérité.

Je suis un chaud partisan du dialogue et pas de la dramatisation. Mais celle‑ci s’est davantage manifestée que celui‑là. Certains ont fait du conflit leur fonds de commerce. D’autres optent pour un état de guerre permanent.

Tout le monde comprend quand même que chercher des solutions et des compromis est un talent essentiel. Demandez‑le au formateur qui doit constituer une nouvelle majorité à Anvers. On n’arrive aux solutions que par le dialogue, lorsque chacun dépasse ses propres convictions. Voilà la différence entre les partis de la majorité, qui cherchent des solutions, et les sempiternels pleurnicheurs. Comme l’a dit M. Anciaux, tous ne sont pas entièrement satisfaits. Il ne peut en être autrement lorsque, dans des circonstances difficiles, il faut parvenir à un compromis entre les divers intérêts.

Le gouvernement n’a pas remis les problèmes au lendemain, il s’y est attaqué. Les lignes ont été fixées pour 2013 et déjà balisées pour 2014. Le gouvernement réforme les fondements de notre société, de sorte que notre pays puisse prendre un nouvel essor quand la tempête économique se sera calmée.

Le gouvernement réalise des économies de plus de 18 milliards d’euros. En effet, tout le monde est concerné, mais nous avons veillé à éviter des charges supplémentaires aux entreprises. Personne n’est frappé de façon disproportionnée. Le comblement de l’écart salarial avec les pays voisins est structurel.

Contrairement à d’aucuns, je ne suis pas adepte de la politique des symboles : ce sont les résultats qui comptent. La grande différence entre gérer et gouverner, c’est qu’un véritable gouvernement ne remet pas à la prochaine législature.

Ceux qui se préoccupent de l’entrepreneuriat en Flandre se doivent de lire le rapport de la Cour des Comptes sur la politique budgétaire du gouvernement flamand. La Flandre est encore grevée d’une dette de 6,5 milliards, y compris celle de la KBC. Le gouvernement flamand, dans son accord de gouvernement, affirme avec aplomb qu’il veut résorber toute la dette d’ici 2020, mais en réalité il renvoie tout à plus tard. Ces atermoiements auront un prix, car les efforts à fournir pour désendetter la Flandre n’en seront que plus pénibles.

La Cour des Comptes déclare sans ambages que cet objectif est compromis. Cette politique de l’autruche fera grimper en 2014 l’effort à réaliser par la Flandre à 2 milliards d’euros au‑delà du déficit prévu.

De heer Bart Tommelein (Open Vld). – Het voordeel van een debat in de luwte is dat men met enige afstand kan terugkijken op de argumenten van elkeen omtrent de regeringsverklaring en de begroting. Inderdaad zijn er al tal van perscommentaren geweest en heeft het debat in de Kamer plaatsgevonden. Enkele dagen later merk ik toch al enige nuance bij de reacties van de diverse belangengroepen.

Een van de opvallendste punten is dat de grootste oppositiepartij vertrekt vanuit een negatieve aanpak: ze benadrukt waar ze tegen is, schuwt geenszins de demagogie en verdraait af en toe de waarheid.

Ik ben een grote voorstander van dialoog, minder van dramatiek. Van dialoog heb ik echter maar weinig gemerkt, van dramatiek des te meer. Sommigen hebben van conflictdenken hun handelsmerk gemaakt. Anderen kiezen voor een permanente staat van strijd en oorlog tegen elkaar.

Nochtans beseft iedereen dat het zoeken naar oplossingen en compromissen een essentiële kunst is. Vraag het maar aan de formateur die in Antwerpen een nieuw stadsbestuur moet vormen. Alleen via een goede dialoog komt men tot oplossingen; dan overstijgt men zijn eigen grote gelijk. Hierin ligt het verschil tussen de meerderheidspartijen, die naar een oplossing zoeken, en de eeuwige klagers. Zoals de heer Anciaux al zei, is niet iedereen honderd procent tevreden. Dat kan ook niet anders als men in moeilijke tijden voor de verschillende belangen een compromis moet zoeken.

De regering heeft de problemen niet doorgeschoven, maar aangepakt. Niet alleen werden de lijnen voor 2013 vastgelegd, maar ook voor 2014 zijn de bakens uitgezet. De regering hervormt de fundamenten van onze samenleving, zodat ons land klaarstaat om op te veren wanneer de economische storm is gaan liggen.

De regering realiseert een enorme sanering van meer dan 18 miljard euro. Dat raakt inderdaad iedereen, maar we hebben er bijzonder op toegezien dat de ondernemingen van bijkomende lasten werden gevrijwaard. Niemand wordt buitenproportioneel getroffen. De fundamentele bijsturing van de loonverschillen met de buurlanden is structureel.

In tegenstelling tot sommigen ben ik helemaal geen aanhanger van “symboolpolitiek”; alleen de resultaten tellen. Het grote verschil tussen beheren en regeren is dat een echte regering niet doorschuift naar de volgende legislatuur.

Het rapport van het Rekenhof over het begrotingsbeleid van de Vlaamse regering is verplichte lectuur voor elkeen die begaan is met ondernemend Vlaanderen. Vlaanderen torst nog steeds 6,5 miljard schulden, inclusief de KBC‑ schuld. In het Vlaamse regeerakkoord stelt de regering vol bravoure dat ze de schuld tegen 2020 integraal wil afbouwen, maar in de realiteit schuift ze alles voor zich uit. Dit uitstel heeft een hoge prijs, want de inspanningen die zullen moeten worden geleverd voor een schuldenvrij Vlaanderen zullen des te zwaarder zijn.

Het Rekenhof stelt ronduit dat deze doelstelling in het gedrang komt. Door dit struisvogelgedrag zal de inspanning die Vlaanderen tegen 2014 moet doen oplopen tot 2 miljard euro bovenop het geraamde begrotingstekort.

M. Huub Broers (N‑VA). – Il y a belle lurette que ces chiffres sont caducs et ils ont été démentis.

De heer Huub Broers (N‑VA). – Die cijfers zijn al lang achterhaald en tegengesproken.

M. Bart Tommelein (Open Vld). – La N‑VA répète que ces chiffres sont caducs, mais se fait chaque fois corriger par les instances qui surveillent le budget.

De heer Bart Tommelein (Open Vld). – De N‑VA zegt steeds dat de cijfers achterhaald zijn, maar krijgt keer op keer lik op stuk van instanties die waarschuwen voor de begroting.

M. Ludo Sannen (sp.a). – Nous devons évaluer le budget fédéral sur ses mérites intrinsèques. Nous serions entraînés sur un terrain glissant en le mettant en parallèle avec le budget flamand. Celui‑ci a son contexte particulier, d’autres moyens et d’autres proportions. Nous ne devrions pas défendre le gouvernement fédéral en le comparant avec le gouvernement flamand, lequel est d’ailleurs un exemple pour toutes les régions d’Europe.

De heer Ludo Sannen (sp.a). – We beoordelen de federale begroting best op haar eigen wetmatigheid. We bewegen ons op glad ijs als we de federale begroting vergelijken met de Vlaamse begroting. Die functioneert in een andere context, met andere middelen en andere hoeveelheden. We mogen de federale regering niet verdedigen door een vergelijking te maken met de Vlaamse regering, die trouwens een voorbeeld is voor alle regio’s in Europa.

M. Bart Tommelein (Open Vld). – On oublie parfois qu’un budget fédéral, qui se compose de budgets d’entités, n’est qu’une des composantes d’une politique budgétaire générale. Les budgets des entités fédérées, des provinces et des communes contribuent aussi au résultat.

De heer Bart Tommelein (Open Vld). – Men vergeet wel eens dat een federale begroting bestaat uit een begroting van entiteiten. Een federale begroting is maar een onderdeel van een algemeen begrotingsbeleid. De begrotingen van de deelstaten, de provincies en de gemeenten bepalen uiteindelijk mee het begrotingsresultaat.

M. Ludo Sannen (sp.a). – Si le budget flamand est en équilibre, il ne pèse aucunement sur le budget fédéral.

De heer Ludo Sannen (sp.a). – Als de Vlaamse begroting in evenwicht is, belast ze op geen enkele manier de federale begroting.

M. Bart Tommelein (Open Vld). – La Flandre aurait dû présenter un budget excédentaire.

De heer Bart Tommelein (Open Vld). – Vlaanderen had een begroting met een begrotingsoverschot moeten voorleggen.

M. Philippe Mahoux (PS). – Je m’en voudrais d’intervenir dans le budget de la Région flamande. Je tiens simplement à signaler que nos collègues de l’opposition ne cessent de dire que le gouvernement fédéral s’occupe de questions qui ne le concernent pas alors qu’ils n’arrêtent pas d’évoquer des problèmes relevant de la Région flamande.

Il serait préférable, en vertu des pouvoirs qui nous sont conférés par la Constitution, de nous en tenir à nos compétences au lieu de débattre de ce qui se passe dans les Régions même si les décisions que nous prenons ont des conséquences pour les autres niveaux de pouvoir.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Ik wil me niet bemoeien met de Vlaamse begroting, maar wil gewoon opmerken dat onze collega’s van de oppositie blijven herhalen dat de federale regering zich bezighoudt met zaken die haar niet aangaan. Tegelijkertijd hebben die collega’s het voortdurend over de problemen van het Vlaamse Gewest.

Rekening houdend met de bevoegdheden die ons door de Grondwet zijn toevertrouwd, zouden we ons beter houden aan onze bevoegdheden in plaats van te discussiëren over wat er zich in de gewesten afspeelt, zelfs al hebben de beslissingen die we nemen, gevolgen voor de andere machtsniveau’s.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – M. Tommelein se réfère au budget du parlement de l’entité fédérée où il siège. Ce n’est pas ce dont nous débattons aujourd’hui. S’il souhaite tellement discuter de différents budgets, il peut peut‑être évoquer celui du gouvernement de la Région de Bruxelles‑Capitale.

Ce serait peut‑être plus utile. À ma connaissance, il n’y a, dans ce pays, qu’un seul gouvernement qui ait un budget en équilibre : pas le gouvernement fédéral, ni le bruxellois, ni le gouvernement de la Communauté française ou le gouvernement wallon, mais le gouvernement flamand.

Je suivrai attentivement la démonstration de M. Tommelein, où il parlera peut‑être aussi du budget des gouvernements des autres entités fédérées.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – De heer Tommelein verwijst naar de begroting van het deelstaatparlement waar hij zelf in zit. Daarover debatteren we vandaag niet. Als hij zo graag wil spreken over verschillende begrotingen, kan hij het misschien eens hebben over de begroting van de Brusselse hoofdstedelijke regering.

Dat is misschien nuttiger. Bij mijn weten is er slechts één regering in het hele land die een begroting in evenwicht heeft: niet de federale regering, noch de Brusselse, de regering van de Franse gemeenschap of de Waalse regering, maar de Vlaamse regering.

Ik kijk uit naar het vervolg van het betoog van de heer Tommelein, waarin hij misschien ook ingaat op de begroting van de andere deelstaatregeringen.

M. Bart Tommelein (Open Vld). – Je siège dans cette assemblée en tant que sénateur de communauté. M. Vanlouwe parle de la Région bruxelloise. À ma connaissance, ce sont les communautés et non les régions qui sont représentées au Sénat. En tant que sénateur de communauté, ne pourrais‑je me référer à la communauté que je représente ?

Ce qui m’inquiète davantage, c’est que les décisions prises en Flandre ne sont pas la conséquence d’une incapacité politique mais d’une politique délibérée. En vertu de la doctrine Maddens, la Flandre ne peut en effet fournir aucun effort supplémentaire parce que cela pourrait favoriser l’autorité fédérale. En d’autres termes : plutôt imposer à la Flandre, à partir de 2014, un arriéré sur la réduction de la dette de 2 milliards plutôt que de mener une politique efficace qui aiderait non seulement la Flandre mais également l’ensemble de l’État fédéral. Cela permet d’illustrer le débat conflictuel auquel certains se prêtent. L’Open Vld refuse de prendre part à un tel débat.

Non seulement le gouvernement impose une stricte modération salariale mais il va plus loin : l’index est réformé en profondeur. De facto, il y aura un saut d’index l’année prochaine.

La majorité donne ainsi une réponse aux deux plus importants problèmes auxquels nos entreprises sont confrontées, à savoir un coût salarial trop élevé par rapport à nos voisins et une augmentation de l’inflation à la suite des indexations successives. Le nouvel index aura, à terme, le même effet que l’instauration de l’indice santé dans les années nonante, qui a réduit notre handicap salarial de 3,5%. Ce n’est pas moi qui le dis, ce sont les chiffres de la Banque nationale.

Le gouvernement a pris cette mesure, malgré l’opposition de certains, guidé par un seul objectif, à savoir maintenir l’emploi dans notre pays, y compris en Flandre.

Sur ce point également, certains ont raté une occasion de se taire. On a avancé que cette réforme ne rapporterait rien étant donné que les augmentations salariales de ces deux dernières années proviennent essentiellement de l’indexation. C’est précisément la raison pour laquelle on s’occupe de l’index. En effet, d’un point de vue formel, il ne s’agit pas d’un saut d’index, cette mesure produit l’effet d’un double saut d’index. C’est ce que la société attendait de nous.

Le fait que non seulement le gouvernement fédéral mais également le budget flamand en tirent avantage n’est pas, selon nous, un problème mais plutôt la conséquence positive d’une politique courageuse.

D’aucuns proclament haut et fort que cette mesure est inutile mais ils ne savent parfaitement qu’elle aura un effet de 100 millions d’euros sur le budget flamand puisque les frais de personnel se révéleront inférieurs.

En outre, il ne s’agit nullement d’une mesure one shot car au fil des ans, elle se répercutera sur le budget de toutes les entités fédérées.

À nos yeux, ce n’est pas un problème : aucune doctrine ne nous impose de prendre des mesures susceptibles d’avoir des effets bénéfiques pour les gouvernements flamand et wallon. Nous n’optons pas pour un modèle conflictuel mais pour un modèle de coopération, illustration, selon moi, d’un fédéralisme adulte. C’est peut‑être une conséquence de la perception qui s’affine que je viens d’évoquer. Le fédéralisme adulte implique que nous puissions ensemble mieux aider les citoyens et les entrepreneurs de ce pays, eu égard à nos compétences et à nos qualités.

En 2012, le gouvernement fédéral a déjà économisé 1,3 milliard au niveau des services publics. Un effort supplémentaire est consenti afin de préserver les moyens de notre économie.

L’année prochaine, le budget fédéral du personnel sera dès lors réduit de 1,5%. Étant donné que seul un départ sur trois sera compensé, le nombre des fonctionnaires fédéraux diminuera de 4000 unités sur les deux années à venir. Sur ce point également, on s’attaque aux problèmes, on ne les reporte pas à la législature suivante.

Même quand on vante l’efficacité de certaines entités fédérées, par exemple, la Flandre, les effectifs de fonctionnaires ne cessent d’augmenter. Au niveau des régions, l’augmentation est de 23% depuis 2002 et au niveau des provinces, villes et communes, de 26%. On ne parle plus de la suppression des provinces. Dans les budgets flamands 2013 et 2014, les économies au niveau de l’administration sont une fois de plus allègrement reportées. Sur les 100 millions d’euros d’économies annoncées, 82 millions d’euros concernent l’enseignement. Du fait d’une astuce budgétaire, le personnel enseignant n’a pas ressenti l’effet de cette mesure. On a ainsi décidé de réduire le pécule de vacances, qui était calculé et budgété sur l’année précédente, et d’augmenter, en compensation, l’allocation de fin d’année.

Qui donc a parlé de mesures uniques, monsieur Broers ? Il ne s’agit plus d’une mesure unique mais d’un tour de passe‑passe budgétaire.

En même temps, le gouvernement s’investit pleinement dans la lutte contre les pièges à l’emploi. Depuis le mois de novembre, les allocations de chômage deviennent dégressives. C’est un des points de votre programme, monsieur Broers.

Des réformes structurelles toucheront nombre de petites chapelles que l’on croyait sacro‑saintes. Le gouvernement modifie des régimes dont le financement risquait de devenir impossible, afin que personne ne soit condamné aux allocations à perpétuité. Ici aussi, le gouvernement flamand estime qu’il n’est pas nécessaire de dégager des budgets en vue de faciliter la transition vers un nouvel emploi. Mieux, par la suppression du « jobkorting », il a à nouveau augmenté les pièges à l’emploi. Encore une occasion manquée !

Mon groupe se réjouit en particulier que le gouvernement prenne des mesures de lutte contre la fraude sociale. Nous avons déjà introduit une série de propositions de loi à ce sujet. Elles sont prises en considération. Il s’agit, par exemple, de la mise sur pied une banque de données, alimentée par des sociétés d’intérêt public, sur la consommation d’électricité, d’eau et de gaz afin que l’autorité puisse vérifier si la consommation relevée à telle adresse correspond effectivement à la situation familiale déclarée.

Le gouvernement va également, en concertation avec les CPAS et organismes de paiement des allocations de chômage, rétrocéder aux CPAS et organismes de paiement locaux une partie des recettes recueillies dans le cadre de la lutte contre la fraude. C’est particulièrement positif. Au niveau communal, il n’est en effet pas toujours intéressant d’engager du personnel pour lutter contre la fraude sociale. Par ce coup de pouce financier, les autorités locales auront davantage intérêt à s’investir dans la lutte contre la fraude sociale.

La prévention et le dépistage de la fraude sociale est une des missions centrales de l’autorité. Cette fraude menaçant la viabilité de notre sécurité sociale, doit être combattue énergiquement. C’est ce que fait le gouvernement.

Bientôt, nous devrons entamer la plus grande partie de la réforme de l’État. Dans les prochains mois s’opérera la plus grande réforme de l’État jamais exécutée. Les entités fédérées obtiendront davantage d’autonomie fiscale. Actuellement, elles n’usent toutefois pas de manière optimale de l’autonomie fiscale dont elles disposent. La série de compétences qui leur seront transférées est particulièrement volumineuse. Espérons que les divers acteurs des entités fédérées seront suffisamment adultes pour en user avec soin. La responsabilité va en effet de pair avec l’argent. J’appelle les entités fédérées à réserver la marge budgétaire libérée par la réforme de l’index, 100 millions pour la Flandre, à l’exercice de la série de compétences à venir.

J’invite enfin chacun à se dégager de cet fédéralisme nuisible où chacun ne défend que ses propres intérêts et évite de prendre certaines mesures nécessaires à sa propre région parce qu’elles pourraient également se révéler bénéfiques à l’ensemble. L’accroissement des compétences implique également la responsabilité d’utiliser celles‑ci dans l’intérêt de son propre gouvernement mais également dans celui des autres.

Le gouvernement fédéral invite les partis de l’opposition à réfléchir de concert à un revirement de notre fiscalité. Nous voulons dépasser les clivages majorité‑opposition car ce dossier est déterminant et concerne tout le monde. Oublions le modèle conflictuel. Il nous faut à présent nous atteler à la tâche.

Traitons les problèmes ensemble pour le bien des citoyens et des entreprises. La Flandre, la Wallonie, Bruxelles et la Communauté germanophone sont à la veille d’un bouleversement sur le plan politique. Avec une approche constructive, davantage axée sur les bénéfices et les solutions que sur les problèmes, le résultat général dépassera le résultat des entités et nous serons prêts à concrétiser les défis de la nouvelle société en devenir. Ce n’est que par un travail de collaboration efficace que nous rendrons service au pays, aux citoyens et aux entreprises. Le pays, les entités fédérées et, surtout, nos concitoyens, le méritent bien.

De heer Bart Tommelein (Open Vld). – Ik zetel in deze assemblee als gemeenschapssenator. De heer Vanlouwe heeft het over het Brussels Gewest. Bij mijn weten zijn de gemeenschappen en niet de gewesten in de Senaat vertegenwoordigd. Als gemeenschapssenator mag ik toch verwijzen naar de gemeenschap die ik vertegenwoordig, of niet soms?

Wat mij nog ongeruster maakt, is dat de beslissingen in Vlaanderen helemaal niet het gevolg zijn van politieke onkunde, maar dat ze deel uitmaken van een bewust beleid. Krachtens de Maddensdoctrine mag Vlaanderen immers geen bijkomende inspanning leveren omdat dit de federale overheid ten goede kan komen. Met andere woorden: liever Vlaanderen vanaf 2014 opzadelen met een achterstand op de schuldafbouw van 2 miljard dan een daadkrachtig beleid voeren dat niet alleen Vlaanderen, maar ook de gehele federale staat vooruithelpt. Als illustratie van het “conflictdenken” waaraan sommigen zich bezondigen, kan dit tellen. Open Vld weigert mee te stappen in een dergelijk conflictdenken. Ik zal dat meteen illustreren.

Niet alleen legt de regering een strikte loonmatiging op, maar gaat ze nog een grote stap verder: de index wordt drastisch hervormd. De facto zal er volgend jaar een indexsprong zijn.

Hiermee geeft de meerderheid een antwoord op de twee grootste problemen waarmee onze ondernemers worden geconfronteerd, namelijk de te hoge loonkost in vergelijking met onze buurlanden en de oplopende inflatie ten gevolge van de opeenvolgende indexeringen. De nieuwe index zal op termijn eenzelfde impact hebben als de invoering van de gezondheidsindex in de jaren negentig, die onze loonkostenhandicap met 3,5% heeft verminderd. Dat is niet mijn stelling, het zijn de cijfers van de Nationale Bank.

De regering neemt deze maatregel in weerwil van de tegenstand vanuit sommige hoeken. Ze heeft daarbij slecht één doel voor ogen, namelijk de werkgelegenheid in ons land, ook in Vlaanderen, bestendigen.

Ook op dat punt hebben sommigen een gelegenheid gemist om te zwijgen. Er werd aangevoerd dat deze hervorming niets zou opleveren aangezien de loonstijging van de jongste twee jaar hoofdzakelijk door de index werd veroorzaakt. Het is net daarom dat de index onder handen wordt genomen! Inderdaad, formeel gezien betreft het geen indexsprong, maar in realiteit evenaart deze maatregel het effect van een dubbele indexsprong. Dat was wat de samenleving van ons verwachtte.

Dat hierbij niet alleen de federale begroting baat heeft, maar tevens de Vlaamse begroting, is wat ons betreft geen probleem, maar een positief gevolg van moedig beleid.

Sommigen bazuinen luid rond dat die maatregel geen impact zal hebben, maar zij weten maar al te best dat die maatregel wel degelijk een impact zal hebben op de Vlaamse begroting van 100 miljoen euro omdat de personeelskosten lager zullen uitvallen.

Bovendien is dit geenszins een one shot-maatregel want hij zal jaar na jaar een impact hebben op de begroting van alle deelstaten.

Voor ons vormt dat geen probleem: wij hebben geen doctrine die ons oplegt geen maatregelen te treffen die ook de Vlaamse en Waalse regering ten goede kan komen. Wij kiezen niet voor een conflictmodel, maar wel voor een samenwerkingsmodel. Dat beschouw ik als volwassen federalisme! Misschien is het een gevolg van het voortschrijdend inzicht dat ik daarnet ter sprake bracht. Volwassen federalisme impliceert dat wij samen vanuit onze bevoegdheden en onze kwaliteiten de burgers en de ondernemers in dit land beter ten dienste staan!

In 2012 heeft de federale regering reeds 1,3 miljard bespaard bij de overheid. Nu wordt er nog een tandje bijgestoken om de draagkracht van de economie te vrijwaren.

Volgend jaar wordt aldus het federale personeelsbudget met 1,5% extra verminderd. Door dit akkoord zullen er de volgende twee jaar 4000 federale ambtenaren minder zijn, doordat slechts één op de drie vertrekkende ambtenaren wordt vervangen. Ook op dat punt worden de problemen aangepakt en niet doorgeschoven naar een volgende regeerperiode.

Alhoewel er lippendienst wordt bewezen aan een efficiënte optimale overheid in andere deelstaten, bijvoorbeeld in Vlaanderen, blijkt het ambtenarenleger er alleen maar toe te nemen. Bij de gewesten bedraagt de toename sinds 2002 23%, en in de provincies, steden en gemeenten 26%. Over de afschaffing van de provincies wordt geen woord meer gerept. In de Vlaamse begroting van 2013 en 2014 worden de besparingen op de administratie eens te meer vrolijk doorgeschoven. Van de aangekondigde 100 miljoen euro besparingen hebben 82 miljoen euro betrekking op onderwijs. Door een begrotingstruc voelt het onderwijspersoneel deze besparing niet. Zo werd beslist om het vakantiegeld, dat berekend wordt op het jaar voordien en ook zo begroot wordt, te verminderen en als compensatie de eindejaarstoelage te verhogen.

Wie had het ook alweer over eenmalige maatregelen, mijnheer Broers? Dit is geen eenmalige maatregel meer, dit is een begrotingsspook.

Tegelijk zet de regering volop in op de strijd tegen de werkloosheidsval. Sinds november verlopen de werkloosheidsuitkeringen degressief. Dat is een van uw programmapunten, mijnheer Broers.

Vele heilige huisjes, waarvan elkeen dacht dat ze onaantastbaar waren, worden structureel hervormd. Deze regering grijpt in in de regelingen die onbetaalbaar dreigen te worden en wel zo dat niemand veroordeeld wordt om levenslang in uitkeringen vast te zitten. Ook hier meent de Vlaamse regering niet dat het nodig is budgetten uit te trekken om mensen bij te staan bij de overgang naar een nieuwe baan. Meer nog, door het schrappen van de jobkorting heeft ze de werkloosheidsval opnieuw vergroot. Van een gemiste kans gesproken!

Het verheugt onze fractie bijzonder dat de regering bijkomende concrete maatregelen zal treffen in de strijd tegen de sociale fraude. Daarover hebben wij een reeks wetsvoorstellen ingediend. Onze wetsvoorstellen worden ter harte genomen. Het gaat bijvoorbeeld om het voorstel om een databank tot stand te brengen met gegevens van nutsbedrijven over het verbruik van elektriciteit, water en gas, zodat de overheid kan nagaan of het verbruik op een bepaald adres wel in overeenstemming is met de opgegeven gezinssituatie.

De regering zal ook in overleg met de OCMW’s en de uitbetalingsinstellingen van de werkloosheidsuitkeringen een bepaald deel van de inkomsten verkregen uit de fraudebestrijding laten terugvloeien naar de lokale OCMW’s en de uitbetalingsinstellingen. Dat is bijzonder positief. Op gemeentelijk niveau loont het immers dikwijls niet personeel in te zetten voor de strijd tegen de sociale fraude. Door die financiële duw in de rug wordt het kostenplaatje voor de lokale overheden positief indien ze inzetten op controle naar sociale fraude.

Het voorkomen en opsporen van sociale fraude is een kerntaak van de overheid. Deze fraude ondermijnt de betaalbaarheid van onze sociale zekerheid en moet daarom hardhandig worden aangepakt. Dat doet de regering.

Binnenkort wordt in onze assemblee de hoofdmoot van de staatshervorming aangesneden. Tussen dit en enkele maanden zal zich de grootste staatshervorming ooit voltrekken. De deelstaten krijgen meer fiscale autonomie. De fiscale autonomie die ze nu al hebben, gebruiken ze echter niet optimaal. De reeks bevoegdheden die zal worden overgedragen is bijzonder omvangrijk. Hopelijk zijn de diverse participanten in de deelstaten volwassen genoeg om hiermee met zorg om te gaan. Met de centen komt immers de verantwoordelijkheid. Ik roep de deelstaten op om de begrotingsmarge die vrijkomt door de hervorming van de index, voor Vlaanderen 100 miljoen, te reserveren voor de invulling van de aankomende golf van bevoegdheden.

Ik roep tot slot iedereen op af te stappen van het pestfederalisme, waarbij elkeen enkel voor de eigen winkel zorgt en bepaalde noodzakelijke maatregelen voor de eigen regio liever niet wil nemen omdat ze ook ten bate kunnen zijn van het geheel. Met de aanwas van bevoegdheden komt ook de verantwoordelijkheid om ermee om te springen, in het belang van de eigen regering, maar ook van de andere regeringen.

De federale regering maakt een opening naar de oppositiepartijen om samen na te denken over een radicale ommezwaai in onze fiscaliteit. Wij willen de grenzen tussen oppositie en meerderheid overstijgen, daar dit een cruciaal dossier is dat iedereen aanbelangt. Weg met het conflictmodel. Niet vooruitschuiven, maar aanpakken.

Laten we samen de problemen aanpakken ten voordele van de burgers en de ondernemingen. Vlaanderen, Wallonië, Brussel en de Duitstalige Gemeenschap staan aan de vooravond van een staatkundige omwenteling. Met een constructieve aanpak, die veeleer focust op de baten en oplossingen dan op de problemen, zal het algehele resultaat het resultaat van de delen overstijgen en staan we klaar om invulling te geven aan de uitdagingen van de nieuwe maatschappij in wording. Alleen door samen goed werk te leveren bewijzen we het land, zijn burgers en de ondernemingen een grote dienst. Het land, de deelstaten en vooral onze mensen verdienen dit.

M. Francis Delpérée (cdH). – Je voudrais vous soumettre trois observations. C’est comme dans le théâtre classique. Il y a le temps, il y a l’espace et il y a l’action.

Le temps, nous sommes confrontés aujourd’hui à une urgence politique, à une urgence économique et n’oublions pas, à une urgence sociale.

L’urgence politique, elle saute aux yeux. Le gouvernement est entré en fonction voici moins d’un an, début décembre 2011. Et, dans un an, nous serons à la veille des élections de mai 2014.

Soit dit en passant, quatre ans de législature, c’est un peu court en nous allons bientôt changer pour prendre un rythme quinquennal. Ce temps est d’autant plus court si l’on fait du surplace en début de législature et si l’on s’apprête à faire de même à l’approche des échéances régionale, fédérale et européenne.

De ce point de vue, j’ai envie de dire au gouvernement une seule chose. Continuez. Continuez. Votre gouvernement – notre gouvernement – doit être un gouvernement durable.

Il y a une urgence politique. Il y a aussi une urgence économique. Les turbulences, en Belgique comme dans la société internationale, nous dictent un calendrier. La déclaration du 21 novembre nous trace aussi une feuille de route. Nous comptons sur le gouvernement pour rappeler à chacun – que ce soit dans le monde politique, dans le monde social ou, plus largement, dans l’opinion publique – quels sont les échéanciers et quels sont les engagements.

Nous comptons sur le gouvernement pour faire taire les grincheux, qui le sont et le resteront quoi qu’il arrive, pour ramener à la raison les flambeurs, toujours prêts à dépenser l’argent qu’ils s’apprêtent à prendre à autrui, et pour convaincre nos concitoyens que le budget de l’État est un exercice complexe, dès l’instant où il faut faire face à des besoins sociaux criants, où il faut chercher à relancer d’urgence l’activité économique et où il faut naviguer avec la prudence requise dans un continent et même dans un univers où les relations sont toujours plus interdépendantes dans la vie des hommes et dans la vie des sociétés.

Bref, il y a un effort d’information et d’explication qui doit être accompli dans les semaines à venir pour dissiper les illusions, pour désamorcer les critiques et pour convaincre du bien‑fondé des solutions retenues aujourd’hui.

Urgence politique, urgence économique, mais aussi urgence sociale. Les efforts que nous sommes prêts à accomplir, ces efforts n’ont de sens que s’ils renforcent la cohésion sociale dans notre pays, que s’ils préservent les ressources de nos concitoyens, notamment celles des plus pauvres et des plus démunis, et que s’ils procurent à l’État et aux autres collectivités politiques des moyens pour faire face à un ensemble de besoins d’intérêt public dans le domaine social.

L’environnement économique, a dit le premier ministre, est morose et même déprimé. Prenons garde à ce que nos concitoyens n’adoptent la même attitude. Le débat de ce jour peut aider à éclairer les esprits, mais il faut poursuivre dans cette entreprise d’explication.

J’ai parlé du temps. Qu’en est‑il de l’espace ? Sur ce terrain, la déclaration fait entendre des sons nouveaux. Il y a l’Europe – bien sûr. Il y a les collectivités fédérées – autre bien sûr. Mais il y a aussi, et le gouvernement le souligne, les États voisins, avec lesquels la petite Belgique vit, qu’on le veuille ou non, en particulière osmose.

L’espace, c’est d’abord l’espace européen. Nous le savons bien, l’Union européenne nous interpelle. Elle nous dit : assurez l’équilibre budgétaire pour 2015, prenez des mesures structurelles, surtout dans le domaine social, revoyez votre régime de pensions.

Sur ce terrain, la Belgique n’a pas vraiment le choix. Elle doit s’engager dans une démarche qui nous aide à rester dans le peloton de tête des États de l’Union, qui nous garantit la confiance des autorités européennes et qui rende le moral à nos compatriotes.

Un bémol, cependant – et il est de mise dans une assemblée comme la nôtre – : il ne faudrait pas que le dialogue entre Van Rompuy, Barroso et Di Rupo passe par‑dessus la tête des assemblées parlementaires et mette les députés et les sénateurs du royaume de Belgique devant des faits accomplis. Le dialogue entre l’Union européenne et les États membres doit aussi être un dialogue parlementaire. Il faut que le gouvernement songe à établir de meilleures conditions de dialogue entre la rue Belliard et la rue de la Loi.

L’espace européen est aussi l’espace intrabelge. Il doit s’engager entre l’État fédéral, les communautés et les régions. Il doit s’inscrire dans le cadre de compétences souvent enchevêtrées et dans l’utilisation de moyens dont une partie essentielle vient de l’État fédéral. Est‑on sûr que les mécanismes institutionnels fonctionnent toujours à bon escient ?

Je ne suis pas de ceux qui, au nom de traditions parlementaires surannées, condamnent l’emprise du pouvoir exécutif dans la conduite des affaires publiques. Je ne suis pas de ceux qui ignorent le poids du gouvernement et de ses administrations dans la préparation du budget. Je ne suis pas de ceux qui maugréent devant les interventions des organisations internationales et européennes dans la vie financière des États. Par contre, je suis de ceux qui veulent que les parlements – le parlement européen, les parlements nationaux et les parlements régionaux – gardent une tâche significative dans le contrôle de la confection et de l’exécution du budget.

L’espace est aussi celui que nous constituons avec nos trois voisins immédiats. Là, des sonorités nouvelles se font entendre. Pour la première fois sans doute, le gouvernement nous rappelle que les frontières proches sont des frontières poreuses et que notamment dans le domaine de l’emploi et des salaires, il y a lieu d’être attentif aux réalités sociales environnantes. Notre compétitivité se mesure en termes de comparaisons au niveau de l’inflation, au niveau du coût de l’énergie et au niveau de l’écart salarial avec ces voisins immédiats. Nos programmes économiques et sociaux doivent donc s’adapter en conséquence. Prenons garde cependant de ne pas nous aligner chaque fois sur le minimum minimorum, notamment en termes de protection sociale.

Le temps, l’espace, reste l’action. J’évoquerai deux sujets : l’État et la justice.

L’État. Nous avons réalisé, au moins sur papier, la première phase de la sixième réforme de l’État. Il reste beaucoup à faire en ce qui concerne le personnel, les bâtiments, les moyens financiers, pour boucler le premier paquet, notamment sur le plan judiciaire. Il faut à présent engager la seconde phase avec les transferts qu’elle postule. Encore une fois, il ne suffira pas d’écrire des textes. Il faudra constituer des cadres de personnel, il faudra bâtir des immeubles, il faudra identifier les personnes et les biens qui s’inscriront dans ce nouveau contexte institutionnel, il faudra assortir les moyens aux objectifs et aux besoins. Au risque de choquer les adeptes d’une laïcité pure et dure, je me permets de dire qu’un travail de Dieu le Père nous attend pendant l’année 2013. Nous sommes prêts à y contribuer. Nous sommes en effet convaincus qu’une telle réforme peut donner à notre État fédéral un nouvel équilibre. Tant pis pour les démolisseurs !

La justice. La justice est un vaste chantier. En termes d’organisation, nous accordons une attention toute particulière à la constitution, en 2013, d’un tribunal de la famille. En ce qui concerne la gestion, nous mettons en garde contre des formules toutes faites. Le gouvernement préconise ce qu’il appelle « la décentralisation » dans la gestion des autorités de justice. Certains termes comme celui de décentralisation ont acquis un sens précis dans toute l’Europe, depuis le dix‑neuvième siècle. Mis dans la bouche de technocrates ou de managers, ils sont vidés de tout leur sens. Ils sont à ce point défigurés qu’ils peuvent semer la zizanie plutôt que d’assurer la paix judiciaire.

En termes de procédure, je dis encore que nous accordons un prix particulier à une réforme de la procédure pénale devant la Cour de cassation pour éviter les engorgements qui ne peuvent que porter préjudice à l’image d’une Justice qui doit être rapide et efficace.

Monsieur le représentant du gouvernement, je ne voudrais pas ironiser en ce moment, pour conclure, sur les sonneries de téléphone qui, mercredi dernier, ont répandu tout à coup un air cristallin dans les travaux de cette assemblée. Tout compte fait, c’était peut‑être Kevin ou Frédéric qui appelait l’interlocuteur ministériel. Je ne souhaite pas que notre assemblée résonne à tout instant de ces appels téléphoniques, si sympathiques soient‑ils. Mais je souhaite qu’en cette fin d’année 2012, nous soyons et restions plus que jamais à l’écoute.

À l’écoute de tous ceux que la crise frappe durement. À l’écoute de ceux qui ne veulent pas être les victimes de décisions prises à l’aveugle dans des enceintes internationales. À l’écoute de ceux qui ne veulent pas être les victimes collatérales d’opérations de démembrement de l’État qui répondraient demain à des desseins nationalistes mais qui n’auraient pas égard aux préoccupations de terrain, celles qui doivent animer les femmes et les hommes de notre pays. À l’écoute de ceux qui croient que le dialogue politique et le dialogue social font partie intégrante de notre culture et qu’ils contribuent à tisser les liens indispensables entre les diverses composantes de notre société.

Monsieur le secrétaire d’État, je ne vous dis pas : « Écoutez‑nous ! ». Écoutez‑les, toutes ces voix qui s’expriment – je le reconnais – de manière parfois un peu désordonnée, de manière pas très formalisée, avec une spontanéité souvent désarmante – mais là n’est pas l’essentiel. Écoutez ces voix ! Écoutez‑les de manière attentive, sans faire preuve de populisme, bien entendu, sans manifester de commode complaisance, mais en étant prêt à poursuivre, à tout niveau et à tout moment, un dialogue avec nos concitoyens et avec leurs organisations sociales.

Si le gouvernement et sa majorité réussissent, dans l’année qui vient, à pratiquer cet exercice, je crois qu’ils donneront à la déclaration de novembre tout son souffle, tout son sens. Quand je dis tout son sens, cela veut dire à la fois toute sa signification et toute son utilité.

C’est dans cet esprit de dialogue, d’un dialogue toujours à pratiquer et à préserver, que le groupe que j’ai l’honneur de présider entend aujourd’hui apporter au gouvernement son concours et son appui.

De heer Francis Delpérée (cdH). – Ik heb drie opmerkingen. Ze hebben, zoals in het klassieke theater, betrekking op tijd, plaats en handeling.

Wat de tijd betreft, hebben we te maken met politieke, economische en sociale hoogdringendheid.

De politieke hoogdringendheid springt in het oog. De regering is begin december 2011, minder dan een jaar geleden, aangetreden. Over een jaar staan we vlak voor de verkiezingen van mei 2014.

Ik vermeld terzijde dat de duur van de regeerperiode binnenkort wordt verlengd met een jaar. Er blijft des te minder tijd over als er ter plaatse wordt getrappeld aan het begin van de regeerperiode en zich voorbereidt om hetzelfde te doen bij het naderen van de regionale, federale en Europese verkiezingen.

Vanuit dit oogpunt moedig ik de regering aan het werk voort te zetten. De regering moet duurzaam zijn.

Er is ook hoogdringendheid op economisch vlak. De huidige onrust, zowel in België als op internationaal vlak, dwingt ons tot een planning. De verklaring van 21 november geeft eveneens een tijdschema aan. We rekenen op de regering om iedereen die een rol speelt in de politieke en sociale wereld, of breder, in de publieke opinie, te herinneren aan de tijdsschema’s en engagementen.

We rekenen op de regering om de knorpotten, die altijd chagrijnig zullen zijn, wat er ook gebeurt, te doen zwijgen, om de zware gokkers, die altijd klaar staan om geld uit te geven dat ze plannen van iemand anders te nemen, tot rede te brengen, en om onze medeburgers ervan te overtuigen dat de begroting een moeilijke oefening is. Er moet immers rekening worden gehouden met dringende sociale behoeften zijn, men moet trachten de economische activiteit aan te wakkeren en voorzichtig te handelen in een wereld waar de onderlinge afhankelijkheid steeds groter wordt.

Kortom, er moet de komende weken een inspanning worden geleverd op het vlak van informatie en verduidelijking teneinde illusies uit de weg te ruimen, de kritiek te ontkrachten en de burgers te overtuigen van de gegrondheid van de oplossingen die vandaag worden gekozen.

Ten slotte is er ook sociale hoogdringendheid. De inspanningen die we bereid zijn te leveren, hebben slechts zin als ze de sociale cohesie in ons land versterken, als ze de inkomstenbronnen van onze medeburgers vrijwaren, in het bijzonder die van de meest kwetsbaren, en als ze de staat en andere politieke gemeenschappen voorzien van middelen om tegemoet te komen aan de behoeften op sociaal vlak.

Het economisch klimaat is somber en zelfs bedrukt, aldus de eerste minister. We moeten erop toezien dat die houding niet overslaat op onze burgers. Het debat van vandaag kan ertoe bijdragen de geesten te verlichten, maar we blijven proberen alles duidelijk te maken.

Ik heb het over de tijd gehad. En de plaats? Daarover horen we nieuwe geluiden in de verklaring. Er moet uiteraard rekening worden gehouden met Europa en met de deelgebieden, maar ook, zoals de regering onderstreept, met de buurlanden, waarvan het kleine België de invloed ondervindt.

De Europese Unie stelt eisen. Ze gebiedt ons een budgettair evenwicht te bereiken voor 2015, structurele maatregelen te nemen, vooral op sociaal vlak, en ons pensioenstelsel te herzien.

Op dat vlak heeft België geen keuze. We moeten ervoor zorgen dat we bij het Europese koppeloton blijven om het vertrouwen van de Europese autoriteiten te behouden en onze landgenoten een hart onder de riem te steken.

Een kritische noot evenwel – dat past in een assemblee als de onze –: de dialoog tussen Van Rompuy, Barroso en Di Rupo mag niet over de hoofden van de parlementaire assemblees heen verlopen en de volksvertegenwoordigers en senatoren van het Belgische koninkrijk voor voldongen feiten plaatsen. De dialoog tussen de Europese Unie en de lidstaten moet ook een parlementaire dialoog zijn. De regering moet zorgen voor betere omstandigheden voor de dialoog tussen de Belliardstraat en de Wetstraat.

De Europese ruimte omvat ook de intra‑Belgische ruimte. Die moet tot stand komen tussen de federale staat, de gemeenschappen en de gewesten. Ze moet passen in het kader van vaak ingewikkelde bevoegdheden en van het gebruik van middelen die voor een groot deel afkomstig zijn van de federale staat. Zijn we er zeker van dat de institutionele mechanismen nog altijd weldoordacht werken?

Ik behoor niet tot degenen die, in naam van verouderde parlementaire tradities, het overwicht van de uitvoerende macht in staatszaken veroordeelt. Ik behoor niet tot degenen die het gewicht van de regering en haar administratie bij de voorbereiding van de begroting miskennen. Ik behoor niet tot degenen die mopperen wegens tussenkomsten van internationale en Europese organisaties in het financiële leven van de staten. Ik vind daarentegen wel dat de parlementen – het Europees parlement, het nationale parlement en de deelstaatparlementen – een belangrijke taak moeten behouden in de controle van de opmaak en de uitvoering van de begroting.

Er is ook een ruimte die gevormd wordt met onze drie rechtstreekse buren. Daar is een nieuw geluid te horen. De regering wijst erop dat de grenzen met de buurlanden poreus zijn en dat vooral op het gebied van werkgelegenheid en lonen, waakzaamheid voor de omringende sociale realiteit geboden is. Onze competitiviteit wordt gemeten aan de hand van de index, de energiekost en de loonverschillen in de buurlanden. Onze economische en sociale programma’s moeten zich daar bijgevolg aan aanpassen. We moeten er evenwel op toezien dat we ons niet telkens aanpassen aan het absolute minimum, in het bijzonder op het vlak van sociale bescherming.

Dan is er nog de handeling. Ik zal twee onderwerpen bespreken: de staat en justitie.

We hebben, op papier toch, de eerste fase van de zesde staatshervorming gerealiseerd. Er blijft nog veel te doen in verband met het personeel, de gebouwen, de financiële middelen, om een eerste pakket af te ronden, in het bijzonder op juridisch vlak. Nu moet de tweede fase worden gestart met de transfers die daarvoor nodig zijn. Nogmaals, het zal niet volstaan teksten te schrijven. Er zal een personeelsorganigram moeten worden opgesteld, gebouwen moeten worden opgericht, de personen en goederen moeten worden aangewezen voor dat nieuwe institutionele geheel. De middelen moeten aan de doelstellingen en aan de behoeften worden aangepast. In 2013 staat ons een titanenwerk te wachten. We zijn bereid eraan bij te dragen, want we zijn er inderdaad van overtuigd dat een dergelijke hervorming onze federale staat een nieuw evenwicht kan verschaffen. Jammer voor degenen die hem willen omverwerpen!

Ik kom tot het brede terrein van justitie. Op het vlak van organisatie besteden we bijzondere aandacht aan de oprichting van een familierechtbank in 2013. Inzake beleid waarschuwen we tegen kant‑en‑klare formules. De regering prijst de zogenaamde “decentralisatie” in het beleid van de gerechtelijke overheden aan. Sommige begrippen zoals de decentralisatie hebben sinds de negentiende eeuw een precieze betekenis gekregen in heel Europa. In de mond van technocraten of managers verliezen ze elke betekenis. Ze worden zo misvormd dat ze eerder tweedracht zaaien dan de gerechtelijke vrede te bewaren.

Wat de procedure betreft, hechten we veel belang aan een hervorming van de strafprocedure voor het Hof van Cassatie om de verstoppingen te vermijden die schadelijk kunnen zijn voor het imago van een justitie die snel en efficiënt moet zijn.

Verleden woensdag werden de werkzaamheden in deze assemblee opeens onderbroken door telefoongerinkel. Ik wil hierover niet ironisch doen. Misschien was het Kevin of Frédéric die zijn gesprekspartner binnen de regering belde. Ik wil niet dat dergelijke oproepen, hoe sympathiek ook, op elk ogenblik in onze assemblee weerklinken. Wel wil ik dat we op het einde van 2012 een luisterend oor blijven hebben.

We moeten blijven luisteren naar diegenen die door de crisis hard worden getroffen. Naar diegenen die niet het slachtoffer willen zijn van beslissingen die zonder omzien op internationale fora worden genomen. Naar diegenen die niet het slachtoffer willen zijn van operaties die gericht zijn op de ontmanteling van de staat en die zouden stroken met nationalistische plannen, maar waarbij geen rekening wordt gehouden met de concrete noden van onze burgers. Naar diegenen die geloven dat de politieke en sociale dialoog integraal deel uitmaakt van onze cultuur en bijdraagt tot het smeden van de noodzakelijke banden tussen de verschillende bestanddelen van onze samenleving.

Ik roep de staatssecretaris niet op om naar ons te luisteren. Ik roep hem op om te luisteren naar al die stemmen die soms ongeordend, weinig formeel en vaak met een ontwapenende spontaneïteit klinken. Luister aandachtig naar hen, zonder daarom in populisme te vervallen of makkelijke inschikkelijkheid te tonen, maar met de bereidheid om op elk ogenblik en op elk niveau een dialoog aan te gaan met onze medeburgers en hun sociale organisaties.

Als de regering en haar meerderheid daarin in het komende jaar slagen, dan zal de novemberverklaring zowel betekenisvol als nuttig blijken te zijn.

In die geest van dialoog, die altijd moet worden aangegaan en gekoesterd, zal mijn fractie de regering haar medewerking en steun verlenen.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – J’aurais aimé voir ici le premier ministre ou au moins l’un des vice‑premiers ministres. Je suis cependant heureux que le secrétaire d’État Verherstraeten soit présent, ne fût‑ce que pour lancer les applaudissements tout à l’heure.

Après que mon collège Huub Broers a déjà évoqué en détail différents aspects de la déclaration du gouvernement, je souhaiterais aborder deux domaines, la Justice, d’une part, et la politique étrangère de ce gouvernement, d’autre part.

Dans la déclaration du gouvernement, le premier ministre a fait référence à Kevin et Frédéric, deux citoyens inquiets qui lui auraient adressé des lettres et qu’il a voulu rassurer. Peut‑être le gouvernement aurait‑il pu aussi s’intéresser aux lettres que d’autres citoyens inquiets lui ont envoyées, par exemple celles d’Antoon Boyen, le premier président de la Cour d’appel de Bruxelles.

Pendant que le débat se déroulait à la Chambre, il a donné une conférence de presse au cours de laquelle il a exprimé de sérieuses critiques au sujet de l’absence de réformes à la Justice. En effet, quatorze conseillers risquent de disparaître à la Cour d’appel de Bruxelles, alors que la charge de travail est déjà actuellement extrêmement lourde. Un conseiller est malade depuis deux ans au moins, un deuxième est malade depuis septembre et un troisième partira sans doute avant la fin 2012. En outre, quatre conseillers partiront à la retraite en 2013 et une seule personne à peine sera nommée. Le premier président de la Cour d’appel de Bruxelles craint de devoir fermer des chambres.

De plus, la cour risque de perdre neuf agents temporaires, avec toutes les conséquences qui s’ensuivent pour l’arriéré judiciaire. Et comme si cela ne suffisait pas, de nouvelles nominations sont toujours reportées. Des courriers ont déjà fréquemment été envoyés à la ministre Turtelboom, mais elle ne juge pas nécessaire d’y répondre.

L’histoire du premier président Boyen symbolise la politique que mène – ou plutôt ne mène pas – ce gouvernement sur le plan de la Justice, car cette situation n’est malheureusement pas unique. Les requêtes criantes sur le terrain ne sont tout simplement plus entendues, ni par la ministre compétente Mme Turtelboom et encore moins par le reste du gouvernement.

Ainsi, il y a les plaintes répétées du président du tribunal du travail de Bruxelles, Mme Van de Bossche, et de ses collègues du tribunal de première instance, du tribunal du travail et du tribunal de commerce, au sujet du dédoublement de l’arrondissement judiciaire de Bruxelles‑Hal‑Vilvorde qui est une catastrophe pour les justiciables néerlandophones à Bruxelles. On parle d’un dépeuplement parmi les magistrats bruxellois.

Durant les négociations, on a encore dénoncé le fait que des chiffres erronés étaient utilisés pour la répartition du nombre de juges néerlandophones et francophones. De cette manière, les néerlandophones disposeraient soudain de moins de juges pour un nombre équivalent d’affaires, alors que les collègues francophones pourraient engager des juges supplémentaires.

Vous‑même ou vos collègues estimiez‑vous nécessaire d’écouter ces requêtes ? Les demandes d’auditions ont chaque fois été balayées et rejetées par la majorité. Vous vous êtes obstiné. Au lieu d’écouter les souhaits du terrain, vous et vos collègues avez toujours voulu avoir raison. L’avenir montrera que vous vous êtes trompés.

Dans nombre de dossiers, le fonctionnement de la Justice à Bruxelles est un symbole de la politique défaillante en matière de justice : l’arriéré judiciaire est particulièrement élevé, tant dans les affaires civiles que dans les affaires pénales ; la sécurité des salles d’audience et des bâtiments laisse à désirer ; le palais de justice de Bruxelles tombe littéralement en ruines et ne dispose pas de plans de sécurité en cas d’urgence. Vous avez récemment répondu à l’une de mes questions parlementaires que la Régie des bâtiments fera probablement pour la fin de l’année une proposition sur l’avenir du palais de justice. Je suis très curieux d’en prendre connaissance.

En outre, un sentiment d’impunité subsiste, notamment parce que le gouvernement fédéral ne parvient pas à prendre des décisions claires à long terme. Il s’en tient toujours à des idées et des annonces peu cohérentes. Les réformes fondamentales se font attendre. Des décisions difficiles, comme une véritable et profonde réforme du paysage judiciaire, qui ne se limite pas à la redéfinition de quelques limites mais introduirait par exemple un tribunal unique, se font attendre. Des décisions difficiles, comme une vision de la politique pénale dans ce pays, sont reportées.

Je ne suis pas optimiste. Après les quelque 80 annonces de la ministre Turtelboom, j’avais espéré que nous verrions finalement des résultats. D’après ce que nous entendons jusqu’à présent, j’ai des craintes à ce sujet. Tout d’abord, nous avons dû attendre près d’un an les premiers projets de loi de la ministre Turtelboom. Ceux‑ci n’ont été déposés que voici un mois au parlement, soit près d’un an après la mise en place du gouvernement. Cependant, beaucoup de dossiers urgents étaient prêts sur le bureau de son prédécesseur. Rappelez‑vous les lettres de l’ancien ministre de la Justice Stefaan De Clerck.

Mais que constatons‑nous ? En matière de tribunal de la famille, tout ce qui avait déjà été adopté à la Chambre est maintenant réduit à néant par la ministre Turtelboom. En outre, ces premiers projets de loi ont montré que les nombreuses annonces lancées n’étaient que des idées manquant de cohérence. Les propositions étaient insuffisamment développées et évaluées sur le terrain. Si même le Collège des procureurs généraux doit indiquer noir sur blanc qu’il n’a pas été consulté pour le premier projet de loi de cette ministre, c’est que le gouvernement est sur la mauvaise voie.

Et j’en reviens ainsi au début de mon propos sur la Justice. Le gouvernement n’écoute pas les requêtes du terrain.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Ik had hier graag de eerste minister gezien, of minstens één van de vicepremiers. Toch ben ik blij dat staatssecretaris Verherstraeten hier aanwezig is, al was het maar om straks het applaus in te zetten.

Nadat mijn collega Huub Broers reeds uitvoerig is ingegaan op meerdere aspecten van de beleidsverklaring, zou ik mij willen toespitsen op twee domeinen, enerzijds Justitie en anderzijds het buitenlands beleid van deze regering.

In de beleidsverklaring van de regering heeft de premier verwezen naar Kevin en Frédéric, twee bezorgde burgers die hem brieven zouden hebben geschreven en die hij in zijn beleidsverklaring heeft willen sussen. Misschien had de regering ook aandacht kunnen besteden aan de brieven van andere bezorgde burgers aan deze regering, bijvoorbeeld de brieven van Antoon Boyen, de eerste voorzitter van het Brusselse hof van beroep.

Op het ogenblik dat het debat in de Kamer aan de gang was, heeft hij een persconferentie gegeven waarin hij ernstige kritiek uitte op het uitblijven van de hervormingen bij justitie. Bij het Brusselse hof van beroep dreigen immers veertien raadsheren te verdwijnen, terwijl de werklast nu al enorm hoog is. Eén raadslid is al minstens twee jaar ziek, een tweede is ziek sinds september, en een derde vertrekt mogelijk vóór eind 2012. Bovendien gaan er in 2013 vier raadsheren met pensioen en wordt amper één iemand benoemd. De eerste voorzitter van het Brusselse hof van beroep vreest dat hij kamers zal moeten sluiten.

Bovendien riskeert het hof negen tijdelijke krachten te verliezen, met alle gevolgen van dien voor de reeds bestaande gerechtelijke achterstand. Alsof dit alles nog niet erg genoeg is, worden nieuwe benoemingen steeds uitgesteld. Hierover werden al herhaaldelijk brieven geschreven naar minister Turtelboom, maar zij vindt het niet nodig hierop te antwoorden.

Het verhaal van eerste voorzitter Boyen staat symbool voor het beleid dat deze regering voert – of beter gezegd niet voert – op het vlak van justitie. Want dit verhaal is spijtig genoeg geen eenmalig voorval. Naar de schrijnende verzuchtingen op het terrein wordt simpelweg niet meer geluisterd, niet door de bevoegde minister Turtelboom, maar evenmin door de rest van de regering.

Zo zijn er herhaalde klachten van de voorzitter van de Brusselse arbeidsrechtbank, mevrouw Van den Bossche, en haar collega’s bij de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank en de rechtbank van koophandel, dat de ontdubbeling van het gerechtelijk arrondissement Brussel‑Halle‑Vilvoorde faliekant is voor de Nederlandstalige rechtzoekende in Brussel. Men spreekt over een leegloop bij de Brusselse magistraten.

Nog tijdens de onderhandelingen werd gewezen op het feit dat foute cijfers gebruikt werden voor de verdeling van het aantal Nederlandstalige en Franstalige rechters. Daardoor zouden de Nederlandstaligen het plots met minder rechters moeten stellen voor evenveel zaken, terwijl de Franstalige collega’s konden bogen op de aanwerving van extra rechters.

Vonden u of uw collega’s het nodig om naar deze verzuchtingen te luisteren? Telkens werd de vraag naar hoorzittingen van tafel geveegd en weggestemd door de meerderheid. U bleef koppig volharden. Eerder dan te luisteren naar de verzuchtingen op het terrein, kozen u en uw collega’s voor het grote gelijk. De toekomst zal uitwijzen dat u fout bent.

De werking van de Justitie in Brussel staat wel in meer dossiers symbool voor het falende justitiebeleid: de gerechtelijke achterstand blijft bijzonder groot, zowel in burgerlijke zaken als in strafzaken. De veiligheid van de rechtszalen en gebouwen laat te wensen over. Het justitiepaleis van Brussel brokkelt letterlijk af en beschikt niet over veiligheidsplannen in geval van nood. Onlangs hebt u op een parlementaire vraag van mij nog geantwoord dat de Regie der Gebouwen mogelijk tegen het einde van het jaar een voorstel zal doen over de toekomst van het justitiepaleis. Ik ben ten zeerste benieuwd.

Bovendien blijft er ook een gevoel van straffeloosheid bestaan. De reden daarvoor is dat de federale regering er maar niet toe komt om eenduidige beslissingen te nemen op lange termijn. Het blijft steeds bij losse, onsamenhangende ideeën en aankondigingen. Op echte diepgaande hervormingen blijft het maar wachten. Lastige beslissingen, zoals een echte en consequente hervorming van het gerechtelijk landschap, die niet beperkt is tot een hertekening van enkele grenzen, maar die bijvoorbeeld een eenheidsrechtbank zou invoeren, blijven uit. Lastige beslissingen, zoals een visie op het strafbeleid in dit land worden vooruitgeschoven.

Ik heb er geen goede hoop op. Na de meer dan 80 aankondigingen door minister Turtelboom had ik toch verwacht dat we eindelijk resultaten zouden zien. Uit wat we tot nu horen, vrees ik ervoor. Eerst hebben we bijna een jaar moeten wachten op de eerste wetsontwerpen van minister Turtelboom. De eerste werden pas een maand geleden ingediend in het parlement, bijna een jaar na het aantreden van de regering. Nochtans lag heel veel dringends klaar op het bureau van haar voorganger. Herinner u de brieven van de vorige minister van Justitie, Stefaan De Clerck.

Maar wat stellen we vast? Inzake de familierechtbank wordt wat al aangenomen was in de Kamer, nu teruggeschroefd door minister Turtelboom. Bovendien bleek uit die eerste wetsontwerpen dat de vele aankondigingen effectief maar losse aankondigingen en ideeën waren. De voorstellen bleken onvoldoende uitgewerkt en afgetoetst met het terrein. Als zelfs al het College van Procureurs‑generaal zwart op wit moet melden dat het niet geconsulteerd is voor het eerste wetsontwerp van deze minister, dan is de regering niet goed bezig.

En zo kom ik opnieuw bij het begin van mijn verhaal over Justitie. De regering luistert niet naar de verzuchtingen op het terrein.

M. Francis Delpérée (cdH). – Vous exagérez ! Vous êtes ici, dans l’hémicycle parlementaire, et vous remettez en cause les décisions qui ont été prises, notamment par la commission de la Justice ! Celle‑ci a décidé que la proposition que vous avez défendue était irrecevable.

De heer Francis Delpérée (cdH). – De heer Vanlouwe overdrijft. Hij is hier in een parlementaire assemblee en hij komt terug op beslissingen die onder meer door de commissie voor de Justitie zijn genomen. Die heeft beslist dat zijn voorstel onontvankelijk was.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – C’est un fait que ni la commission des Affaires institutionnelles, ni la commission de la Justice n’ont souhaité donné suite à la proposition d’organiser des auditions, alors que la magistrature demandait à être entendue au sujet de cette décision. Maintenant la magistrature dit que l’on assiste à un exode et que vous n’êtes pas à l’écoute de ce qui se passe sur le terrain.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Het is een feit dat men noch in de commissie voor de Institutionele aangelegenheden, noch in de commissie voor de Justitie wenste in te gaan op het voorstel van hoorzittingen, terwijl de magistratuur vraagt om gehoord te worden over die beslissing. Nu zegt de magistratuur dat er een leegloop aan de gang is en dat u niet luistert naar wat er leeft op het terrein.

M. Francis Delpérée (cdH). – La commission a décidé que votre proposition était irrecevable et elle a bien fait.

De heer Francis Delpérée (cdH). – De commissie heeft terecht beslist dat uw voorstel onontvankelijk was.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Monsieur Delpérée, la majorité a plus d’une fois fait fi du règlement. Les questions qu’on ne pouvait pas poser ont été rejetées par la majorité.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Mijnheer Delpérée, de meerderheid heeft al meermaals de bepalingen van het reglement opzij gezet. Vragen die niet mochten gesteld worden, werden door de meerderheid gewoon weggestemd.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Vous ne pouvez pas affirmer cela, cela ne s’est jamais passé.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Dat mag u niet zeggen, dat is nooit gebeurd.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Monsieur Anciaux, vous savez bien qu’aucun rapporteur ne pouvait appartenir à l’opposition, la majorité a, à plusieurs reprises, rejeté les questions de l’opposition.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Mijnheer Anciaux, u weet zeer goed dat de oppositie nooit een rapporteur mocht leveren, meermaals werden vragen van de oppositie gewoon weggestemd door de meerderheid.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Le choix du rapporteur n’a rien à voir avec le règlement. Le reste n’est pas correct, l’opposition a pu poser toutes les questions qu’elle voulait.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De keuze van de rapporteur heeft niets met het reglement te maken. Het overige is niet correct, de oppositie heeft alle vragen mogen stellen die ze wilde stellen.

Mme la présidente. – Je propose que nous revenions au débat sur la déclaration gouvernementale. Ce n’est pas le fonctionnement de l’une ou l’autre commission qui est à l’ordre du jour d’aujourd’hui. Nous en avons déjà parlé longuement par le passé.

De voorzitster. – Mijnheer Vanlouwe, ik stel voor dat we terugkeren tot het debat over de regeringsverklaring. Het is niet de werking van één of andere commissie die vandaag aan de orde is. We hebben het daar eerder al uitgebreid over gehad.

M. Bart Laeremans (VB). – Je tiens à souligner que mon collègue a raison de dire qu’il y a un manque de transparence dans les commissions des Affaires institutionnelles et de la Justice. On n’a pas pu entendre les magistrats sur des points aussi essentiels que le fonctionnement de la Justice à Bruxelles.

De heer Bart Laeremans (VB). – Ik wil even benadrukken dat mijn collega gelijk heeft te stellen dat er zowel in de commissies voor de Institutionele aangelegenheden als in de commissie voor de Justitie te weinig transparantie is. De magistraten mochten niet gehoord worden over zulke essentiële zaken als de werking van Justitie in Brussel.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Vous considérez‑vous vous‑même comme objectif dans ce domaine ?

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Beschouwt u zichzelf als een objectieve maatstaf op dat vlak?

M. Bart Laeremans (VB). – Les magistrats savent très bien ce qui est en jeu, entre autres Mme Van den Bossche.

De heer Bart Laeremans (VB). – De magistraten weten echt wel wat er op het spel staat, onder andere mevrouw Van den Bossche.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Ce gouvernement et la majorité institutionnelle n’écoutent pas les plaintes du terrain. Monsieur Anciaux, vous aurez bientôt de nouveau des problèmes avec la magistrature, tant la magistrature assise que la magistrature debout ici à Bruxelles.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Deze regering en de institutionele meerderheid luisteren niet naar de verzuchtingen vanop het terrein. Mijnheer Anciaux, binnenkort zult u opnieuw problemen hebben met de magistratuur, zowel de zittende magistratuur als de staande magistratuur hier in Brussel.

M. Bert Anciaux (sp.a). – S’agit‑il d’une menace ?

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Is dat een dreigement?

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Ce n’est pas une menace mais une constatation et je vous en ai averti à temps.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Dat is geen dreigement, maar een vaststelling en ik heb u daar tijdig voor gewaarschuwd.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Il est clair que tout ce qui n’est pas conforme à la vision du gouvernement est balayé. Il y a pourtant sur le terrain beaucoup de personnes qualifiées et visionnaires disposées à mettre la Justice sur la voie du XXIe siècle mais ce gouvernement ralentit le processus et fait perdre un an de plus pour que la Justice soit réformée de façon énergique, sérieuse et visionnaire.

Je veux aussi évoquer la politique étrangère de ce gouvernement. Il est urgent de revoir la cuisine interne du SPF Affaires étrangères. Le ministre Reynders a déjà annoncé au printemps que le réseau d’ambassades et de consulats serait bientôt restructuré pour répondre aux besoins du XXIe siècle. Notre pays a trop peu accès aux marchés des pays émergents. La semaine dernière à la Chambre, on a annoncé pour la deuxième fois qu’on allait s’y atteler et que le Parlement serait impliqué dans le processus. En tout état de cause, nous attendons des éclaircissements lors des journées diplomatiques.

Les choix relatifs à la fermeture et à l’ouverture de certains postes ne sont pas purement administratifs, il s’agit aussi d’une décision politique. Il s’agit de déterminer les pays avec lesquels nous voulons développer des relations diplomatiques et économiques. J’aimerais que le gouvernement nous indique quand cela aura lieu et quand le Parlement sera consulté. Qu’a‑t‑on fait concrètement en concertation avec les entités fédérées ? La décision a aussi un impact sur le fonctionnement de la représentation des entités fédérées.

Je voudrais par ailleurs évoquer la gestion du personnel des Affaires étrangères. Il est urgent de revoir et d’uniformiser les trois carrières extérieures. On plaide depuis des années pour une carrière diplomatique uniformisée. Mon groupe a déposé une proposition de loi en ce sens et j’espère qu’elle pourra servir de base à la réforme du statut du personnel de notre diplomatie fédérale. J’invite les autres groupes à y collaborer.

La deuxième proposition de loi que notre groupe a déposée vise à une plus grande implication du Parlement dans le choix des ambassadeurs belges à l’étranger. J’espère aussi une collaboration dans ce domaine et j’attends la note de politique générale Affaires étrangères.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Het is duidelijk: wat niet past in het grote gelijk van de regering wordt in de wind geslagen, en dat met alle gevolgen van dien. Op het terrein staan nochtans heel wat gekwalificeerde en visionaire personen klaar om Justitie op het spoor van de 21e eeuw te zetten. Jammer genoeg laat de regering na om die trein te laten vertrekken. Kortom, met deze regering verliest Justitie alweer een jaar om krachtdadig, visionair en degelijk te worden hervormd.

Ik wil het ook nog hebben over het buitenlandse beleid van de regering. De interne keuken van de FOD Buitenlandse Zaken is dringend aan herziening toe. Minister Reynders heeft al in het voorjaar aangekondigd dat het netwerk van ambassades en consulaten binnen een afzienbare termijn zou worden geherstructureerd en aangepast aan de noden van de 21e eeuw. Ons land heeft te weinig toegang tot de markten van de opkomende groeilanden. In de Kamer werd vorige week voor de tweede maal aangekondigd dat daarvan werk zal worden gemaakt en dat het parlement daarbij zal worden betrokken. Wij verwachten alleszins verduidelijking op de diplomatieke dagen in januari.

De keuze over welke posten worden gesloten en waar nieuwe posten worden opgericht is geen louter administratieve, maar ook een politieke beslissing. Ze is bepalend voor de keuze van de landen waarmee we onze relaties op diplomatiek en economisch vlak willen uitbouwen. Graag had ik van de regering gehoord wanneer die oefening zal worden voltooid en wanneer het parlement erbij zal worden betrokken. Welke concrete stappen zijn gedaan in overleg met de deelstaten? De beslissing heeft immers ook een invloed op de werking van de vertegenwoordiging van de deelstaten.

Een tweede punt is het personeelsbeleid van de FOD Buitenlandse Zaken. De drie buitencarrières moeten dringend worden herzien en geüniformiseerd. Sommige buitencarrières hebben nog steeds een statuut dat de inhoudelijke competenties niet omvat. Nochtans zijn reeds veel van de administratieve taken overgenomen door lokaal aangeworven personeel. Al jaren wordt geijverd voor een eengemaakte diplomatieke carrière. Mijn fractie heeft hiertoe een wetsvoorstel ingediend. Ik hoop dat dit de basis kan vormen voor een hervorming van het personeelsstatuut van onze federale diplomatie. Ik nodig de andere fracties uit om hieraan mee te werken.

Het tweede wetsvoorstel van onze fractie spitst zich toe op de grotere betrokkenheid van het parlement bij de keuze van de Belgische ambassadeurs in het buitenland. Ook hier hoop ik op een samenwerking en kijk ik uit naar de beleidsnota Buitenlandse Zaken.

M. Philippe Mahoux (PS). – M. Vanlouwe peut bien entendu parler de tout ce qui touche à la vie politique en général et je m’en voudrais de le frustrer, mais il me semble que son propos ne s’inscrit pas vraiment dans le cadre de notre discussion de cet après‑midi.

De heer Philippe Mahoux (PS). – De heer Vanlouwe mag uiteraard spreken over alles wat het politieke leven in het algemeen aangaat, en ik wil hem niet graag teleurstellen, maar wat hij zegt, past niet echt in het kader van het debat van deze namiddag.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Monsieur Mahoux, vous auriez dû mieux écouter la déclaration gouvernementale du premier ministre. Il y a bien fait référence à la réforme du réseau de postes des Affaires étrangères. Je pense donc que je peux y réagir.

La nécessité d’un contrôle parlementaire accru sur notre diplomatie est apparue clairement il y a quelques semaines quand on a découvert qu’un diplomate belge qui était en fonction depuis des années transmettait des informations à un autre État. Le ministre des Affaires étrangères a alors suggéré une enquête mais ce dont nous avons besoin c’est d’un contrôle et d’un droit de regard accrus lors de l’envoi de diplomates à l’étranger.

J’ai déjà exprimé mes préoccupations sur notre politique en Afrique centrale à plusieurs reprises à cette tribune. Les racines du conflit au Kivu ne sont localisées ni uniquement au Rwanda, ni uniquement en Ouganda mais bien aussi au Congo lui‑même et il se fait que ces trois pays sont des pays partenaires de la Belgique.

Cela fait des décennies que la réforme des institutions publiques du Congo fait défaut. Les récentes élections furent malhonnêtes et chaotiques. Les droits de l’homme sont bafoués et l’intégration des rebelles dans l’armée congolaise est un échec. Tous ces éléments sont à la base du problème et de la souffrance de la population de l’Est du Congo.

Espérons que le gouvernement osera le reconnaître non seulement dans cet hémicycle mais aussi explicitement lors de ses contacts avec d’autres gouvernements européens et surtout avec les autorités congolaises.

Je terminerai en évoquant la Conférence interministérielle de politique étrangère (CIPE), ce qui nous ramène à la question de M. Tommelein.

Si mes informations sont exactes, la CIPE s’est de nouveau réunie ou va bientôt le faire, après avoir été à l’arrêt pendant bientôt trois ans. Entre‑temps le secrétaire d’État chargé de la coopération au développement évoque aussi la création d’une conférence interministérielle pour la coopération au développement. Quelle est l’utilité d’une telle conférence si celle qui était compétente jusqu’à présent n’est parvenue à se réunir qu’après beaucoup d’insistance de la part des entités fédérées ?

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Mijnheer Mahoux, u had misschien toch beter naar de beleidsverklaring van de premier moeten luisteren. Hij heeft daarin wel degelijk verwezen naar de hervorming van het postennetwerk van Buitenlandse Zaken. Ik denk dus dat ik hierop mag en kan ingaan.

Dat een grotere parlementaire controle op onze diplomatie noodzakelijk is, bleek enkele weken geleden nog toen bekend raakte dat een Belgische diplomaat jarenlang fungeerde als doorgeefluik voor een andere staat. De minister van Buitenlandse Zaken suggereerde toen een screening, maar wat we nodig hebben is meer controle op en meer inspraak in het uitzenden van diplomaten.

Over ons beleid in Centraal‑Afrika heb ik mijn bedenkingen hier al meermaals geformuleerd. De oorzaken van het conflict in de Kivu’s liggen niet alleen in buurland Rwanda, noch alleen in buurland Oeganda, maar ook in Congo zelf, toevallig drie partnerlanden van België.

De hervorming van de openbare instellingen in Congo verloopt al tientallen jaren gebrekkig. De recente verkiezingen waren oneerlijk en chaotisch, de mensenrechten worden geschonden en de integratie van de rebellen in het Congolese leger is mislukt. Dat alles ligt mee aan de basis van de problemen en het lijden van de bevolking in Oost‑Congo.

Hopelijk durft de regering dat niet alleen toegeven in dit halfrond, maar vermeldt ze dat ook expliciet in haar contacten met andere Europese regeringen en niet het minst met de Congolese autoriteiten zelf.

Ten slotte nog een woordje over het interministerieel comité Buitenlands Beleid, ICBB. Ik kom daarmee bij de vraag van de heer Tommelein.

Als mijn informatie klopt, is het ICBB na bijna drie jaar stilstand deze maand opnieuw samengekomen of zal het dat nog doen. Intussen praat de staatssecretaris voor ontwikkelingssamenwerking ook over de oprichting van een interministerieel comité Ontwikkelingssamenwerking. Wat is het nut van de oprichting van zo’n comité als het comité dat hiervoor tot nu toe bevoegd was, pas na lang aandringen van de ambtsgenoten uit de deelstaten is kunnen bijeenkomen?

M. Jacky Morael (Ecolo). – Le budget 2013 élaboré par notre gouvernement est conforme à la ligne budgétaire qui s’impose partout en Europe. C’est la seule bonne nouvelle.

En effet, il nous fallait un budget d’après‑crise, d’après Ford Genk, un budget portant une vision, un projet, des perspectives. Hormis un exercice comptable dans lequel les lobbies ont pleinement joué et dans lequel les six partis se sont mutuellement neutralisés, on ne voit guère de vision, de projet ou de perspective.

J’en veux pour preuve une interview que notre ministre des Finances, Steven Vanackere, a donnée au journal De Standaard le 24 novembre. Il s’exprime en substance en ces termes : « C’était très difficile pour moi et mon parti d’approuver la décision sur l’amnistie fiscale. Il faut certainement une grande réforme fiscale ». Enfin une personne responsable affirme qu’il faut une réforme fiscale ! Il est clair que notre système est compliqué et permet à ceux qui peuvent s’offrir les conseils de fiscalistes chevronnés d’échapper à l’impôt ou d’en éluder une grande partie.

Je poursuis ma citation : « Une réforme fiscale n’est pas prévue dans l’accord de gouvernement et je ne vois pas comment notre équipe hétérogène pourra arriver à un accord sur ce dossier tellement difficile. Une commission mixte Chambre/Sénat, soutenue par des experts externes, devra rédiger pour la fin de la législature un rapport contenant les différentes pistes d’une telle réforme ». Voilà un ministre qui charge de mission la Chambre et le Sénat ! Je ne sais pas si notre présidente est déjà informée de cette initiative. Personnellement, je ne suis pas au courant.

Étant donné la lenteur avec laquelle l’ensemble des 101 recommandations de la commission Chambre/Sénat sur la crise bancaire et financière est mis en œuvre, on peut se dire que la grande réforme fiscale qu’attend ce pays et que souhaite le ministre des Finances n’est pas prête à être concrétisée.

Voici quelques années, un journaliste a ressuscité le terme de « procrastination » ou l’art de reporter au lendemain ce que l’on peut faire le jour‑même. Je pense qu’il s’applique en l’occurrence à notre gouvernement.

En fait, le budget est injuste sur le plan social et inefficace sur le plan économique. Quoi qu’en dise le gouvernement, ces mesures inéquitables toucheront au pouvoir d’achat des ménages, surtout les plus faibles. Le blocage des salaires, la suppression de trains, etc. sont des atteintes concrètes et quotidiennes à la vie de nos concitoyens, et ce d’autant plus que ces mesures s’ajoutent à celles déjà prises pour 2012, principalement en matière de pensions et d’allocations de chômage.

Par contre, on maintient les intérêts notionnels et la mesure permettant de cumuler dans les faits plusieurs comptes d’épargne. Comme chacun le sait, ces derniers sont immunisés fiscalement jusqu’à 1 830 euros d’intérêts par an. Or pour atteindre ce plafond, il faut placer un montant de 90 000 euros. À mon sens, tous les Belges ne sont pas en mesure de se constituer un pactole de 90 000 euros à la banque et a fortiori d’ouvrir un deuxième ou un troisième compte d’épargne pour bénéficier de l’immunisation fiscale.

On dénombre seize millions de comptes d’épargne en Belgique. Même en y incluant les nouveau‑nés et les SDF, ce chiffre dépasse largement celui de la population capable d’épargner dans ce pays. Un problème criant se pose donc auquel, selon la presse, le gouvernement avait prévu de s’attaquer. Or il ne fait rien, il ne prend aucune décision. L’injustice continue et ceux qui sont capables de placer plus de 90 000 euros peuvent à nouveau éluder chaque année un impôt justement dû.

Ce budget introduit aussi une fausse taxation des plus‑values qui ne s’impose qu’aux sociétés holdings, ce qui est une véritable fumisterie ; il instaure une nouvelle DLU mais ne prévoit pas de réforme du monde bancaire ni de régulation des prix.

On sait que les prix des denrées, des matières premières, de l’énergie, tant pour les ménages que pour les entreprises, augmentent beaucoup plus rapidement en Belgique que dans les pays voisins. C’est une anormalité à laquelle il est urgent de faire face, surtout si on relie cette question au débat sur la compétitivité, l’évolution des salaires et l’inflation. C’est l’absence de régulation des prix dans notre pays qui explique en grande partie notre taux d’inflation et donc les problèmes d’indexation des salaires.

J’ai fait une proposition dont l’examen a débuté en commission des Finances la semaine dernière. Elle vise à taxer la spéculation boursière à court terme. De nombreux collègues ont manifesté leur intérêt pour cette mesure et nous avons convenu de l’aborder à nouveau dès la prochaine visite du ministre en commission. Selon les experts, cette mesure serait susceptible de rapporter chaque année 500 millions au budget de l’État. Elle ne touche ni les petits ménages ni les ouvriers ni les indépendants ni les PME mais uniquement ceux qui, chaque jour, à chaque heure, chaque minute, recourent aux algorithmes pour se livrer à de la spéculation financière. Le gouvernement a toutefois tourné le dos à cette proposition.

Lorsqu’il s’agit de s’attaquer aux ouvriers, aux pensionnés, aux allocataires sociaux, aux indépendants et aux PME, la devise du gouvernement est « Yes, we can! ». Par contre, quand il s’agit de s’attaquer au monde bancaire et financier et aux spéculateurs boursiers, le message est « Wait ! Wait ! We cannot! ».

De heer Jacky Morael (Ecolo). – De begroting 2013 die de regering heeft opgesteld, ligt in de lijn van wat overal in Europa noodzakelijk is. Dat is het enige goede nieuws.

Er moest inderdaad een begroting worden opgemaakt na de crisis, na Ford Genk, een begroting met een visie, een project, vooruitzichten. Buiten een boekhoudkundige oefening waarop de lobby’s ten volle hebben gewogen en waarbij de zes partijen elkaar onderling hebben geneutraliseerd, bespeuren we helemaal geen visie, project of vooruitzicht.

Ik verwijs daarvoor naar het interview dat onze minister van Financiën, Steven Vanackere, op 24 november gegeven heeft aan De Standaard. Hij zei daarin dat de beslissing inzake fiscale amnestie hem en zijn partij heel zwaar viel en dat er zeker een grote fiscale hervorming nodig is. Eindelijk een beleidsverantwoordelijke die verklaart dat een fiscale hervorming nodig is! Het is duidelijk dat ons systeem ingewikkeld is en dat het degenen die zich het advies van ervaren fiscalisten kunnen veroorloven, mogelijk maakt te ontsnappen aan de belastingen of een groot gedeelte ervan te ontwijken.

Verder zei hij dat er geen fiscale hervorming is opgenomen in het regeerakkoord en dat hij niet inziet hoe deze heterogene regeringsploeg een akkoord zou kunnen bereiken over een zo moeilijk onderwerp. Volgens hem moet een gemengde commissie van Kamer en Senaat aangevuld met experts tegen het einde van de legislatuur alle mogelijke keuzes op een rij zetten. De minister geeft de Kamer en de Senaat dus een opdracht! Ik weet niet of onze voorzitster al werd ingelicht over dat initiatief. Ikzelf ben niet op de hoogte.

Als we zien hoe langzaam de 101 aanbevelingen van de gemengde commissie van Kamer en Senaat over de financiële en bankencrisis worden toegepast, beseffen we wel dat de grote fiscale hervorming die de minister van Financiën wenst en waarop het land wacht, niet snel gerealiseerd zal worden.

Enkele jaren geleden heeft een journalist het woord “procrastinatie” opnieuw opgevist: de kunst om wat we vandaag kunnen doen uit te stellen tot morgen. Die term lijkt wel van toepassing te zijn op onze regering.

De begroting is onrechtvaardig op sociaal vlak en ondoeltreffend op economisch vlak. Wat de regering ook mag beweren, deze onrechtvaardige maatregelen zullen de koopkracht van de gezinnen, vooral de zwakste, aantasten. De loonblokkering, de afschaffing van treinen, enzovoort, zijn concrete en dagelijkse inbreuken op het leven van onze burgers, temeer daar ze bovenop de maatregelen komen die voor 2012 al werden genomen, vooral inzake pensioenen en werkloosheidsuitkeringen.

De notionele interestaftrek en de mogelijkheid om verschillende spaarrekeningen te cumuleren, blijven daarentegen behouden. De interest op spaarrekeningen is fiscaal vrijgesteld tot 1830 euro per jaar. Om dat plafond te bereiken moet men 90 000 euro op een spaarrekening plaatsen. Mijns inziens kunnen niet alle Belgen een dergelijk hoog bedrag sparen en zeker niet een tweede of een derde spaarrekening openen om de fiscale vrijstelling te kunnen genieten.

In België zijn er zestien miljoen spaarrekeningen. Zelfs indien de pasgeborenen en de daklozen worden meegeteld, is dit cijfer veel hoger dan dat van de bevolking die kan sparen in ons land. Er bestaat dus een schrijnend probleem dat de regering, volgens de pers, had willen aanpakken. Ze doet echter niets, ze neemt geen enkele beslissing. De onrechtvaardigheid blijft bestaan en degenen die meer dan 90 000 euro kunnen sparen, kunnen dus opnieuw elk jaar een terecht verschuldigde belasting ontwijken.

De begroting voert ook een belasting op de meerwaarden in, die alleen van toepassing is op de holdingmaatschappijen. Dat is echt bluf: ze voert een nieuwe EBA in, maar voorziet niet in een hervorming van de banksector noch in een prijsregulering.

De prijzen voor voedingsmiddelen, grondstoffen en energie, zowel voor de gezinnen als voor de bedrijven, stijgen in België veel sneller dan in de buurlanden. Aan deze abnormale situatie moet dringend iets gedaan worden, vooral indien dit element gekoppeld wordt aan het debat over het concurrentievermogen, de loonevolutie en de inflatie. Ons inflatiepercentage en bijgevolg de problemen rond loonindexering kunnen grotendeels verklaard worden door het ontbreken van een prijsregulering.

Ik heb een voorstel ingediend met het oog op de belasting van beursspeculaties op korte termijn, waarvan de bespreking vorige week is aangevat in de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden. Tal van collega’s hebben hun belangstelling voor deze maatregel getoond, en we zijn overeengekomen om deze zaak opnieuw te bespreken zodra de minister nog eens aanwezig is in de commissie. Volgens de experts zou deze maatregel elk jaar 500 miljoen kunnen opbrengen voor de rijksbegroting. Die maatregel treft noch de gezinnen, noch de werknemers, noch de zelfstandigen, noch de KMO’s, maar alleen degenen die iedere dag, ieder uur, iedere minuut algoritmen raadplegen met het oog op financiële speculaties. De regering heeft dat voorstel echter afgewezen.

Wanneer het gaat om het aanpakken van de werknemers, de gepensioneerden, de bijstandsgerechtigden, de zelfstandigen en de KMO’s is de leuze van de regering “Yes, we can!”. Wanneer het daarentegen gaat om het aanpakken van de bank- en financiële sector, luidt de boodschap: “Wait! Wait! We cannot!”.

Mme Dominique Tilmans (MR). – Depuis des mois, nous sommes très préoccupés par la dégradation de la sécurité dans l’est de la République démocratique du Congo.

Malgré ses déclarations et ses promesses, le M23 ne s’est pas contenté de rester dans les alentours de la ville de Goma mais en a pris le contrôle, malheureusement sans susciter une réaction militaire crédible ni de la part de l’armée congolaise ni de la MONUSCO. On ne peut bien entendu que déplorer le vide sécuritaire qui règne depuis vingt ans déjà dans l’est du Kivu, le long de la frontière rwandaise.

Le développement économique de cette région en toute transparence et en toute légalité, la sécurité des personnes et des biens, le contrôle de la frontière, la perception des taxes par la puissance publique et la redistribution des richesses ne progressent nullement dans le bon sens. L’écart grandissant entre le Rwanda et la RDC n’en est que plus marqué. C’est ce déséquilibre structurel qui entraîne les violences constatées aujourd’hui.

Nous nous félicitons que notre ministre des Affaires étrangères, Didier Reynders, maintienne la RDC au sommaire des discussions de l’Union européenne. Sans cela, la question disparaîtrait très vite de l’agenda international. En outre, nous prenons note des rapports de l’ONU. Quelles conclusions faut‑il toutefois en tirer ? Le Conseil de sécurité des Nations unies a condamné très clairement les exactions commises…

Mevrouw Dominique Tilmans (MR). – We maken ons al maanden ernstige zorgen over de verslechtering van de veiligheid in het oosten van de Democratische Republiek Congo.

Ondanks zijn verklaringen en beloften is M23 niet alleen in de omgeving van Goma gebleven, maar heeft het er ook de controle genomen. Jammer genoeg is daarop geen geloofwaardige militaire reactie gekomen, noch vanwege het Congolese leger, noch vanwege MONUSCO. We kunnen uiteraard alleen maar het veiligheidsvacuüm betreuren dat al twintig jaar heerst in het oosten van Kivu, langs de Rwandese grens.

De economische ontwikkeling van deze regio in alle transparantie en legaliteit, de veiligheid van personen en goederen, de grenscontrole, de belastinginning door de overheid en de herverdeling van de rijkdommen gaan geenszins in de goede richting. Daardoor wordt het verschil tussen Rwanda en de DRC nog duidelijker. Dat structurele onevenwicht veroorzaakt het geweld dat we thans vaststellen.

Het verheugt ons dan ook dat onze minister van Buitenlandse Zaken, Didier Reynders, de DRC op de agenda van de besprekingen van de Europese Unie houdt, anders zou deze zaak snel van de internationale agenda verdwijnen. We nemen ook nota van de rapporten van de VN. Welke conclusies moeten er echter uit worden getrokken? De VN‑Veiligheidsraad heeft de geweldplegingen duidelijk veroordeeld …

M. Jacky Morael (Ecolo). – C’est un débat passionnant. Je ne suis cependant pas certain que l’attention soit focalisée cet après‑midi sur ce sujet terrible. Vous faites bien d’évoquer le problème.

Goma est tombée et Bukavu est en passe de tomber. Il vaut mieux des actes que de beaux discours ! Je vous engage donc à prendre contact avec M. Reynders, ministre des Affaires étrangères, pour que des actes concrets soient posés immédiatement afin de menacer le Rwanda de rétorsions et pour que le tribunal pénal international mène des actions symboliques et concrètes. Sans cela, Bukavu tombera et nous n’aurons que nos larmes pour pleurer.

De heer Jacky Morael (Ecolo). – Dat is een boeiend debat. Ik ben er evenwel niet zeker van dat de aandacht vanmiddag op dit vreselijke onderwerp gericht is. U doet er goed aan het probleem aan te kaarten.

Goma is gevallen en Bukavu staat op het punt te vallen. Daden zijn echter beter dan mooie woorden! Ik raad u dan ook aan contact op te nemen met de minister van Buitenlandse Zaken, de heer Reynders, opdat onmiddellijk wordt opgetreden en gedreigd wordt met tegenmaatregelen tegen Rwanda en opdat het Internationaal Strafhof symbolische en concrete acties zou ondernemen. Anders zal Bukavu vallen en kunnen we dat alleen nog betreuren.

Mme Dominique Tilmans (MR). – Nous menons au Sénat des discussions avec le ministre à ce sujet. Il a expliqué clairement sa politique, qui était partagée par la commission. Peut‑être n’étiez‑vous pas présent à ce moment‑là ?

Mevrouw Dominique Tilmans (MR). – Wij voeren daarover in de Senaat besprekingen met de minister. Hij heeft duidelijk zijn beleid toegelicht, en de commissie was het daarmee eens. Misschien was u niet aanwezig op dat ogenblik?

Mme Marie Arena (PS). – Madame Tilmans, nous avons abordé cette question tant en commission qu’en séance plénière, mais je pense que ce n’est pas forcément le bon moment d’y revenir durant la discussion sur la déclaration du premier ministre.

Cette discussion est toutefois intéressante et devra se poursuivre.

Mevrouw Marie Arena (PS). – We hebben deze kwestie zowel in commissie als in de plenaire vergadering besproken, mevrouw Tilmans, maar ik denk dat het niet het goede moment is om hierop terug te komen tijdens de bespreking van de regeringsverklaring.

Maar het is alleszins een interessante discussie die moet worden voortgezet.

Mme Dominique Tilmans (MR). – La politique étrangère fait partie de la déclaration de politique générale.

Il est temps de mettre en œuvre la résolution de l’ONU. Il est crucial que le Conseil de sécurité réexamine très rapidement le mandat et les moyens de la MONUSCO pour lui permettre de mieux assurer sa mission de protection des civils. N’oublions pas que la MONUSCO, c’est 17 000 personnes et un milliard de dollars. Il est insensé de déployer tant de moyens si les rebelles ne peuvent être maîtrisés.

Le président Kabila doit avancer dans toutes les réformes, particulièrement celle des services de sécurité, de sorte de constituer une véritable armée.

Le nombre total de personnes déplacées dans l’Est du Congo s’élève désormais à 2,5 millions. Plus de 460 000 réfugiés originaires de la RDC se trouvent actuellement dans les pays voisins de la région des Grands Lacs.

Je terminerai en disant qu’au‑delà du conflit et de la géopolitique, il faut secourir les populations civiles, premières victimes de ce conflit. C’est une question d’humanité.

Mevrouw Dominique Tilmans (MR). – Het buitenlands beleid maakt deel uit van de verklaring over het algemeen beleid.

Het is tijd om de VN‑resolutie uit te voeren. Het is belangrijk dat de Veiligheidsraad heel snel het mandaat en de middelen van MONUSCO herbekijkt, zodat de opdracht van het beschermen van de burgers beter kan worden uitgevoerd. Vergeet niet dat MONUSCO staat voor 17 000 mensen en een miljard dollar. Het heeft geen zin zoveel middelen in te zetten als men de rebellen niet onder controle kan krijgen.

President Kabila moet al zijn hervormingen voortzetten, vooral die inzake de veiligheidsdiensten, zodat er een echt leger kan worden geïnstalleerd.

In totaal zijn in Oost‑Congo meer dan 2,5 miljoen ontheemden. Meer dan 460 000 vluchtelingen uit de DRC bevinden zich momenteel in de buurlanden, in de streek van de Grote Meren.

In de eerste plaats moet de burgerbevolking worden geholpen, want zij is het belangrijkste slachtoffer van het conflict.

M. Servais Verherstraeten, secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles et à la Régie des bâtiments. – La déclaration du premier ministre et le budget qui sera bientôt présenté à la Chambre constituent un ensemble équilibré. Le gouvernement entend ainsi poursuivre sur la voie empruntée fin 2011.

Le programme du gouvernement est équilibré et comporte d’importantes économies. De plus en plus d’universitaires extérieurs à la politique le reconnaissent et cela me réjouit. Le budget 2013 présente un solde primaire positif, comme en 2012 mais contrairement aux budgets de nombreuses années antérieures.

Comme les années précédentes, les économies sont poursuivies dans la sécurité sociale, atteignant 710 millions d’euros en 2013. On ne peut bien sûr ignorer les mesures qui seront nécessaires.

Le gouvernement prend encore d’autres mesures, entre autres fiscales, pour atteindre les objectifs budgétaires et limiter le déficit à 2,15%. Il n’est pas simple de trouver 18 milliards d’euros en l’espace de douze mois d’une manière socialement équitable et sans léser les entreprises. Nombreux sont les pays qui n’y parviennent pas.

Certes, le gouvernement est conscient que tous les problèmes ne sont pas résolus et qu’il reste du pain sur la planche. Il envisage ainsi de réorganiser le paysage judiciaire. Ma collègue de la Justice déposera des projets à cette fin dans le courant de 2013.

Les partenaires sociaux ont eux aussi beaucoup à faire, notamment en vue de conclure un accord interprofessionnel et d’unifier les statuts des ouvriers et des employés. Le gouvernement souhaite qu’ils prennent leurs responsabilités et élaborent des solutions équilibrées.

On déplace de toute façon des charges des revenus du travail vers les revenus du capital. Certains jugent cet effort insuffisant mais, dans le contexte budgétaire actuel, il s’agit d’un pas important. Il est en effet capital de restaurer la compétitivité de nos entreprises.

Pour la deuxième fois consécutivement, le gouvernement atteint ses objectifs budgétaires et cela se répercute également sur les marchés financiers. Ceux‑ci font à nouveau confiance à notre pays. La charge d’intérêt s’en trouve réduite non seulement pour les pouvoirs publics mais aussi pour les ménages. J’estime donc que notre politique n’est nullement dommageable à la classe moyenne.

De heer Servais Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming en voor de Regie der gebouwen. – De verklaring van de eerste minister en de begroting die binnenkort aan de Kamer wordt voorgelegd, vormen een evenwichtig geheel. Daarmee wil de regering de lijn doortrekken die ze heeft uitgezet sinds ze einde 2011 aan de slag is gegaan.

Het regeringsprogramma is evenwichtig en bevat belangrijke besparingen. Het verheugt me dat meer en meer academici die buiten de politiek staan, dat erkennen. De begroting 2013 sluit met een primair saldo dat positief zal uitvallen. Dat was ook al het geval in 2012, maar niet voor tal van begrotingsjaren daarvóór.

Net als tijdens de vorige jaren, gaan de besparingen in de sociale zekerheid door en in 2013 komen ze op 710 miljoen euro. Over de maatregelen die daartoe nodig zijn, kan men uiteraard niet licht heenstappen.

Ook nog via andere ingrepen, onder meer op fiscaal vlak, streeft de regering een evenwichtige oplossing na als het erom gaat de begrotingsdoelstellingen te halen en het tekort tot 2,15% te beperken. Met uitzondering van Duitsland zijn er vele Europese landen die daarin niet slagen. Het is inderdaad geen sinecure om op twaalf maanden tijd achttien miljard euro vinden op een manier die zowel sociaal rechtvaardig als ondernemingsvriendelijk is.

Uiteraard beseft de regering dat niet alles is opgelost en dat er nog heel wat werk op de plank ligt. Zo denkt ze aan een herschikking van het gerechtelijke landschap. In de loop van 2013 zal mijn collega van Justitie met ontwerpen komen op dat vlak.

Ook de sociale partners hebben nog werk voor de boeg, met name met het oog op een interprofessioneel akkoord en een eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden. De regering wenst dat ze daartoe hun verantwoordelijkheid opnemen en evenwichtige oplossingen uitwerken.

Hoe dan ook is er een verschuiving van lasten op arbeid naar winst op vermogen. Die inspanning is voor sommigen wellicht onvoldoende, maar betekent in de huidige begrotingscontext een belangrijke stap. Het is immers van het grootste belang dat onze ondernemingen hun concurrentiekracht kunnen herstellen.

Dat de regering voor de tweede keer op rij haar begrotingsdoelstellingen haalt, heeft ook zijn gevolgen voor de financiële markten. Die hebben aan ons land opnieuw vertrouwen gegeven. Daardoor wordt de rentelast niet alleen voor de overheid, maar ook voor de gezinnen in belangrijke mate teruggedrongen. Ik meen dus dat het beleid zeker niet de middenklasse raakt.

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

Projet de loi portant assentiment au Protocole modifiant l’Accord du 9 février 1994 relatif à la perception d’un droit d’usage pour l’utilisation de certaines routes par des véhicules utilitaires lourds, aux fins de satisfaire à la directive 2006/38/CE du Parlement européen et du Conseil du 17 mai 2006 modifiant la directive 1999/62/CE relative à la taxation des poids lourds pour l’utilisation de certaines infrastructures et de convenir, entre les Gouvernements du Royaume de Belgique, du Royaume du Danemark, de la République fédérale d’Allemagne, du Grand‑Duché de Luxembourg, du Royaume des Pays‑Bas et du Royaume de Suède, de l’introduction d’un système de “paperless vignette” dans leur système commun pour la perception du droit d’usage, fait à Bruxelles le 21 octobre 2010, et modifiant les articles 3, 9, 10, 11 et 12 de la loi du 27 décembre 1994 portant assentiment de l’accord précité et instaurant une Eurovignette, conformément à la directive 93/89/CEE du Conseil des Communautés européennes du 25 octobre 1993 (Doc. 5‑1709)

Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol tot wijziging van het Verdrag van 9 februari 1994 inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, teneinde te voldoen aan richtlijn 2006/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 tot wijziging van richtlijn 1999/62/EG betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen en de introductie overeen te komen tussen de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden voor een papierloos vignetsysteem in hun gemeenschappelijk stelsel voor de heffing van het gebruiksrecht, gedaan te Brussel op 21 oktober 2010, en tot wijziging van de artikelen 3, 9, 10, 11 en 12 van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van voormeld verdrag en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 (Stuk 5‑1709)

Discussion générale

Algemene bespreking

M. Bert Anciaux (sp.a), rapporteur. – Je me réfère à mon rapport écrit.

De heer Bert Anciaux (sp.a), rapporteur. – Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

  La discussion générale est close.

  De algemene bespreking is gesloten.

Discussion des articles

Artikelsgewijze bespreking

(Le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense est identique au texte du projet de loi. Voir document 5‑1709/1)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 5‑1709/1)

  Les articles 1er à 6 sont adoptés sans observation.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

  De artikelen 1 tot 6 worden zonder opmerking aangenomen.

  De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Projet de loi spéciale modifiant la matière imposable visée à l’article 3 de la loi du 27 décembre 1994 portant assentiment à l’accord relatif à la perception d’un droit d’usage pour l’utilisation de certaines routes par des véhicules utilitaires lourds, signé à Bruxelles le 9 février 1994, entre les Gouvernements du Royaume de Belgique, du Royaume du Danemark, de la République fédérale d’Allemagne, du Grand‑Duché de Luxembourg et du Royaume des Pays‑Bas et instaurant une Eurovignette, conformément à la directive 93/89/CEE du Conseil des Communautés européennes du 25 octobre 1993 (Doc. 5‑1710)

Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van de belastbare materie bepaald in artikel 3 van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 (Stuk 5‑1710)

Discussion générale

Algemene bespreking

M. François Bellot (MR), corapporteur. – Je me réfère à mon rapport écrit.

De heer François Bellot (MR), corapporteur. – Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

M. Frank Boogaerts (N‑VA), corapporteur. – Je me réfère à mon rapport écrit.

De heer Frank Boogaerts (N‑VA), corapporteur. – Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

  La discussion générale est close.

  De algemene bespreking is gesloten.

Discussion des articles

Artikelsgewijze bespreking

(Le texte adopté par la commission des Finances et des Affaires économiques est identique au texte du projet de loi. Voir document 5‑1710/1)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 5‑1710/1)

  Les articles 1er et 2 sont adoptés sans observation.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

  De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

  De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Projet de loi modifiant la loi du 21 décembre 2009 relative au statut des établissements de paiement, à l’accès à l’activité de prestataire de services de paiement et à l’accès aux systèmes de paiement et d’autres législations dans la mesure où elles sont relatives au statut des établissements de paiement, des établissements de monnaie électronique et des associations de crédit du réseau du Crédit professionnel (Doc. 5‑1841) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen, en van andere wetgeving die betrekking heeft op het statuut van de betalingsinstellingen, van de instellingen voor elektronisch geld en van de kredietverenigingen uit het net van het Beroepskrediet (Stuk 5‑1841) (Evocatieprocedure)

Projet de loi modifiant la loi du 22 février 1998 fixant le statut organique de la Banque Nationale de Belgique (Doc. 5‑1842)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België (Stuk 5‑1842)

Discussion générale

Algemene bespreking

Mme la présidente. – Je vous propose de joindre la discussion de ces projets de loi. (Assentiment)

De voorzitster. – Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te bespreken. (Instemming)

Mme Fabienne Winckel (PS), rapporteuse. – Je me réfère à mon rapport écrit.

Mevrouw Fabienne Winckel (PS), rapporteur. – Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

M. Jacky Morael (Ecolo). – Madame la présidente, nous avons longuement discuté de ce projet en commission des Finances. J’ai posé quelques questions auxquelles ni le secrétaire d’État ni le cabinet ne s’attendaient. Les réponses qui m’ont été données me laissent sur ma faim. Après avoir relu le rapport écrit, je ne suis toujours pas satisfait.

Il s’agissait à l’origine d’un projet de loi portant sur les établissements de services bancaires et de services de paiement. Avant son examen en commission de la Chambre, le gouvernement a complété son projet initial par voie d’amendements pour étendre sa portée aux associations de crédit professionnel. J’ai beau chercher, je ne vois aucun rapport.

Renseignements pris auprès des experts, il apparaît que le projet de loi vise à transformer trois sociétés coopératives en sociétés commerciales. Selon le gouvernement, le projet a été déposé à leur demande, car elles désirent se livrer à des activités commerciales, à savoir des fusions, des acquisitions et des ventes.

Le passage du statut de société coopérative au statut de société commerciale donnera une valeur incommensurablement plus élevée aux parts de coopérateur, qui seront transformées en actions.

À la question de savoir ce qu’il adviendrait des parts de coopérateur, le gouvernement m’a répondu que les parts de coopérateur seraient immédiatement rachetées à leur valeur nominale actuelle. Concernant la distinction à faire entre les parts A et les parts B, il m’a signalé que les parts A ne représentaient qu’une petite partie des parts constituant la coopérative. Cependant, il a omis d’ajouter que les parts A, si elles ne représentent qu’entre un et deux pour cent du volume total des parts, représentent nonante pour cent des droits de vote.

Le fait n’est pas anodin. Dès que ces parts seront transformées en actions, leur valeur augmentera sensiblement. Vous me direz que je fantasme, que je fais du complotisme, mais il y a un précédent. En 2001, la Banque du Brabant, qui était une coopérative, a été rachetée par le Crédit Mutuel Nord Europe. Les parts ont été revendues à quarante fois leur valeur. Je voudrais me prémunir d’un tel risque concernant ces trois sociétés de crédit professionnel. À ce stade, le gouvernement ne m’a donné aucune garantie en la matière. Par conséquent, mon groupe ne pourra soutenir le projet. En tout cas, j’espère que nous ne sommes pas en train de déclencher une machine infernale.

De heer Jacky Morael (Ecolo). – Mevrouw de voorzitter, over het ontwerp werd in de Commissie voor de Financiën lang gediscussieerd. Ik stelde enkele vragen waaraan noch de staatssecretaris, noch het kabinet zich hadden verwacht. De antwoorden gaven me geen genoegdoening en ook na het lezen van het schriftelijk verslag blijf ik op mijn honger.

Oorspronkelijk ging het om een wetsontwerp betreffende instellingen van bankdiensten en betalingsdiensten. Voor de bespreking in de Kamercommissie heeft de regering het oorspronkelijk ontwerp via amendementen vervolledigd en de reikwijdte uitgebreid tot de professionele kredietverenigingen. Ik vind hierover evenwel geen enkel verslag.

Uit inlichtingen, ingewonnen bij deskundigen, zou men met het wetsontwerp drie coöperatieve vennootschappen willen omvormen in handelsvennootschappen. Volgens de regering werd het ontwerp op hun vraag ingediend, omdat ze bedrijfsactiviteiten willen ontplooien, namelijk fusies, aankopen en verkopen.

De omvorming van het statuut van coöperatieve vennootschap naar het statuut van handelsvennootschap zal een enorme meerwaarde betekenen voor coöperatieve aandelen, die omgezet zullen worden in aandelen.

Op mijn vraag wat er zal gebeuren met de coöperatieve aandelen, antwoordde de regering dat deze onmiddellijk zullen worden overgenomen tegen hun huidige nominale waarde. Op mijn vraag aangaande het onderscheid tussen de A‑aandelen en de B‑aandelen, werd me geantwoord dat de A‑aandelen maar een klein deel vormen van de aandelen van de coöperatie. Men is er evenwel vergeten aan toe te voegen dat de A‑aandelen, ook al maken ze slechts tussen één en twee procent van het totale volume van de aandelen uit, negentig procent van het stemrecht vertegenwoordigen.

Dat is niet onbeduidend. Zodra de aandelen van de coöperatie omgezet zullen zijn in aandelen, zal hun waarde gevoelig stijgen. U zult zeggen dat ik fantaseer, dat ik in complottheorieën geloof, maar er is een precedent. In 2001 werd de Bank van Brabant, een coöperatieve, overgenomen door Crédit Mutuel Nord Europe. De aandelen werden verkocht tegen veertig keer de waarde. Ik wil me tegen een dergelijk risico voor deze drie professionele kredietinstellingen beschermen. In dit stadium heeft de regering me in dat verband geen enkele garantie gegeven. Bijgevolg kan mijn fractie het ontwerp niet steunen. Ik hoop in elk geval dat we niet bezig zijn een duivels systeem in werking te stellen.

Mme Lieve Maes (N‑VA). – Nous examinons aujourd’hui un projet de loi dont les journaux ont parlé la semaine dernière en raison de l’amende que la Cour européenne de justice menaçait d’infliger à notre pays. La Commission européenne estime que la Belgique a trop tardé à transposer la directive et veut lui imposer une astreinte de 60 000 euros par jour.

Que quoi s’agit‑il précisément ?

Jusqu’à présent, les porte‑monnaie électroniques n’ont remporté qu’un succès limité en Europe. En Belgique, PingPing et hipay sont les deux institutions agrées dans ce domaine.

La nouvelle directive européenne vise à stimuler le développement du marché de la monnaie électronique tout en assurant une protection adéquate du consommateur.

La première partie fixe les « conditions d’accès à l’activité des établissements de monnaie électronique ainsi que la surveillance prudentielle de ces établissements ». Il s’agit de dispositions assez techniques, relatives entre autres à l’agrément, au statut et à la surveillance. Le statut et la surveillance des établissements de monnaie électronique ne seront plus calqués sur ceux des établissements de crédit mais sur ceux des établissements de paiement.

Les établissements de monnaie électronique ne peuvent accorder des crédits au moyen des fonds qu’ils reçoivent ou retiennent en échange de l’émission de monnaie électronique. Ils sont désormais autorisés à allouer des crédits, ce qui doit améliorer leur rentabilité et donc attirer un plus grand nombre d’émetteurs de monnaie électronique. Les crédits aux consommateurs sont également régis par la loi relative au crédit à la consommation.

Je voudrais à nouveau souligner le risque que certains établissements échappent à la surveillance en émettant des porte‑monnaie électroniques pour un maximum de 150 euros, doublés d’un crédit allant jusqu’à 200 euros. Dans pareil cas, le consommateur est moins bien protégé puisque la loi relative au crédit à la consommation ne s’applique que partiellement.

La seconde partie du projet impose diverses obligations aux émetteurs à l’égard des détenteurs de monnaie électronique. Le gouvernement a déposé des amendements relatifs au crédit professionnel. Après l’avis du Conseil d’État demandé par la Chambre, ces amendements ont été adaptés en profondeur. Nous avons certaines remarques fondamentales à formuler concernant cette partie.

Ces amendements instaurent pour les associations de crédit, moyennant le paiement d’une contribution spéciale, un régime temporaire de sortie du réseau du crédit professionnel et du champ d’application de la loi portant organisation du secteur public du crédit. Même s’ils sortent du réseau du crédit professionnel, les établissements de crédit restent soumis à d’importantes restrictions imposées par la loi portant organisation du secteur public du crédit. Ils doivent revêtir la forme juridique de sociétés coopératives à responsabilité limitée et limiter le montant des dividendes ; en cas de liquidation, le surplus de liquidation doit être versé au Fonds de participation et les possibilités de restructuration sont limitées au réseau de l’association appartenant au crédit professionnel. Si ces conditions ne sont pas remplies et si les associations sortent du champ d’application de la loi portant organisation du secteur public du crédit, elles doivent verser au Fonds de participation les réserves qu’elles ont constituées, les plus‑values de réévaluation, les fonds de prévoyance pour risques futurs et le résultat positif ou négatif reporté.

La restriction relative au dividende et l’obligation de verser les surplus de liquidation ou l’équivalent en cas de non‑respect de la loi portant organisation du secteur public du crédit, trouvent leur origine dans l’objectif social de cette loi. Les actionnaires savaient et savent donc d’avance que le rendement de leur capital est limité.

Désormais, le gouvernement offre à l’association de crédit la possibilité d’échapper temporairement à ces restrictions moyennant le paiement d’une contribution spéciale qui ne représente qu’une fraction des réserves, à savoir 28%. Il récompense ainsi les actionnaires de ces associations de crédit qui savaient et savent qu’ils ne peuvent normalement jamais prétendre aux réserves. En outre, seules quatre associations de crédit sont en fait concernées : BKCP, Onderling Beroepskrediet, Antwerps Beroepskrediet et le Crédit professionnel du Hainaut.

Cela m’inspire une autre critique. Non seulement, la contribution spéciale ne représente d’une fraction des réserves mais nous avons en outre l’impression qu’elle a été écrite sur mesure. Le bilan est en effet diminué de 150% du capital ainsi que de la moitié des emprunts subordonnés.

Ces corrections vont à l’encontre de la logique de la loi portant organisation du secteur public du crédit. Les associations de crédit peuvent en effet choisir de récolter du capital ou d’émettre des emprunts subordonnés. Les actionnaires n’ont donc pas droit à 150% mais à 100% du capital libéré sur lequel ils perçoivent ensuite un dividende limité. L’émission d’emprunts subordonnés leur permet toutefois de contourner cette restriction de dividende.

Nous nous demandons dès lors pourquoi le gouvernement récompense désormais ce subterfuge au moyen de la contribution spéciale. Cette mesure contraste en effet sensiblement avec la politique qu’il mène à l’égard des contribuables qui tentent d’échapper à la forte pression fiscale de notre pays.

J’en viens à une dernière critique. La contribution spéciale est une mesure budgétaire unique de plus qui permet au gouvernement de repousser encore un peu les économies structurelles. Pour des raisons de technique budgétaire pure, les 102 millions de la contribution spéciale ne doivent pas être payés au Fonds de participation mais à l’État. Ils peuvent ainsi être inscrits dans le périmètre de consolidation du budget.

C’est en raison de cette partie sur le crédit professionnel que notre groupe votera contre le projet de loi no 5‑1841. En revanche, nous voterons en faveur du projet de loi no 5‑1842 qui ne concerne que la surveillance des établissements de monnaie électronique.

Nous pensons que ce n’est pas la déclaration gouvernementale qui a retardé l’examen de ce projet. Le gouvernement l’a tout simplement laissé de côté. En ne demandant pas au préalable l’avis du Conseil d’État, le gouvernement a encore fait perdre du temps. Il aurait pourtant déjà dû avoir appris cette leçon depuis longtemps.

Mevrouw Lieve Maes (N‑VA). – We bespreken hier vandaag een wetsontwerp dat vorige week alvast de kranten haalde omdat het Europees Hof van Justitie dreigde met een boete. De Europese Commissie is van oordeel dat België te lang heeft gewacht met de omzetting van de richtlijn en wil een dwangsom van om en bij de 60 000 euro per dag.

Waar gaat het precies over?

Tot op heden kennen elektronische portemonnees in Europa slechts een beperkt succes. Ook in België heeft men met PingPing en hipay slechts twee vergunde instellingen voor elektronisch geld.

Met de vernieuwde richtlijn wenst de Europese wetgever de ontwikkeling van de markt voor elektronisch geld te stimuleren, met behoud van een passende bescherming van de consument.

Het eerste deel voorziet in “de voorwaarden voor de toegang tot de uitoefening van werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld en het prudentieel toezicht hierop”. Dat zijn vrij technische bepalingen. Het gaat onder andere over de vergunning, het statuut en het toezicht. Het statuut en het toezicht op instellingen voor elektronisch geld zal niet langer afgestemd worden op het stelsel van de kredietinstellingen, maar op dat van de betalingsinstellingen.

Instellingen voor elektronisch geld mogen geen kredieten verlenen uit de geldmiddelen die zij ontvangen of aanhouden voor de uitgifte van elektronisch geld. Kredietverlening door die instellingen wordt wel mogelijk. Het moet de winstgevendheid van deze instellingen vergroten en dus meer uitgevers voor elektronisch geld aantrekken. Kredieten aan consumenten vallen ook onder de bescherming van de wet op het consumentenkrediet.

Hier wens ik toch opnieuw te wijzen op het gevaar dat instellingen onder de radar van het toezicht blijven als ze elektronische portemonnees tot maar maximum 150 euro uitgeven, met een daaraan gekoppeld krediet tot 200 euro. In dat geval is de consument minder beschermd omdat de wet op het consumentenkrediet dan slechts gedeeltelijk van toepassing is.

Het tweede deel van het ontwerp voorziet in een aantal verplichtingen van de uitgevers ten aanzien van de houders van elektronisch geld. In dit deel heeft de regering een aantal amendementen toegevoegd met betrekking tot het beroepskrediet. De amendementen werden eerst niet voorgelegd aan de Raad van State. Nadat ze echter op aanvraag van de Kamer voor advies aan de Raad van State werden voorgelegd, dienden ze grondig te worden aangepast. Op dit deel hebben we een aantal fundamentele opmerkingen.

Deze amendementen voorzien, mits betaling van een bijzondere bijdrage, in een tijdelijke uitstapregeling voor kredietverenigingen uit het net van het beroepskrediet en het toepassingsgebied van de wet tot organisatie van de openbare kredietsector. Zelfs als ze uit het net van beroepskrediet stappen, blijven de kredietverleners wel nog onderworpen aan belangrijke beperkingen, opgelegd door de wet tot organisatie van de openbare kredietsector. Ze moeten een rechtsvorm van coöperatieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid behouden, het bedrag van de dividenden beperken, ingeval van vereffening moet het vereffeningsoverschot betaald worden aan het Participatiefonds en de mogelijkheden tot herstructurering blijven beperkt tot het net van de tot het beroepskrediet behorende vereniging. Indien die voorwaarden niet worden nageleefd en ze uit het toepassingsgebied van de wet tot organisatie van de openbare kredietsector treden, moeten kredietverenigingen de opgebouwde reserves, de herwaarderingsmeerwaarden, de voorzorgfondsen voor toekomstige risico’s en het overgedragen positieve of negatieve resultaat aan het Participatiefonds betalen.

De beperking op het dividend en de verplichting tot het betalen van de vereffeningsoverschotten of het equivalent ervan wanneer een kredietvereniging de wet tot organisatie van de openbare kredietsector niet naleeft, vinden hun oorsprong in het sociaal oogmerk van deze wet. Aandeelhouders wisten en weten dus op voorhand dat het rendement op hun kapitaal beperkt is.

Nu biedt de regering de kredietvereniging de mogelijkheid om tijdelijk aan deze beperkingen te ontsnappen, mits een betaling van een bijzondere bijdrage, die slechts een fractie is van de opgebouwde reserves, namelijk 28%. Daardoor beloont ze de aandeelhouders van deze kredietverenigingen die wisten en weten dat ze normaal nooit aanspraak maken op de reserves. Bovendien gaat het in feite slechts om vier kredietverenigingen, met name BKCP, het Onderling Beroepskrediet, het Antwerps Beroepskrediet en het Crédit Professionnel du Hainaut.

Dat brengt mij tot een volgend punt van kritiek. Niet alleen bedraagt de bijzondere bijdrage slechts een fractie van de opgebouwde reserves, maar we kunnen ons niet van de indruk ontdoen dat de bijzondere bijdrage op maat is geschreven. De berekeningsbalans wordt immers verminderd met 150% van het kapitaal, maar ook met de helft van de achtergestelde leningen.

Die correcties gaan in tegen de logica van de wet op het openbaar krediet. Kredietverenigingen kunnen immers kiezen om kapitaal op te halen of achtergestelde leningen uit te geven. Aandeelhouders hebben dus geen recht op 150% maar op 100% van het gestorte kapitaal, waarop ze dan een beperkt dividend ontvangen. Wanneer ze echter achtergestelde leningen uitgeven, kunnen ze gemakkelijk die dividendbeperking omzeilen.

We vragen ons dan ook af waarom de ontwijking van die beperking nu via de bijzondere bijdrage door de regering wordt beloond. Dat is immers in sterk contrast met het beleid dat ze voert ten aanzien van de belastingplichtigen die de hoge belastingdruk in ons land trachten te ontwijken.

Dat brengt mij tot een laatste punt van kritiek. De bijzondere bijdrage is een zoveelste eenmalige begrotingsmaatregel waardoor de regering structurele besparingen weer wat verder voor zich uit kan schuiven. Om louter begrotingstechnische redenen moet de 102 miljoen van de bijzondere bijdrage niet aan het Participatiefonds, maar aan de staat worden betaald. Bij een betaling aan het Participatiefonds zou het bedrag immers niet mee worden opgenomen in de consolidatiekring van de begroting.

Wegens dat onderdeel over het beroepskrediet zal onze fractie tegen het wetsontwerp 5‑1841 stemmen. Wij zullen wel voor het wetsontwerp 5‑1842 stemmen, aangezien dat immers alleen betrekking heeft op het toezicht op de instellingen voor elektronisch geld.

Volgens ons was niet de regeringsverklaring de oorzaak van de vertraging in de behandeling. De meerderheid heeft dit ontwerp gewoon lang laten liggen. Bijkomende vertraging werd opgelopen doordat het advies van de Raad van State niet vooraf werd gevraagd. Ook die les zou de regering al lang mogen hebben geleerd.

  La discussion générale est close.

  De algemene bespreking is gesloten.

Discussion des articles du projet de loi modifiant la loi du 21 décembre 2009 relative au statut des établissements de paiement, à l’accès à l’activité de prestataire de services de paiement et à l’accès aux systèmes de paiement et d’autres législations dans la mesure où elles sont relatives au statut des établissements de paiement, des établissements de monnaie électronique et des associations de crédit du réseau du Crédit professionnel (Doc. 5‑1841) (Procédure d’évocation)

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen, en van andere wetgeving die betrekking heeft op het statuut van de betalingsinstellingen, van de instellingen voor elektronisch geld en van de kredietverenigingen uit het net van het Beroepskrediet (Stuk 5‑1841) (Evocatieprocedure)

(Le texte adopté par la commission des Finances et des Affaires économiques est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑2431/9.)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑2431/9.)

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

  De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Discussion des articles du projet de loi modifiant la loi du 22 février 1998 fixant le statut organique de la Banque Nationale de Belgique (Doc. 5‑1842)

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België (Stuk 5‑1842)

(Le texte adopté par la commission des Finances et des Affaires économiques est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑2432/4.)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑2432/4.)

  Les articles 1er à 3 sont adoptés sans observation.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

  De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

  De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Proposition de résolution relative à la position de la Belgique concernant l’augmentation massive des accises françaises sur la bière (Doc. 5‑1836)

Voorstel van resolutie betreffende het Belgisch standpunt over de zware Franse accijnsverhoging voor bier (Stuk 5‑1836)

Discussion

Bespreking

(Pour le texte adopté par la commission des Finances et des Affaires économiques, voir document 5‑1836/3.)

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden, zie stuk 5‑1836/3.)

Mme la présidente. – M. Siquet, rapporteur, n’étant pas présent, je donne la parole à M. Laaouej pour un rapport oral.

De voorzitster. – Aangezien de rapporteur, de heer Siquet niet aanwezig is, geef ik het woord aan de heer Laaouej voor een mondeling verslag.

M. Ahmed Laaouej (PS). – Cette proposition de résolution vise à prendre la mesure de l’impact potentiel d’un projet de loi de finances français qui réforme considérablement les accises sur un certain nombre de produits contenant de l’alcool.

Ce projet français prévoit une augmentation de 160% du droit d’accises sur la bière, le vin étant épargné.

Il va de soi qu’une mesure de cette nature aura un impact économique sur l’exportation des bières ou des produits à base de bière fabriqués en Belgique. Il convient de s’interroger, non seulement sur l’impact économique de cette décision, mais aussi sur sa conformité aux règles fondamentales qui organisent les échanges commerciaux dans l’Union européenne.

Il ne s’agit évidemment pas, pour la commission Fineco, qui a adopté cette proposition de résolution à l’unanimité sauf une abstention, d’encourager la consommation d’alcool, mais simplement de constater qu’une mesure comme celle que souhaitent prendre nos voisins français risque de créer une distorsion dans le fonctionnement du marché intérieur. Ce fonctionnement implique l’interdiction de restrictions quantitatives et d’autres mesures équivalentes.

Quand la politique fiscale d’un État a pour effet de créer une distorsion concernant certains produits émanant de pays voisins, il faut bien entendu s’interroger sur la conformité de cette politique au droit européen.

C’est la raison pour laquelle, se référant à une jurisprudence abondante à l’échelon européen au sujet des mesures équivalentes aux restrictions quantitatives, la commission Fineco, qui a procédé à des auditions de représentants des grands brasseurs mais aussi de petites brasseries, vous suggère de demander au gouvernement d’interpeller le gouvernement français au sujet des conséquences potentiellement négatives de l’article 23 du projet de loi de financement de la sécurité sociale pour 2013 sur l’économie belge, mais aussi d’étudier l’opportunité d’informer la Commission européenne à ce sujet et, sur la base de cet avis, d’introduire un recours devant les institutions européennes compétentes en la matière.

De heer Ahmed Laaouej (PS). – Dit voorstel van resolutie strekt ertoe de mogelijke impact in te schatten van een Frans ontwerp van financieringswet waarbij de accijnzen op een aantal alcoholhoudende producten aanzienlijk worden gewijzigd.

Dat Franse ontwerp voorziet in een verhoging van de accijnzen op bier met 160%. Wijn wordt gespaard.

Een dergelijke maatregel zal uiteraard een economische weerslag hebben op de uitvoer van Belgisch bier of van Belgische bierproducten. Ook rijst de vraag of een dergelijke maatregel in overeenstemming is met de fundamentele regels die de handel binnen de Europese Unie regelen.

De commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden heeft het voorstel van resolutie op één onthouding na eenparig aangenomen. Ze wil hiermee niet het alcoholverbruik bevorderen, maar enkel vaststellen dat een maatregel zoals die welke onze Franse buren willen nemen, de werking van de interne markt dreigt te verstoren. Die werking brengt met zich mee dat kwantitatieve beperkingen en gelijkaardige maatregelen zijn verboden.

Als het fiscale beleid van een staat tot een concurrentievervalsing leidt met betrekking tot producten uit buurlanden, dan rijst de vraag of dat beleid in overeenstemming is met het Europese recht.

Om die reden heeft de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden, met verwijzing naar de overvloedige Europese rechtspraak over gelijkaardige maatregelen inzake kwantitatieve beperkingen, hoorzittingen georganiseerd met vertegenwoordigers van de grote en kleine brouwers. Ze stelt dan ook voor om de regering te vragen de Franse regering te interpelleren over de potentieel negatieve gevolgen voor de Belgische economie van artikel 23 van het projet de loi de financement de la sécurité sociale (PLFSS) pour 2013 en te onderzoeken of het wenselijk is de Europese Commissie hierover in te lichten en op grond van een eventueel advies van de Europese Commissie een beroep in te stellen bij de bevoegde Europese instanties.

M. Jacky Morael (Ecolo). – Je remercie M. Laaouej pour la clarté de son rapport.

Je me suis abstenu en commission car j’étais un peu gêné aux entournures par la contradiction de notre propre politique. En effet, après le dépôt de cette résolution et sa réécriture, j’ai constaté que notre propre gouvernement, dans son projet de budget 2013, prévoyait une augmentation des accises sur l’alcool, à l’exception de la bière.

J’ai cru reconnaître cette espèce de maladie européenne qui consiste, pour chaque pays, à protéger ses secteurs au détriment des secteurs étrangers. Cependant, comme l’ont fait remarquer mes collègues, la mesure belge est sans commune mesure avec l’impact que la mesure française aurait, puisque l’augmentation des accises en Belgique ne s’opère qu’à la marge. Ainsi, la mesure que propose le gouvernement belge n’a aucun caractère discriminatoire à l’égard des importations françaises. Dès lors, je ne vois plus d’objection à cette proposition de résolution que mon groupe soutiendra.

De heer Jacky Morael (Ecolo). – Ik dank de heer Laaouej voor zijn duidelijke verslag.

Ik heb me in de commissie onthouden omdat ik me wat ongemakkelijk voelde met de tegenstrijdigheden van ons eigen beleid. Nadat de resolutie was ingediend en herschreven heb ik vastgesteld dat onze eigen regering, in haar begroting 2013, een verhoging voorzag van de accijnzen op alcohol, met uitzondering van bier.

Ik herkende hierin de Europese ziekte waarbij elk land zijn eigen sectoren beschermt ten koste van buitenlandse sectoren. Mijn collega’s hebben echter al opgemerkt dat de Belgische maatregel niet met de Franse kan worden vergeleken omdat België de accijnzen slechts marginaal wil verhogen. De maatregel die de Belgische regering voorstelt, houdt geen discriminatie in ten aanzien van de Franse import. Ik heb dan ook geen bezwaar meer tegen het voorstel van resolutie. Mijn fractie zal het goedkeuren.

Mme Lieve Maes (N‑VA). – Après réflexion, le Sénat s’est accordé sur une résolution invitant le gouvernement à interpeller le gouvernement français et à étudier l’opportunité d’informer la Commission européenne. Nous avons soutenu et adopté la résolution en commission. Nous estimons néanmoins utile de faire référence à une question que M. Schiltz a posée au secrétaire d’État à la Chambre.

Deux points méritent de retenir notre attention. Dans sa réplique, M. Schiltz déclare que la Belgique devrait en compensation relever les accises sur le vin de quatre cents par bouteille. Nous pensons que le temps du chacun pour soi est révolu et que cette attitude n’est pas la bonne dans le cadre d’une politique européenne.

La réponse du secrétaire d’État Verherstraeten nous inquiète également. Il explique que, selon lui, les intentions françaises ne sont de prime abord pas contraires à la législation européenne. Nous, sénateurs, estimons au contraire que l’augmentation sensible des accises en France viole bel et bien l’acquis communautaire. Si les ministres belges n’en sont pas convaincus, nous ne devons pas fonder de trop grands espoirs dans la force de conviction dont ils feront preuve lors de la concertation diplomatique à ce sujet.

Mevrouw Lieve Maes (N‑VA). – Na enige reflectie zijn we in de Senaat tot een resolutie gekomen waarin we de regering oproepen om de Franse regering te interpelleren en anderzijds om te onderzoeken of het wenselijk is de Europese Commissie in te lichten. We hebben de resolutie gesteund en goedgekeurd in de commissie. Toch vinden we het nuttig voor het debat te verwijzen naar een vraag over de biertaks die de heer Schiltz in de Kamer aan de staatssecretaris heeft gesteld.

Twee punten verdienen daarbij onze aandacht. In zijn repliek zegt de heer Schiltz dat het een goede zaak is dat België beslist de accijns op wijn met vier eurocent per fles te verhogen als compenserende maatregel. Wij denken dat de tijd van elk land voor zich voorbij is en dat het in het kader van een Europees beleid niet de juiste houding is.

Ook het antwoord van staatssecretaris Verherstraeten verontrust ons enigszins. Hij verklaart dat de Franse intenties volgens hem op het eerste gezicht niet in tegenstelling zijn met de Europese wetgeving. Wij senatoren vinden dat de forse accijnsverhoging in Frankrijk wel het Europees acquis schendt, maar denken dat als de Belgische ministers daarvan niet overtuigd zijn, we geen te hoge verwachtingen moeten hebben van de overtuigingskracht waarmee ze het diplomatiek overleg over de kwestie zullen aangaan.

M. François Bellot (MR). – Je voudrais souligner que le gouvernement français n’en est pas à sa première tentative dans ce domaine puisque, en 2003, la France envisageait déjà une hausse des accises similaire qui ne visait cependant que les bières fortes. Aujourd’hui, le gouvernement français récidive et envisage une hausse massive des accises pour tous les types de bière produite par des unités de production de plus de 200 000 hectolitres. Je lui souhaite bonne chance pour les contrôles qu’il devra réaliser en Belgique ou en Angleterre !

Sur le plan du droit européen, comme l’était la mesure envisagée en 2003, cette nouvelle hausse des accises est discriminatoire et contraire au principe de libre circulation des produits. Plusieurs arrêts de la Cour européenne de justice ont reconnu le caractère substituable du vin et de la bière. Cette mesure aura par ailleurs une incidence certaine sur le prix du marché du verre de bière.

Nous pouvons difficilement croire à l’argument de santé publique avancé par le gouvernement français en soutien de cette hausse. En effet, le taux d’accises sur le vin n’est pas touché. Le taux d’accises varie de 1 à 5 aujourd’hui, selon le produit. Le taux appliqué à la bière est actuellement cinq fois plus élevé que celui qui touche le vin. Demain, le rapport passera de 1 à 10.

Si nous prenons les derniers chiffres publiés par l’Organisation mondiale de la santé (OMS) sur la consommation d’alcool en France, nous pouvons constater que le vin, bien que sa consommation soit en perte de vitesse ces dernières années, représente encore à lui seul 60% de la consommation totale d’alcool en France. La bière est bien loin derrière et plafonne à 20% maximum. Une réelle politique en faveur de la santé publique viserait, nous semble‑t‑il, à taxer de façon similaire chaque degré d’alcool, que celui‑ci soit contenu dans le vin ou dans la bière.

C’est d’ailleurs le sens de la directive européenne 92/84 sur les rapprochements des accises sur les boissons alcoolisées, quel que soit le support de cet alcool, qu’il s’agisse du vin, de la bière ou de l’alcool distillé. Il est évident que nous devons tous unir nos efforts pour limiter la consommation d’alcool, tant pour des raisons de santé publique que pour la sécurité routière, par exemple.

À notre sens, la mesure ne vise en réalité qu’à protéger la consommation de vin par rapport à la bière ou, autrement dit, à détourner le consommateur de la bière au profit du vin avec pour justification, au niveau français, l’affectation du produit de cette taxe au financement des pensions des petits exploitants agricoles et viticulteurs.

Face à la crise économique actuelle et de manière plus large, j’ai pu constater à maintes reprises que les solutions retenues par plusieurs États membres frôlaient le protectionnisme et, pour certains, dépassaient même la limite. La France aujourd’hui a opté pour cette solution. « Achetez français ! » est un slogan sans doute agréable à entendre. On l’a d’ailleurs vu en première page de Libération. C’est un message populaire outre‑Quiévrain mais aux antipodes de la réalité industrielle contemporaine. Je reste persuadé que c’est ensemble que nous, Européens, pourrons trouver des solutions de long terme aux problèmes socioéconomiques auxquels tous les pays de la zone euro sont confrontés et non en plaçant de quelconques barrières.

J’invite donc le gouvernement à mettre en œuvre cette résolution dans l’urgence et à envisager toutes les mesures nécessaires qui peuvent être prises par la voie diplomatique ou juridique, dans l’espoir que la France puisse revoir sa position. J’attire d’ailleurs l’attention de mes collègues sur le fait que l’Assemblée nationale française examine depuis 16 heures 30 ce point particulier de l’article 23 de la loi de finances.

De heer François Bellot (MR). – Het gaat niet om de eerste poging van de Franse regering. In 2003 had Frankrijk al plannen voor een gelijkaardige accijnsverhoging voor zware bieren. Nu stelt de Franse regering een massieve verhoging in het vooruitzicht van de accijnzen op alle soorten bier dat wordt geproduceerd in productie‑eenheden van meer dan 200 000 hectoliter. Ik wens haar veel succes toe met de controles die ze in België of Engeland zal moeten doen.

Net als de maatregel van 2003 is de nieuwe accijnsverhoging op het vlak van het Europees recht discriminerend en gaat hij in tegen het vrije verkeer van goederen. Het Europees Hof van Justitie heeft in verschillende arresten bevestigd dat wijn en bier substitutiegoederen zijn. De maatregel zal overigens zeker een invloed hebben op de marktprijs van een glas bier.

We kunnen moeilijk geloof hechten aan het argument van de volksgezondheid waarmee de Franse regering de verhoging verdedigt. Aan de accijnsvoet op wijn wordt immers niet geraakt. De accijnsvoet varieert momenteel naargelang het product tussen 1 en 5. De accijnsvoet voor bier is momenteel vijf maal hoger dan die voor wijn. Morgen zal die verhouding van 1 naar 10 gaan.

De jongste cijfers van de Wereldgezondheidsorganisatie tonen aan dat wijn alleen nog altijd goed is voor 60% van het totale alcoholverbruik in Frankrijk, ook al neemt de consumptie van wijn de jongste jaren af. Bier volgt daar ver achter, met maximum 20%. Bij een echt beleid ten voordele van de volksgezondheid zou elke graad alcohol gelijkaardig worden belast, ongeacht of de alcohol in wijn of bier zit.

Dat is ook de geest van de Europese richtlijn 92/84/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken, ongeacht het alcoholhoudende product: wijn, bier of geestrijke drank. Met het oog op de volksgezondheid en op de verkeersveiligheid moeten we onze krachten bundelen om de alcoholconsumptie in te dijken.

Volgens ons strekt de maatregel er enkel toe de consumptie van wijn tegenover bier te beschermen. De Franse regering wil de consument wijn doen drinken in plaats van bier, met als rechtvaardiging dat de opbrengsten van die accijnzen zullen worden aangewend om de pensioenen van de kleine landbouwers en wijnboeren te financieren.

Ik heb herhaaldelijk vastgesteld dat heel wat lidstaten de huidige economische crisis en dergelijke crisissen in het algemeen bestrijden met maatregelen die aan het protectionisme grenzen, en in sommige gevallen die grens overschrijden. Frankrijk heeft altijd voor die oplossing gekozen. De slogan “Koop Frans” klinkt ongetwijfeld aangenaam. Hij stond ook op de voorpagina van Libération. Het is een populaire boodschap bij onze zuiderburen, maar ze gaat volstrekt in tegen de hedendaagse industriële realiteit. Ik blijf ervan overtuigd dat wij, Europeanen samen langetermijnoplossingen zullen kunnen vinden voor de sociaaleconomische problemen waarmee alle landen van de eurozone worden geconfronteerd, en dat kan niet door muren op te trekken.

Ik nodig de regering dan ook uit om zo snel mogelijk gevolg te geven aan de resolutie en alle nodige maatregelen te nemen die via juridische en diplomatieke weg kunnen worden genomen, in de hoop dat Frankrijk zijn standpunt herziet. Ik wijs er trouwens op dat de Franse Assemblée nationale artikel 23 van de financieringswet sinds 16.30 uur aan het bespreken is.

M. Yoeri Vastersavendts (Open Vld). – La France va relever les accises sur la bière de 160%, prétendument pour des raisons de santé publique mais en réalité à des fins de financement. Comme nos brasseries exportent 32% de leurs bières en France, elles seront touchées particulièrement durement par cette décision.

À l’occasion de cette résolution, nous nous sommes livrés à des recherches. Nous avons trouvé au moins trois arrêts de la Cour européenne de justice qui pourraient s’appliquer à cette affaire et qui vaudraient très probablement à la France une condamnation. Cette hausse des accises est pour la France une source de financement importante et elle doit, à ce titre, être absolument approuvée avant le 31 décembre, sinon elle ne pourra être introduite pour la prochaine année budgétaire. Le gouvernement devrait rappeler à la France que cette décision risque fort d’être annulée, ce qui la contraindrait à rembourser tous des droits d’accises perçus et la mettrait face à des difficultés financières.

Je remercie le président et les membres de la commission pour le travail excellent et rapide qu’ils ont réalisé. Jamais encore, je n’avais vu organiser une audition, mener un débat, déposer des amendements et adopter une résolution en l’espace de trois semaines. En outre, la présidente du Sénat a accepté d’inscrire ce point rapidement à l’ordre du jour. Les services du Sénat ont eux aussi fourni un excellent travail, y compris pour les traductions. Cela prouve que lorsque notre fierté nationale est mise en péril, une institution fédérale peut travailler vite.

De heer Yoeri Vastersavendts (Open Vld). – In Frankrijk zal een accijnsverhoging van 160% op bier worden ingevoerd, zogezegd in het kader van de volksgezondheid, maar eigenlijk in het kader van de financiering. Dat is een zeer zware aderlating voor onze brouwerijen, aangezien 32% van de Belgische bieren naar Frankrijk wordt geëxporteerd.

In verband met de resolutie hebben wij onderzoek gedaan. We hebben minstens drie Europese arresten van het Hof van Justitie gevonden, die zouden kunnen worden toegepast op deze zaak, waarin Frankrijk hoogstwaarschijnlijk zal worden veroordeeld. Frankrijk voert de accijnsverhoging in als belangrijke financieringsbron, en daarom moet ze absoluut vóór 31 december worden goedgekeurd, anders kan ze niet worden ingevoerd voor het komende begrotingsjaar. De regering zou Frankrijk er toch moeten op wijzen dat het gevaar bestaat dat die regeling wordt vernietigd en dat alle ten onrechte geheven accijnzen moeten worden terugbetaald, waardoor dat land geconfronteerd zal worden met financiële problemen.

Ik dank de voorzitter van de commissie en de commissieleden voor hun snelle en voortreffelijke werk. Ik heb nog nooit meegemaakt dat op drie weken tijd een hoorzitting werd georganiseerd, een debat werd gevoerd, amendementen werden ingediend en een resolutie werd aangenomen. Bovendien was de Senaatsvoorzitter bereid dit punt zeer snel op de agenda te plaatsen. Ook de diensten van de Senaat hebben voortreffelijk werk geleverd, ook voor alle vertalingen die daarbij kwamen kijken. Dat bewijst dat, wanneer onze nationale trots in het gedrang komt, in een federale instelling snel kan worden gewerkt.

M. Ludo Sannen (sp.a). – Toutes les raisons justifiant un vote rapide de cette résolution ayant été exposées, je n’ai pas grand‑chose à ajouter. Je constate seulement qu’au‑delà des épargnants et des travailleurs flamands, il subsiste apparemment une industrie belge, à savoir l’industrie brassicole ; une large majorité se dégagera certainement pour la défendre contre cette augmentation d’accises injuste décidée en France.

De heer Ludo Sannen (sp.a). – Ik heb alle redenen gehoord waarom de resolutie snel moet worden goedgekeurd. Ik heb daar dus nog weinig aan toe te voegen. Alleen de vaststelling dat er blijkbaar naast Vlaamse spaarders en Vlaamse werknemers, er toch nog een Belgische industrie bestaat, namelijk de bierindustrie. Ik denk dat we hier een brede meerderheid zullen vinden om die industrie te verdedigen tegen de in onze ogen onrechtvaardige accijnsverhoging in Frankrijk.

M. Bart Tommelein (Open Vld). – Comme vous le savez, il existe un groupe parlementaire, le Belgian Beer Club, composé de parlementaires issus de toutes les assemblées – la flamande, la wallonne et la bruxelloise – ainsi que du Sénat et de la Chambre, qui s’efforcent de préserver l’avenir de la bière belge. Je vous invite tous à la réunion du Belgian Beer Club qui se tiendra demain matin au Sénat. Au nom de ce club, je remercie le Sénat pour le soutien apporté à cette résolution.

De heer Bart Tommelein (Open Vld). – Mevrouw de voorzitter, zoals u weet bestaat er een parlementaire groep die de Belgian Beer Club heet. In die club ijveren parlementsleden uit alle assemblees, dus zowel van het Vlaamse, het Waalse en het Brusselse parlement, als van Senaat en de Kamer, voor de toekomst van het Belgisch bier. Morgenmiddag is er een vergadering van de Belgian Beer Club in de Senaat waarop ik u allemaal uitnodig. Namens de Belgian Beer Club dank ik de Senaat voor de steun voor de resolutie.

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition de résolution.

  De stemming over het voorstel van resolutie heeft later plaats.

Décès d’un ancien sénateur

Overlijden van een oud‑senator

Mme la présidente. – Le Sénat a appris avec un vif regret le décès de M. Raymond Bataille, sénateur honoraire.

Votre présidente a adressé les condoléances de l’Assemblée à la famille de notre regretté ancien collègue.

De voorzitster. – De Senaat heeft met groot leedwezen kennis gekregen van het overlijden van de heer Raymond Bataille, eresenator.

Uw voorzitster heeft het rouwbeklag van de Vergadering aan de familie van ons betreurd gewezen medelid betuigd.

Prise en considération de propositions

Inoverwegingneming van voorstellen

Mme la présidente. – La liste des propositions à prendre en considération a été distribuée.

Est‑ce qu’il y a des observations ?

Puisqu’il n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau.

De voorzitster. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Zijn er opmerkingen?

Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen.

(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Votes

Stemmingen

(Les listes nominatives figurent en annexe.)

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Projet de loi portant assentiment au Protocole modifiant l’Accord du 9 février 1994 relatif à la perception d’un droit d’usage pour l’utilisation de certaines routes par des véhicules utilitaires lourds, aux fins de satisfaire à la directive 2006/38/CE du Parlement européen et du Conseil du 17 mai 2006 modifiant la directive 1999/62/CE relative à la taxation des poids lourds pour l’utilisation de certaines infrastructures et de convenir, entre les Gouvernements du Royaume de Belgique, du Royaume du Danemark, de la République fédérale d’Allemagne, du Grand‑Duché de Luxembourg, du Royaume des Pays‑Bas et du Royaume de Suède, de l’introduction d’un système de “paperless vignette” dans leur système commun pour la perception du droit d’usage, fait à Bruxelles le 21 octobre 2010, et modifiant les articles 3, 9, 10, 11 et 12 de la loi du 27 décembre 1994 portant assentiment de l’accord précité et instaurant une Eurovignette, conformément à la directive 93/89/CEE du Conseil des Communautés européennes du 25 octobre 1993 (Doc. 5‑1709)

Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol tot wijziging van het Verdrag van 9 februari 1994 inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, teneinde te voldoen aan richtlijn 2006/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 tot wijziging van richtlijn 1999/62/EG betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen en de introductie overeen te komen tussen de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden voor een papierloos vignetsysteem in hun gemeenschappelijk stelsel voor de heffing van het gebruiksrecht, gedaan te Brussel op 21 oktober 2010, en tot wijziging van de artikelen 3, 9, 10, 11 en 12 van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van voormeld verdrag en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 (Stuk 5‑1709)

Vote no 1

Stemming 1

Présents : 54
Pour : 54
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 54
Voor: 54
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

  Le projet de loi est adopté.

  Il sera transmis à la Chambre des représentants.

  Het wetsontwerp is aangenomen.

  Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Projet de loi modifiant la loi du 21 décembre 2009 relative au statut des établissements de paiement, à l’accès à l’activité de prestataire de services de paiement et à l’accès aux systèmes de paiement et d’autres législations dans la mesure où elles sont relatives au statut des établissements de paiement, des établissements de monnaie électronique et des associations de crédit du réseau du Crédit professionnel (Doc. 5‑1841) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen, en van andere wetgeving die betrekking heeft op het statuut van de betalingsinstellingen, van de instellingen voor elektronisch geld en van de kredietverenigingen uit het net van het Beroepskrediet (Stuk 5‑1841) (Evocatieprocedure)

Vote no 2

Stemming 2

Présents : 54
Pour : 38
Contre : 16
Abstentions : 0

Aanwezig: 54
Voor: 38
Tegen: 16
Onthoudingen: 0

  Le Sénat a adopté le projet sans modification. Celui‑ci sera transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction royale.

  De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.

Projet de loi modifiant la loi du 22 février 1998 fixant le statut organique de la Banque Nationale de Belgique (Doc. 5‑1842)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België (Stuk 5‑1842)

Vote no 3

Stemming 3

Présents : 54
Pour : 49
Contre : 0
Abstentions : 5

Aanwezig: 54
Voor: 49
Tegen: 0
Onthoudingen: 5

  Le projet de loi est adopté.

  Il sera soumis à la sanction royale.

  Het wetsontwerp is aangenomen.

  Het zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.

Proposition de résolution relative à la position de la Belgique concernant l’augmentation massive des accises françaises sur la bière (Doc. 5‑1836)

Voorstel van resolutie betreffende het Belgisch standpunt over de zware Franse accijnsverhoging voor bier (Stuk 5‑1836)

Vote no 4

Stemming 4

Présents : 54
Pour : 54
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 54
Voor: 54
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

  La résolution est adoptée. Elle sera transmise au premier ministre et au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes.

  De resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister en aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken.

Projet de loi spéciale modifiant la matière imposable visée à l’article 3 de la loi du 27 décembre 1994 portant assentiment à l’accord relatif à la perception d’un droit d’usage pour l’utilisation de certaines routes par des véhicules utilitaires lourds, signé à Bruxelles le 9 février 1994, entre les Gouvernements du Royaume de Belgique, du Royaume du Danemark, de la République fédérale d’Allemagne, du Grand‑Duché de Luxembourg et du Royaume des Pays‑Bas et instaurant une Eurovignette, conformément à la directive 93/89/CEE du Conseil des Communautés européennes du 25 octobre 1993 (Doc. 5‑1710)

Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van de belastbare materie bepaald in artikel 3 van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 (Stuk 5‑1710)

Vote no 5

Stemming 5

Groupe linguistique néerlandais

Nederlandse taalgroep

Présents : 30
Pour : 30
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 30
Voor: 30
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Le quorum des présences et la majorité simple sont atteints.

Het quorum en de gewone meerderheid zijn bereikt.

Groupe linguistique français

Franse taalgroep

Présents : 24
Pour : 24
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 24
Voor: 24
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Le quorum des présences et la majorité simple sont atteints.

Het quorum en de gewone meerderheid zijn bereikt.

La majorité des deux tiers est atteinte.

De tweederdemeerderheid is bereikt.

  Le projet de loi spéciale est adopté.

  Il sera transmis à la Chambre des représentants.

  Het ontwerp van bijzondere wet is aangenomen.

  Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Ordre des travaux

Regeling van de werkzaamheden

Mme la présidente. – Le Bureau propose l’ordre du jour suivant pour ce jeudi :

De voorzitster. – Het Bureau stelt voor aanstaande donderdag deze agenda voor:

Jeudi 29 novembre 2012 à 15 heures

Donderdag 29 november 2012 om 15 uur

Débat d’actualité et questions orales.

Actualiteitendebat en mondelinge vragen.

Projet de loi portant assentiment à l’Accord de coopération du 17 octobre 2011 entre l’État fédéral, la Région flamande, la Région wallonne et la Région de Bruxelles‑Capitale relatif à l’enregistrement, l’évaluation et l’autorisation des substances chimiques ainsi qu’aux restrictions applicables à ces substances (REACH) ; Doc. 5‑1812/1 et 2.

Wetsontwerp houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord van 17 oktober 2011 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH); Stuk 5‑1812/1 en 2.

Prise en considération de propositions.

Inoverwegingneming van voorstellen.

À partir de 17 heures : Vote nominatif sur l’ensemble du projet de loi dont la discussion est terminée.

Vanaf 17 uur: Naamstemming over het afgehandelde wetsontwerp in zijn geheel.

  Le Sénat est d’accord sur cet ordre des travaux.

  De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Mme la présidente. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

La prochaine séance aura lieu le jeudi 29 novembre à 15 h.

De voorzitster. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op donderdag 29 november om 15 uur.

(La séance est levée à 17 h 55.)

(De vergadering wordt gesloten om 17.55 uur.)

Excusés

Berichten van verhindering

Mme Piryns, pour raison de santé, M. Demeyer, en mission à l’étranger, Mme Sleurs, pour d’autres devoirs, demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Piryns, om gezondheidsredenen, de heer Demeyer, met opdracht in het buitenland, mevrouw Sleurs, wegens andere plichten.

  Pris pour information.

  Voor kennisgeving aangenomen.

Annexe

Bijlage

 

 

Naamstemmingen

Votes nominatifs

 

Vote no 1

Stemming 1

 

Présents : 54
Pour : 54
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 54
Voor: 54
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

Pour

Voor

 

Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Filip Dewinter, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Cindy Franssen, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Christie Morreale, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Helga Stevens, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Anke Van dermeersch, Peter Van Rompuy, Yoeri Vastersavendts, Sabine Vermeulen, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

 

Vote no 2

Stemming 2

 

Présents : 54
Pour : 38
Contre : 16
Abstentions : 0

Aanwezig: 54
Voor: 38
Tegen: 16
Onthoudingen: 0

 

Pour

Voor

 

Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Christine Defraigne, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Cindy Franssen, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Christie Morreale, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Peter Van Rompuy, Yoeri Vastersavendts, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

 

Contre

Tegen

 

Frank Boogaerts, Huub Broers, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Piet De Bruyn, Patrick De Groote, Filip Dewinter, Zakia Khattabi, Bart Laeremans, Lieve Maes, Jacky Morael, Helga Stevens, Cécile Thibaut, Anke Van dermeersch, Sabine Vermeulen, Mieke Vogels.

 

Vote no 3

Stemming 3

 

Présents : 54
Pour : 49
Contre : 0
Abstentions : 5

Aanwezig: 54
Voor: 49
Tegen: 0
Onthoudingen: 5

 

Pour

Voor

 

Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Filip Dewinter, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Cindy Franssen, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Christie Morreale, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Helga Stevens, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Anke Van dermeersch, Peter Van Rompuy, Yoeri Vastersavendts, Sabine Vermeulen, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

 

Abstentions

Onthoudingen

 

Marcel Cheron, Zakia Khattabi, Jacky Morael, Cécile Thibaut, Mieke Vogels.

 

Vote no 4

Stemming 4

 

Présents : 54
Pour : 54
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 54
Voor: 54
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

Pour

Voor

 

Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Filip Dewinter, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Cindy Franssen, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Christie Morreale, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Helga Stevens, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Anke Van dermeersch, Peter Van Rompuy, Yoeri Vastersavendts, Sabine Vermeulen, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

 

Vote no 5

Stemming 5

 

Groupe linguistique néerlandais

Nederlandse taalgroep

 

Présents : 30
Pour : 30
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 30
Voor: 30
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

Pour

Voor

 

Bert Anciaux, Wouter Beke, Frank Boogaerts, Huub Broers, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Patrick De Groote, Guido De Padt, Leona Detiège, Filip Dewinter, Dalila Douifi, Jan Durnez, Cindy Franssen, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Ludo Sannen, Helga Stevens, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Bart Tommelein, Rik Torfs, Anke Van dermeersch, Peter Van Rompuy, Yoeri Vastersavendts, Sabine Vermeulen, Mieke Vogels.

 

Groupe linguistique français

Franse taalgroep

 

Présents : 24
Pour : 24
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 24
Voor: 24
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

Pour

Voor

 

Marie Arena, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Marcel Cheron, Alain Courtois, Christine Defraigne, Francis Delpérée, Gérard Deprez, Caroline Désir, André du Bus de Warnaffe, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Christie Morreale, Fatiha Saïdi, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

 

Sénateur de communauté germanophone

Duitstalige gemeenschapssenator

 

Afwezig

Absent

Propositions prises en considération

In overweging genomen voorstellen

Propositions de loi

Wetsvoorstellen

Article 77 de la Constitution

Artikel 77 van de Grondwet

Proposition de loi modifiant les lois sur le Conseil d’État, coordonnées le 12 janvier 1973, en vue de la publication des avis de la section de législation (de Mmes Freya Piryns et Zakia Khattabi ; Doc. 5‑1835/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, met het oog op de bekendmaking van de adviezen van de afdeling wetgeving (van de dames Freya Piryns en Zakia Khattabi; Stuk 5‑1835/1).

  Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

  Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

Proposition de loi apportant des modifications diverses au Code d’instruction criminelle en vue d’améliorer les méthodes particulières de recherche et quelques autres modes d’investigation (de M. Karl Vanlouwe et Mme Inge Faes ; Doc. 5‑1848/1).

Wetsvoorstel houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van strafvordering met het oog op de verbetering van de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden (van de heer Karl Vanlouwe en mevrouw Inge Faes; Stuk 5‑1848/1).

  Commission de la Justice

  Commissie voor de Justitie

Article 81 de la Constitution

Artikel 81 van de Grondwet

Proposition de loi modifiant les articles 216bis et 590 du Code d’instruction criminelle, relative à la transaction pénale (de Mmes Zakia Khattabi et Freya Piryns ; Doc. 5‑1844/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 216bis en 590 van het Wetboek van strafvordering betreffende de minnelijke schikking in strafzaken (van de dames Zakia Khattabi en Freya Piryns; Stuk 5‑1844/1).

  Commission de la Justice

  Commissie voor de Justitie

Proposition de loi fixant les conditions de recrutement essentielles pour les emplois de relation extérieure (de M. Karl Vanlouwe ; Doc. 5‑1846/1).

Wetsvoorstel houdende de essentiële aanwervingsvoorwaarden voor de ambtenaren van de buitenlandse betrekkingen (van de heer Karl Vanlouwe; Stuk 5‑1846/1).

  Commission des Relations extérieures et de la Défense

  Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

Propositions de loi spéciale

Voorstellen van bijzondere wet

Article 77 de la Constitution

Artikel 77 van de Grondwet

Proposition de loi spéciale modifiant la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, en vue de garantir une présence équilibrée des deux sexes parmi les membres de cette Cour (de Mmes Zakia Khattabi et Freya Piryns ; Doc. 5‑1843/1).

Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, om een evenwichtige aanwezigheid van beide geslachten onder de leden van het Grondwettelijk Hof te waarborgen (van de dames Zakia Khattabi en Freya Piryns; Stuk 5‑1843/1).

  Commission des Affaires institutionnelles

  Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden

Propositions de résolution

Voorstellen van resolutie

Proposition de résolution sur la situation des droits de l’Homme en Colombie (de Mme Olga Zrihen ; Doc. 5‑1833/1).

Voorstel van resolutie betreffende de toestand van de mensenrechten in Columbia (van mevrouw Olga Zrihen; Stuk 5‑1833/1).

  Commission des Relations extérieures et de la Défense

  Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

Proposition de résolution relative aux accords d’utilisation des données passagers – Accords PNR (de Mmes Claudia Niessen et Freya Piryns ; Doc. 5‑1834/1).

Voorstel van resolutie met betrekking tot de overeenkomsten inzake het gebruik van persoonsgegevens van passagiers – PNR‑Overeenkomsten (van de dames Claudia Niessen en Freya Piryns; Stuk 5‑1834/1).

  Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

  Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

Proposition de résolution relative à une politique volontariste pour l’horeca (de Mme Lieve Maes et consorts ; Doc. 5‑1850/1).

Voorstel van resolutie met betrekking tot een daadkrachtig horecabeleid (van mevrouw Lieve Maes c.s.; Stuk 5‑1850/1).

  Commission des Finances et des Affaires économiques

  Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

Composition de commissions

Samenstelling van commissies

Le Sénat est saisi de demandes tendant à modifier la composition de certaines commissions :

Bij de Senaat zijn voorstellen ingediend tot wijziging van de samenstelling van bepaalde commissies:

Commission des Affaires institutionnelles :

Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden:

  Mme Leona Detiège remplace Mme Marleen Temmerman comme membre suppléant.

  Mevrouw Leona Detiège vervangt mevrouw Marleen Temmerman als plaatsvervangend lid.

Commission de la Justice :

Commissie voor de Justitie:

  Mme Fauzaya Talhaoui remplace Mme Dalila Douifi comme membre effectif.

  Mevrouw Fauzaya Talhaoui vervangt mevrouw Dalila Douifi als effectief lid.

  Mme Dalila Douifi remplace Mme Fauzaya Talhaoui comme membre suppléant.

  Mevrouw Dalila Douifi vervangt mevrouw Fauzaya Talhaoui als plaatsvervangend lid.

  M. Ludo Sannen remplace Mme Marleen Temmerman comme membre suppléant.

  De heer Ludo Sannen vervangt mevrouw Marleen Temmerman als plaatsvervangend lid.

Commission des Affaires sociales :

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden:

  Mme Dalila Douifi remplace Mme Fauzaya Talhaoui comme membre effectif.

  Mevrouw Dalila Douifi vervangt mevrouw Fauzaya Talhaoui als effectief lid.

  Mme Fauzaya Talhaoui remplace Mme Dalila Douifi comme membre suppléant.

  Mevrouw Fauzaya Talhaoui vervangt mevrouw Dalila Douifi als plaatsvervangend lid.

  Mme Fatma Pehlivan remplace Mme Güler Turan comme membre suppléant.

  Mevrouw Fatma Pehlivan vervangt mevrouw Güler Turan als plaatsvervangend lid.

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives :

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden:

  Mme Leona Detiège remplace M. Johan Vande Lanotte comme membre suppléant.

  Mevrouw Leona Detiège vervangt de heer Johan Vande Lanotte als plaatsvervangend lid.

Commission des Relations extérieures et de la Défense :

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging:

  Mme Dalila Douifi remplace Mme Marleen Temmerman comme membre effectif.

  Mevrouw Dalila Douifi vervangt mevrouw Marleen Temmerman als effectief lid.

Commission parlementaire de concertation :

Parlementaire overlegcommissie:

  M. Guy Swennen remplace Mme Marleen Temmerman comme membre suppléant.

  De heer Guy Swennen vervangt mevrouw Marleen Temmerman als plaatsvervangend lid.

Évocation

Evocatie

Par message du 19 novembre 2012, le Sénat a informé la Chambre des représentants de la mise en œuvre, ce même jour, de l’évocation du projet de loi qui suit :

De Senaat heeft bij boodschap van 19 november 2012 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van het volgend wetsontwerp:

Projet de loi modifiant la loi du 21 décembre 2009 relative au statut des établissements de paiement, à l’accès à l’activité de prestataire de services de paiement et à l’accès aux systèmes de paiement et d’autres législations dans la mesure où elles sont relatives au statut des établissements de paiement, des établissements de monnaie électronique et des associations de crédit du réseau du Crédit professionnel (Doc. 5‑1841/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen, en van andere wetgeving die betrekking heeft op het statuut van de betalingsinstellingen, van de instellingen voor elektronisch geld en van de kredietverenigingen uit het net van het Beroepskrediet (Stuk 5‑1841/1).

  Le projet de loi a été envoyé à la commission des Finances et des Affaires économiques.

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Non‑évocation

Niet‑evocatie

Par message du 20 novembre 2012, le Sénat a retourné à la Chambre des représentants, en vue de la sanction royale, le projet de loi non évoqué qui suit :

Bij boodschap van 20 november 2012 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, het volgende niet‑geëvoceerde wetsontwerp:

Projet de loi modifiant le Code de la nationalité belge afin de rendre l’acquisition de la nationalité belge neutre du point de vue de l’immigration (Doc. 5‑1827/1).

Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken (Stuk 5‑1827/1).

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

Messages de la Chambre

Boodschappen van de Kamer

Par messages du 14 novembre 2012, la Chambre des représentants a transmis au Sénat, tels qu’ils ont été adoptés en sa séance du même jour :

Bij boodschappen van 14 november 2012 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:

Article 77 de la Constitution

Artikel 77 van de Grondwet

Projet de loi modifiant la loi du 22 février 1998 fixant le statut organique de la Banque Nationale de Belgique (Doc. 5‑1842/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België (Stuk 5‑1842/1).

  Le projet de loi a été envoyé à la commission des Finances et des Affaires économiques.

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Article 78 de la Constitution

Artikel 78 van de Grondwet

Projet de loi portant modifications de l’arrêté royal du 30 janvier 1997 relatif au régime de pension des travailleurs indépendants en application des articles 15 et 27 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions et de l’article 3, §1er, 4º, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l’Union économique et monétaire européenne et portant fixation d’une mesure transitoire relative à la réforme de la pension de retraite anticipée des travailleurs indépendants (Doc. 5‑1840/1).

Wetsontwerp houdende wijzigingen van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, §1, 4º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie en houdende vaststelling van een overgangsregeling met betrekking tot de hervorming van het vervroegd rustpensioen voor zelfstandigen (Stuk 5‑1840/1).

  Le projet de loi a été reçu le 19 novembre 2012 ; la date limite d’évocation est le mardi 4 décembre 2012.

  Het wetsontwerp werd ontvangen op 19 november 2012; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 4 december 2012.

  La Chambre a adopté le projet le 14 novembre 2012.

  De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 november 2012.

Article 80 de la Constitution

Artikel 80 van de Grondwet

Projet de loi modifiant la loi du 21 décembre 2009 relative au statut des établissements de paiement, à l’accès à l’activité de prestataire de services de paiement et à l’accès aux systèmes de paiement et d’autres législations dans la mesure où elles sont relatives au statut des établissements de paiement, des établissements de monnaie électronique et des associations de crédit du réseau du Crédit professionnel (Doc. 5‑1841/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen, en van andere wetgeving die betrekking heeft op het statuut van de betalingsinstellingen, van de instellingen voor elektronisch geld en van de kredietverenigingen uit het net van het Beroepskrediet (Stuk 5‑1841/1).

  Le projet de loi a été reçu le 19 novembre 2012 ; la date limite d’évocation est le lundi 26 novembre 2012.

  Het wetsontwerp werd ontvangen op 19 november 2012; de uiterste datum voor evocatie is maandag 26 november 2012.

  La Chambre a adopté le projet le 14 novembre 2012.

  De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 november 2012.

  Le projet de loi a été envoyé à la commission des Finances et des Affaires économiques.

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Dépôt de projets de loi

Indiening van wetsontwerpen

Le Gouvernement a déposé les projets de loi ci‑après :

De Regering heeft volgende wetsontwerpen ingediend:

Projet de loi portant assentiment au Traité entre le Royaume de Belgique, la République de Bulgarie, la République tchèque, le Royaume de Danemark, la République fédérale d’Allemagne, la République d’Estonie, l’Irlande, la République hellénique, le Royaume d’Espagne, la République française, la République italienne, la République de Chypre, la République de Lettonie, la République de Lituanie, le Grand‑Duché de Luxembourg, la République de Hongrie, la République de Malte, le Royaume des Pays‑Bas, la République d’Autriche, la République de Pologne, la République portugaise, la Roumanie, la République de Slovénie, la République slovaque, la République de Finlande, le Royaume de Suède et le Royaume‑Uni de Grande‑Bretagne et d’Irlande du Nord (États membres de l’Union européenne) et la République de Croatie relatif à l’adhésion de la République de Croatie à l’Union européenne, et à l’Acte final, faits à Bruxelles le 9 décembre 2011 (Gouvernement ; Doc. 5‑1837/1).

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot‑Brittannië en Noord‑Ierland (lidstaten van de Europese Unie), en de Republiek Kroatië betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie, en met de Slotakte, gedaan te Brussel op 9 december 2011 (Regering; Stuk 5‑1837/1).

  Le projet de loi a été envoyé à la commission des Relations extérieures et de la Défense.

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Projet de loi portant assentiment à l’Accord de libre‑échange entre l’Union européenne et ses États membres, d’une part, et la République de Corée, d’autre part, fait à Bruxelles le 6 octobre 2010 (Gouvernement ; Doc. 5‑1838/1).

Wetsontwerp houdende instemming met de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar Lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, gedaan te Brussel op 6 oktober 2010 (Regering; Stuk 5‑1838/1).

  Le projet de loi a été envoyé à la commission des Relations extérieures et de la Défense.

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Projet de loi portant assentiment à la Convention internationale de 2004 pour le contrôle et la gestion des eaux de ballast et sédiments des navires, faite à Londres le 13 février 2004 (Gouvernement ; Doc. 5‑1839/1).

Wetsontwerp houdende instemming met het Internationaal Verdrag van 2004 voor de controle en het beheer van ballastwater en sedimenten van schepen, gedaan te Londen op 13 februari 2004 (Regering; Stuk 5‑1839/1).

  Le projet de loi a été envoyé à la commission des Relations extérieures et de la Défense.

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Projet de loi portant assentiment à l’Accord entre le Royaume de Belgique et la République d’Albanie sur le transfèrement des personnes condamnées, signé à Bruxelles le 29 juillet 2010 (Gouvernement ; Doc. 5‑1845/1).

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Albanië inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Brussel op 29 juli 2010 (Regering; Stuk 5‑1845/1).

  Le projet de loi a été envoyé à la commission des Relations extérieures et de la Défense.

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Cour constitutionnelle – Arrêts

Grondwettelijk Hof – Arresten

En application de l’article 113 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

  l’arrêt no 138/2012, rendu le 14 novembre 2012, en cause la question préjudicielle concernant l’article 3bis, §§2 à 4, de l’arrêté royal no 22 du 24 octobre 1934 relatif à l’interdiction judiciaire faite à certains condamnés et aux faillis d’exercer certaines fonctions, professions ou activités, posée par la Cour d’appel de Liège (numéro du rôle 5257) ;

  het arrest nr. 138/2012, uitgesproken op 14 november 2012, inzake de prejudiciële vraag over artikel 3bis, §§2 tot 4, van het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen, gesteld door het Hof van Beroep te Luik (rolnummer 5257);

  l’arrêt no 139/2012, rendu le 14 novembre 2012, en cause les questions préjudicielles relatives à l’article 2.6.2, §2, alinéa 3, du Code flamand de l’aménagement du territoire (coordination du 15 mai 2009), posées par le Tribunal de première instance de Bruxelles (numéro du rôle 5260) ;

  het arrest nr. 139/2012, uitgesproken op 14 november 2012, inzake de prejudiciële vragen betreffende artikel 2.6.2, §2, derde lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (coördinatie van 15 mei 2009), gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 5260);

  l’arrêt no 140/2012, rendu le 14 novembre 2012, en cause la question préjudicielle relative à l’article 17 de la section 2bis (« Des règles particulières aux baux commerciaux ») du livre III, titre VIII, chapitre II, du Code civil, posée par le Juge de paix du canton de Schilde (numéro du rôle 5279) ;

  het arrest nr. 140/2012, uitgesproken op 14 november 2012, inzake de prejudiciële vraag over artikel 17 van afdeling 2bis (“Regels betreffende de handelshuur in het bijzonder”) van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Vrederechter van het kanton Schilde (rolnummer 5279);

  l’arrêt no 141/2012, rendu le 14 novembre 2012, en cause le recours en annulation de l’article 53 de la loi du 28 décembre 2011 portant des dispositions diverses (modification de l’article 44, §1er, 1º, du Code de la taxe sur la valeur ajoutée), introduit par Patrick Van den Weghe et autres (numéro du rôle 5292) ;

  het arrest nr. 141/2012, uitgesproken op 14 november 2012, inzake het beroep tot vernietiging van artikel 53 van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen (wijziging van artikel 44, §1, 1º, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde), ingesteld door Patrick Van den Weghe en anderen (rolnummer 5292);

  l’arrêt no 142/2012, rendu le 14 novembre 2012, en cause le recours en annulation de l’article 3 de la loi du 28 juillet 2011 modifiant la loi du 4 décembre 2007 relative aux élections sociales de l’année 2008, des articles 2 et 3 de la loi du 28 juillet 2011 modifiant la loi du 4 décembre 2007 réglant les recours judiciaires introduits dans le cadre de la procédure relative aux élections sociales de l’année 2008, et de l’article 2, alinéa 4, de la loi du 28 juillet 2011 déterminant le seuil applicable pour l’institution des conseils d’entreprise ou le renouvellement de leurs membres à l’occasion des élections sociales de l’année 2012, introduit par la Confédération nationale des cadres (CNC) et autres (numéro du rôle 5313).

  het arrest nr. 142/2012, uitgesproken op 14 november 2012, inzake het beroep tot vernietiging van artikel 3 van de wet van 28 juli 2011 tot wijziging van de wet van 4 december 2007 betreffende de sociale verkiezingen van het jaar 2008, van de artikelen 2 en 3 van de wet van 28 juli 2011 tot wijziging van de wet van 4 december 2007 tot regeling van de gerechtelijke beroepen ingesteld in het kader van de procedure aangaande de sociale verkiezingen van het jaar 2008, en van artikel 2, vierde lid, van de wet van 28 juli 2011 tot bepaling van de drempel van toepassing voor de instelling van de ondernemingsraden of de vernieuwing van hun leden ter gelegenheid van de sociale verkiezingen van het jaar 2012, ingesteld door de Nationale Confederatie van het Kaderpersoneel (NCK) en anderen (rolnummer 5313).

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

  les questions préjudicielles concernant les articles 3, B), et 10 du décret de la Communauté française du 1er juillet 2005 relatif aux études de médecine et de dentisterie, posées par le Tribunal de première instance de Bruxelles (numéro du rôle 5505) ;

  de prejudiciële vragen over de artikelen 3, B), en 10 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 1 juli 2005 betreffende de studies in de geneeskunde en de tandheelkunde, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 5505);

  la question préjudicielle concernant l’article 5 de la loi du 8 juillet 1977 « portant approbation des actes internationaux suivants : 1. Convention sur l’unification de certains éléments du droit des brevets d’invention, faite à Strasbourg le 27 novembre 1963 ; 2. Traité de coopération en matière de brevets, et Règlement d’exécution, faits à Washington le 19 juin 1970 ; 3. Convention sur la délivrance de brevets européens (Convention sur le brevet européen), Règlement d’exécution et quatre Protocoles, faits à Munich le 5 octobre 1973 ; 4. Convention relative au brevet européen pour le Marché commun (Convention sur le brevet communautaire), et Règlement d’exécution, faits à Luxembourg le 15 décembre 1975 », posée par le Tribunal de commerce de Bruxelles (numéro du rôle 5506) ;

  de prejudiciële vraag over artikel 5 van de wet van 8 juli 1977 “houdende goedkeuring van volgende internationale akten: 1. Verdrag betreffende de eenmaking van enige beginselen van het octrooirecht, opgemaakt te Straatburg op 27 november 1963; 2. Verdrag tot samenwerking inzake octrooien, en Uitvoeringsreglement, opgemaakt te Washington op 19 juni 1970; 3. Verdrag betreffende de verlening van Europese octrooien (Europees Octrooiverdrag), Uitvoeringsreglement en vier Protocollen, opgemaakt te Munchen op 5 oktober 1973; 4. Verdrag betreffende het Europees octrooi voor de Gemeenschappelijke Markt (Gemeenschapsoctrooiverdrag), en Uitvoeringsreglement, opgemaakt te Luxemburg op 15 december 1975”, gesteld door de Rechtbank van Koophandel te Brussel (rolnummer 5506);

  la question préjudicielle relative à l’article 134 du Code des impôts sur les revenus 1992, posée par le Tribunal de première instance d’Arlon (numéro du rôle 5507, joint au numéro 5482) ;

  de prejudiciële vraag over artikel 134 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Aarlen (rolnummer 5507, toegevoegd aan het nummer 5482);

  les questions préjudicielles relatives à l’article 318 du Code civil, tel qu’il a été remplacé par l’article 7 de la loi du 1er juillet 2006 modifiant les dispositions du Code civil relatives à l’établissement de la filiation et aux effets de celle‑ci, et modifié par l’article 368 de la loi du 27 décembre 2006 portant des dispositions diverses (I), posées par le Tribunal de première instance de Bruges (numéro du rôle 5508) ;

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 318 van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 7 van de wet van 1 juli 2006 tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan, en gewijzigd bij artikel 368 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge (rolnummer 5508);

  la question préjudicielle relative à l’article 6, alinéa 1er, 1º, de la loi du 10 avril 1990 réglementant la sécurité privée et particulière, posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 5510).

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 6, eerste lid, 1º, van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, gesteld door de Raad van State (rolnummer 5510).

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

Cour constitutionnelle – Recours

Grondwettelijk Hof – Beroepen

En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

  le recours en annulation de la loi du 19 juillet 2012 portant réforme de l’arrondissement judiciaire de Bruxelles, introduit par l’ « Orde van Vlaamse balies » (numéro du rôle 5509).

  het beroep tot vernietiging van de wet van 19 juli 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel, ingesteld door de Orde van Vlaamse balies (rolnummer 5509).

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

Caisse des dépôts et consignations

Deposito- en consignatiekas

Par lettre du 22 novembre 2012, le vice‑premier ministre et ministre des Finances a transmis au Sénat, conformément à l’article 36 de l’arrêté royal no 150 du 18 mars 1935 coordonnant les lois relatives à l’organisation et au fonctionnement de la Caisse des dépôts et consignations et y apportant des modifications en vertu de la loi du 31 juillet 1934, le rapport sur les opérations de la Caisse des dépôts et consignations pendant l’année 2011.

Bij brief van 22 november 2012 heeft de vice‑eerste minister en minister van Financiën, overeenkomstig artikel 36 van het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935 tot samenschakeling van de wetten betreffende de inrichting en de werking van de Deposito- en consignatiekas en tot aanbrenging van wijzigingen daarin krachtens de wet van 31 juli 1934 aan de Senaat overgezonden, het verslag over de verrichtingen van de Deposito- en consignatiekas van het jaar 2011.

  Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

  Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.